De Gids. Jaargang 171
(2008)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 375]
| |
Siegfried Huigen
| |
[pagina 376]
| |
hij hiervoor gestraft met een fikse boete van vijfhonderd rijksdaalders, ‘bly zynde dat hy er zoo zagt afquam, hoewel die maaltyd hem dier quam te staan, en hy noit vleesch, dat hem zoo veel koste, gegeten had’. Voor Valentyn was het verhaal een bewijs dat ‘de oude aard van 't menschen-eeten’ soms op latere leeftijd ‘quam opborrelen’.Ga naar eind2. Opmerkelijk aan beide verhalen is dat Valentyn ze zonder morele verontwaardiging en met genegenheid voor de daders vertelt. Ze worden niet voorgesteld als tegenpool van de beschaafde westerling, zoals vaak te doen gebruikelijk bij kannibalenverhalen.Ga naar eind3. De afstand tussen de culturele Ander en het westerse Zelf is minimaal. Voor Valentyn is deze inschikkelijkheid ongewoon, want op andere plaatsen is hij helemaal geen cultuurrelativist. Hij grossiert zelfs in vooroordelen. Aziaten zijn volgens hem ‘troggelachtig’, ‘bygelovig’, ‘trouwloos, schelmagtig, of verradersch’ en ‘door de bank luy, vadzig, traag in 't leeren’. Specifieke volken zijn bovendien trots, hoogmoedig, dom, wreed, slaafs, bedelachtig, oproerig, moorddadig, wraakzuchtig, diefachtig, jaloers en wellustig.Ga naar eind4. In 1724 is het ook ongebruikelijk dat een Europese auteur geamuseerd schrijft over menseneters als lekkerbekken. Montaigne had kannibalen weliswaar geïdealiseerd in een gelijknamig essay, maar reduceerde hun maaltijden tot fastfood. De kannibalen zouden hun tegenstanders uitsluitend opeten als ultieme wraakoefening, niet eens om zich te voeden.Ga naar eind5. Tot in de twintigste eeuw was het over het algemeen de gewoonte te spreken over een vreselijke en ‘onbeschrijflijke’ daad, vooral in de geschriften van zendelingen.Ga naar eind6. Wat wilde Valentyn met zijn verhalen laten zien? | |
De mythe van de mensenetersValentyns bedoelingen zijn het duidelijkst waar hij elders in zijn beschrijving van de Molukken naar de twee verhalen verwijst als bewijs voor het voorkomen van kannibalisme: ‘Voor my, ik geloof, dat in oude tyden alle de eilanders in de groote Zee, die de Portugeesen Archipelago di St. Lazaro noemen, Menschen-Eeters, en dat die van Amboina [de Molukken] daar mede onder geweest zyn, en hebben wy by den beschryving van 't eiland Noessaloet [Nusa Laut] met nog versche stukken bewesen.’Ga naar eind7. In een weinig overtuigende cirkelredenering ziet hij het kannibalisme op Nusa Laut als een restant van een vroeger wijder verbreide gewoonte. De Griekse geograaf Ptolemaeus had de inwoners van de ‘Sindae’, waartoe Valentyn ook de Molukken rekent, kannibalen genoemd. Dat er aan het begin van de achttiende eeuw nog sporen van kannibalistische gewoonten op een van de Molukse | |
[pagina 377]
| |
eilanden te vinden waren, bevestigde dat alle inwoners van de Molukken ten tijde van Ptolemaeus kannibalen waren. Latoe Lori en Jan Willemsz zijn in die zin levende historische relicten. Berichten over kannibalisme werden tot in de twintigste eeuw grif geloofd. De Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië laat daarom niet na als feit te vermelden dat men vroeger op Nusa Laut kannibalisme bedreef.Ga naar eind8. Eerst met de publicatie in 1979 van The Man-Eating Myth van de Amerikaanse antropoloog William Arens zijn deze berichten aanvechtbaar geworden. Volgens Arens, en in zijn voetspoor Gananath Obeyesekere, zou ritueel kannibalisme - antropofagie - weliswaar niet kunnen worden uitgesloten, maar zouden de Europese berichten hierover hoogst onbetrouwbaar zijn.Ga naar eind9. Obeyesekere meent dat de Europese beschrijvingen van kannibalisme hoofdzakelijk zeemanspraatjes zijn, Cannibal Talk (2005). Ze zouden een schadelijke Europese karikatuur zijn om niet-westerse volken als barbaren voor te stellen. In hun vlijt kwade intenties aan het licht te brengen doen Arens en Obeyesekere hun bronnen helaas vaak geen recht. De zorgvuldige studies van hun tegenspelers Frank Lestringant en Marshall Sahlins maken het aannemelijk dat veel kannibalenverhalen op waarheid berusten.Ga naar eind10. Deze interpretaties worden sinds een paar jaar ook bevestigd door archeologische data, waaruit onder meer blijkt dat menselijke beenderen die op Fiji gevonden zijn dezelfde snijsporen vertonen als van dieren die zijn gegeten.Ga naar eind11. Bovendien laten Arens en Obeyesekere de inheemse orale overlevering over kannibalisme buiten beschouwing. Ook kannibalen en hun nakomelingen praatten onderling. In november 2003 vond bijvoorbeeld in Nubutautau, een geïsoleerd bergdorp in Fiji, een reinigingsceremonie plaats. De dorpsbewoners hoopten dat de ceremonie Gods vloek zou wegnemen die de ontwikkeling van hun dorp in de afgelopen eeuw had verhinderd. Gods toorn was opgewekt door de moord op de methodistische zendeling Thomas Baker in 1867. Na geslacht te zijn was Baker door de dorpsbewoners opgegeten. Onverschrokken krijgers hadden zelfs geprobeerd de schoenen van de zendeling te koken. Als verzoeningsgebaar kregen Bakers nakomelingen tijdens de ceremonie dertig potvistanden van het huidige dorpshoofd. Bakers schoenen zijn te bezichtigen in het museum van Fiji.Ga naar eind12. | |
KannibalenverhalenHet is daarom goed mogelijk dat Valentyns verhalen inderdaad bewijzen dat antropofagie op Nusa Laut gepraktiseerd werd, maar tegelijk | |
[pagina 378]
| |
Afb. 1: ‘Caart van het Eyland Noessa-Laoet’ (François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indien, ‘Beschryving van Amboina’ (1724), na p. 30). ub Leiden.
zijn ze ook een vorm van ‘cannibal talk’, Nederlandse kannibalenverhalen voor een Nederlands publiek.Ga naar eind13. Dat Valentyn zo veel informatie over dat onderwerp verzameld heeft, laat zich verklaren uit zijn eigen preoccupaties met het onderwerp. Zijn verhalen beogen daardoor ook meer dan alleen een bewijs te leveren voor kannibalisme op de Molukken. De twee kannibalenverhalen staan bijna aan het slot van Valentyns beschrijving van Nusa Laut. De beschrijving van dit eilandje met een oppervlak van 12 vierkante kilometer (minder dan eenderde van Vlieland) en een kustlijn van 24 kilometer is in veel opzichten typerend voor Valentyns werkwijze. Ze is een combinatie van uit allerlei bronnen verzamelde feitelijke informatie, gecombineerd met eigen observaties en belevenissen. De beschrijving van ongeveer drie foliobladzijden is aangevuld met afbeeldingen: een kaart van het eiland (afb. 1) en een kustprofiel waarop ook het door de Nederlanders op het eiland gebouwde fortje Beverwyk is getekend (afb. 2). De gebruiker van het boek werd zo geholpen om het onderwerp vanuit verschillende perspectieven te visualiseren en kon aan de hand van de kaart Valentyns beschrijving van het eiland beter volgen. Een afbeelding van de inwoners ontbreekt, maar Valentyn zegt wel dat ze ten tijde van hun strooptochten op dezelfde wijze gekleed gingen als de beruchte Alfu- | |
[pagina 379]
| |
Afb. 2: Plaat xx. ‘De vesting Beverwyk op het Eiland Noessa-Laoet, met de Dorpen Sita en Leynitoe’ (François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indien, ‘Beschryving van Amboina’ (1724), na p. 82). ub Leiden.
ren, van wie elders in Oud en Nieuw Oost-Indien een afbeelding is opgenomen (afb. 3). Valentyn begint zijn streekbeschrijving in het westen, bij het links op de kaart aangeduide dorpje Titaway, en volgt tegen de wijzers van de klok in de kustlijn. Systematisch worden kustlijn en dorpjes met hun aantallen inwoners beschreven. Titaway, Kaap Roessoesinna, Kaap Roehhoe, ‘de Rivier van 't warm water’, dat zo warm was dat Valentyn er een eitje in kon koken, om ten slotte weer terug te keren bij het begin, in Titaway. Na zijn tour rond het eiland vertelt Valentyn iets over de economische veranderingen op het eiland. Dankzij het Nederlandse bewind is Nusa Laut een belangrijke producent van kruidnagelen geworden. Vroeger waren de inwoners van Nasu Laut zeerovers en hadden ook de gewoonte hun tegenstanders ‘verslaagen zynde, zeer graag op te kluiven’. Nu doen ze dat over het algemeen niet meer, omdat ze christenen zijn geworden, hoewel ‘de oude aart’ nog wel zo nu en dan de kop opsteekt, iets wat vooral door het tweede verhaal over Jan Willemsz gedemonstreerd wordt. Jan Willemsz en Latoe Lori zijn beiden gekerstende, nieuwe mensen, die hun onplezierige heidense gewoonten in beginsel hebben opgegeven. Binnen het historische relaas vormen de twee verhalen een parabel over de Nederlandse beschavingsmissie, die ook elders in Valentyns beschrijving van de inwoners van de Molukken een rol speelt. De Nederlandse invloed zorgt voor de terugdringing van het heidendom en maakt van koppensnellers kruidnageltelers en gerechtsboden. Maar dat verklaart nog niet waarom Valentyn zijn kannibalenverhalen zonder moreel commentaar vertelt. Het bekeringsverhaal zou | |
[pagina 380]
| |
Afb. 3: Plaat xviii. ‘Twee Alfoereesen of Wilde Schermers’ (François Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indien, ‘Beschryving van Amboina’ (1724), p. 72). ub Stellenbosch.
immers een sterker effect hebben gehad met een scherpe veroordeling van heidense praktijken. De verklaring voor de neutraliteit van de beschrijving en de sympathie voor de protagonisten moet volgens mij daarom in een andere richting gezocht worden. Valentyn wilde terloops ook een wetenschappelijk feit meedelen over de smaak van menschen-vleesch. Hij maakt duidelijk dat mensenvlees een eetwaar was die de inwoners van Nusa Laut vroeger ‘zeer graag’ ‘kluifden’, die zo lekker was ‘dat men geen vleesch van eenig beest daar by vergelyken kon’. Als je het een keer geproefd had, was het soms onmogelijk later aan de verleiding weerstand te bieden. Binnen de vroegmoderne wetenschap konden allerlei curiositeiten de belangstelling wekken. Zo ook de smaak van mensenvlees. Wetenschap bedrijven bestond voor een belangrijk deel uit het verzamelen van vrij willekeurige empirische feiten. De smaak van vers mensenvlees was echter geen gemakkelijk vast te stellen feit, wanneer men zelf geen menseneter was. Hij kon door Valentyn alleen indirect vastgesteld worden uit de mededelingen en gedragingen van zijn getui- | |
[pagina 381]
| |
gen. Geloofwaardige getuigen moeten betrouwbaar zijn, iets wat binnen de vroegmoderne epistemologie bepaald werd door status en deskundigheid van de getuigen.Ga naar eind14. Hoewel Valentyns zegslieden geen Europese heren van stand waren - in het algemeen de meest betrouwbare getuigen - benaderen ze die status wel. Latoe Lori is dorpshoofd en ouderling in de gereformeerde kerk en Jan Willemsz een gekerstende gerechtsbode. Ze zijn beiden ook sympathieke mensen, ‘zedig’ en van ‘goed gedrag’. Indien ze monsterlijke kannibalen waren geweest, zouden hun voorkeuren niet veel betekenis hebben gehad voor de Nederlandse lezer, want dan zouden hun eetgewoonten eerder gezien kunnen worden als eigenschappen van hun monsterlijkheid dan iets duidelijk te maken over de culinaire eigenschappen van mensenvlees. Als de cycloop Polyphemus had verteld dat hij graag mensen at vanwege de bijzondere smaak van hun vlees, dan zou dat voor ons weinig betekenen. Het tertium comparationis, een gedeelde menselijkheid, ontbreekt immers. Nu Valentyns kannibalenverhalen stoelen op de ervaringen van betrouwbare, sympathieke zegslieden, bieden ze solide ervaringskennis over de verslavende smaak van mensenvlees. | |
Medicinaal kannibalismeValentyns interesse voor de smaak van mensenvlees had mogelijk haar oorsprong in het wijdverbreide gebruik van menselijke lichaamsdelen voor medicinale doeleinden in vroegmodern Europa.Ga naar eind15. Valentyn en zijn eigentijdse lezer kenden vermoedelijk de smaak van mensenvlees, maar dan in de vorm van ‘mummie’, dat wil zeggen geprepareerde en gedroogde menselijke lichaamsdelen. In Valentyns uitgebreide bibliotheek stond onder meer het gezaghebbende medische handboek van Johann Schröder, de Pharmacopoeia Medico-Chymica (eerste druk, Ulm 1644) waarin ook recepten verstrekt werden waarin mensenvlees verwerkt was.Ga naar eind16. Mensenvlees zou volgens Schröder bijvoorbeeld helpen tegen winderigheid, hoest en buikklachten. Menselijke hersenen met hun ‘geesten’ konden verwerkt worden tot aqua aurea, een brouwsel tegen epilepsie. In de paracelsische geneeskunde werd ‘mumia’ gezien als een universeel geneesmiddel. Voor de beste resultaten moesten Egyptische mummies verwerkt worden, maar thuis gemaakte mummie was ook bruikbaar en bovendien vers. Schröder gaf een handig recept voor het bereiden van nieuwe ‘mummie’, dat in 1609 voor het eerst gepubliceerd was door Oswaldus Crollius:Ga naar eind17. | |
[pagina 382]
| |
Neem een vers, ongevlekt lijk van een roodharige man (omdat bij roodharigen het bloed dunner is en het vlees dus van een betere kwaliteit) van ongeveer 24 jaar, die geëxecuteerd is en op een gewelddadige wijze is gestorven. Laat het lijk een dag en een nacht onder de zon en de maan liggen - maar het moet wel goed weer zijn. Snij het vlees in stukjes en besprenkel het met myrrhe en een klein beetje aloë. Daarna moet je het een aantal dagen in alcohol laten liggen. Hang het vervolgens 6 of 10 uren op, laat het weer weken in alcohol en hang de stukken uiteindelijk te drogen in droge lucht en op een schaduwrijke plaats. Op die manier zullen ze eruitzien als rookvlees en niet stinken.Ga naar eind18. Geëxecuteerde misdadigers vormden de belangrijkste grondstof, omdat het voor de werking van mummie essentieel was dat iemand plotseling en gewelddadig aan zijn eind was gekomen. Daardoor bleven volgens de paracelsische geneeskunde de ‘geesten’ in het lijk bewaard.Ga naar eind19. Mensenvlees werd aan het begin van de achttiende eeuw dus ook in West-Europa gebruikt, maar anders dan Valentyns zegslieden uit Nusa Laut slikten Europese kannibalen het alleen op voorschrift van de dokter. Mummie was bepaald niet lekker en daarbij duur.Ga naar eind20. In de Pharmacopoeia Universalis van R. James uit 1747 wordt mummie beschreven als ‘scherp en bitter’.Ga naar eind21. Valentyns vragen naar de smaak van mensenvlees hadden misschien met deze ervaring te maken. Dat je het at was niet onbekend, maar het was wel opmerkelijk dat je het zo lekker kon vinden. Mummie was overigens nog lang verkrijgbaar. Aan het begin van de twintigste eeuw verkocht de bekende firma Merck in Darmstadt nog ‘echte Egyptische mummie, zolang de voorraad strekt’.Ga naar eind22. |
|