De Gids. Jaargang 171(2008)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 430] [p. 430] Marc Tritsmans Wild Nooit in zichzelf gekeerd. Want binnen is niets. Elke hartslag houdt het lichaam op zijn hoede, op vinkenslag, vluchtensgereed voor een flits in een ooghoek, een naderend kraken, een geur op de wind. Waar het zich ook bevindt, in een altijd naamloos maar zo vertrouwd land, is er geen vroeger of later, enkel dit onontkoombare, dwingende nu: nu dorst, nu honger, nu geil, nu gevaar. Geen plannen, geen twijfels, geen spijt. Het leven eindeloos licht en doorzichtig als diamant. [pagina 431] [p. 431] Taferelen Het met je stinkende uitwerpselen uitdagend bebakende pad urenlang gevolgd. In de verte in de schemering sta je ten slotte veel kleiner dan je wil één ogenblik minachtend te grijnzen. Waarna 's ochtends het drama in het kippenhok: geen overlevenden die de triomfantelijk gevluchte moordenaar kunnen beschrijven. Als een echte Al Capone genietend van je hoogmoed voor de val. In de koplampen: de minst glorieuze van je wisselende gedaanten. Door de mangel gehaald, platvos op glimmend asfalt. Enkel pluimstaart nog rechtop als ongeloofwaardig teken van leven. Maar dan in de kerk tijdens een begrafenis, stijlvol gedrapeerd om de gecraqueleerde hals van een wufte dame op retour, ben je weer helemaal terug. Postuum leedvermaak blikkert in je glazen linkeroog. [pagina 432] [p. 432] Uil Ik ken je van horen en dan zie ik je niet. Vanuit het donkerste ondoordringbaarste bos weergalmt 's nachts bloedstollend je roep in de kelders van mijn ziel. En dat weet je. Want ik ken je van zien en dan hoor ik je niet. Als je me plots als een helder wit spook volkomen geruisloos en rakelings over het hoofd scheert. Als een oude herinnering die ik dacht nooit meer te moeten weerzien. [pagina 433] [p. 433] Adagio sostenuto, pianosonate nr. 14 (Ludwig van Beethoven) Hoe hoorbaar kan tederheid en hoe lang hou je dit vol, dit zachte trillen van vingers aarzelend boven warme huid, dit voor iedereen verstaanbaar gefluister, het hart binnenstebuiten smekend in weer en wind, en dat er dus geen antwoord komt. Geen hart, geen handen zich openen aan de andere kant. En je gekielhaald, gevierendeeld, toch niet ophoudt met prevelen, murmelen. Tot op vandaag blijft je hoop hier klinken: ooit wordt het ergens iemand te veel. [pagina 434] [p. 434] Uit de fles (Château Saint-Pierre 1984) Vangt aan als een breekbare schets van zonlicht op keien, naderend onweer, maar in walsende glazen ontvouwt zich algauw het ganse verhaal, tekent en etst het zomerse landschap zich helemaal uit op tong en verhemelte, klimt in het hoofd als een heldere sonate, streelzacht en mes- scherp tegelijk. En tegen het licht toont zich dan pas het bezonkene: al wat in de loop der jaren in volmaakte stilte achterbleef. En zijn we plots terug in de tijd toen x en y nog leefden, hun geesten uit de fles bevrijd. Vorige Volgende