ter-evenement is geen straf, maar hoort erbij: hoe meer zielen, hoe meer vreugd is het motto voor de kerk der kunst. Voorwerpen moeten vooral veel context meekrijgen om hun betekenis te ontsluiten. Toch verdenk ik de meeste museumbezoekers ervan dat deze, eenmaal binnen, zich inspannen hun medebezoekers weg te denken, zich zo te concentreren op het moois en het boeiends dat hen omringt, dat zij zouden wensen dat het museum zo leeg was als de gewelfde zaal in Andersons Vaticaan, waar de beelden aan elkaar genoeg lijken te hebben.
De imposante gevel van Pierre Cuijpers' Rijksmuseum is een van de meest gefotografeerde van Amsterdam, en de postkaarten ervan gaan grif van de hand. Van het museuminterieur kun je echter geen kaarten krijgen, alleen van de belangrijkste kunstwerken die er binnen hangen of staan. In de achttiende en negentiende eeuw was dat anders. Men kwam nadrukkelijk evenzeer voor de kunstwerken als voor de paleisachtige gebouwen waarin ze werden geëxposeerd. In de reisverslagen lezen we hoe bezoekers zich vergaapten aan de rijke materialen waarin de gebouwen waren opgetrokken, en hoe ze soms zelfs voet-voor-voet de maat afpasten van de zalen.
Kunstenaars als Ducros en Volpato, Feoli en Miccinelli beconcurreerden elkaar in het Rome van de late achttiende eeuw met schitterende prenten, vaak fraai met de hand ingekleurd, van de zalen in de Vaticaanse musea, toen nog ‘Museo Pio-Clementino’ geheten. Van Visconti's zevendelige foliouitgave Il museo Pio-Clementino is bekend dat deze aan het eind van de achttiende eeuw, de bloeitijd van de Grand Tour, in verschillende Nederlandse collecties te vinden was. Zelf kocht ik ooit een plaatwerk van de Engelse architect James Hakewill die in 1820 A picturesque tour of Italy publiceerde aan de hand van tekeningen die hij daar in 1816/17 had gemaakt. De landschappen en stadsgezichten zijn inderdaad op een schilderachtige manier gegraveerd, met veel oog voor de werking van licht en schaduw. Voor zijn illustraties van de museumzalen van onder meer het Vaticaans museum en de Uffizi in Florence, gebruikte de kunstenaar echter de strenge, droge lijngravure die tijdens het neoclassicisme in zwang was gekomen. Architectuur en beelden zijn slechts via een dunne zwarte contour aangegeven, iedere atmosfeertekening is afwezig.
De beeldenzaal in Andersons foto wordt aan het einde gedomineerd door de reusachtige kolos van Jupiter. Hakewill toont dezelfde zaal van de andere kant gezien, met als apotheose de liggende Cleopatra die onze Anderson de rug toekeert. De gestileerde gravure van Hakewill maakt de ruimte nog tijdlozer dan Andersons op-