vreedzaam tafereel tegen een decor van vermoeide huizen ergens in Amsterdam. Is het in de Jordaan? In de buurt van de Nieuwmarkt? Op één van de Eilanden, vlak bij Breitners atelier? Tijd en plaats zijn niet te achterhalen. Van de mensen is niet meer bekend dan dat zij hebben bestaan. De foto levert het overtuigende bewijs en de vaardigheid van de kunstenaar heeft de sfeer overgeleverd van een moment uit hun leven. Zij hebben niet geposeerd. Zij leefden aan het begin van de eeuw waarvan wij het einde hebben gezien. Zij wisten niet wat komen ging en wij weten wat kwam. Maar nooit zullen we weten wat hun persoonlijke lotgevallen zijn geweest. Dankzij de fotografie zien we mensen die zelf hebben meegemaakt wat wij uit overlevering menen te kennen. Wie een foto bekijkt ziet altijd het verleden, of dat nu een uur of een eeuw van het heden verwijderd is. Op vragen komt zelden een antwoord. Wat aan een foto kan worden toegevoegd komt uit de fantasie van de kijker.
De man was bijvoorbeeld knecht in een tapperij op de Lauriersgracht. Als de machtige brouwerspaarden de wagen tot voor de zaak hadden getrokken, rolde hij de vaten bier naar de kelder. Hij bracht kratten met flessen jenever binnen als op zaterdagavond de arbeiders een deel van hun weekloon kwamen verteren. Hij zag de kinderen die naar binnen werden gestuurd om hun vader te vragen naar huis te komen. Hij wist dat hij er goed aan deed om niet te drinken. Maar als hem een borrel werd aangeboden kon hij niet altijd weigeren. De patroon zag dat niet graag. Toen hij merkte dat hij naar drank begon te verlangen zei hij op. Een stamgast hielp hem aan een postje als dekknecht op een binnenschip. Buiten de grenzen van Nederland was het toen oorlog, hetgeen bijdroeg aan de sluikhandel met Duitsland. Werk genoeg, maar nog voor de wapenstilstand van 18 november was hij bezweken aan de vliegende tering.
De vrouwen waren zusters en hun leven lang woonden ze bij elkaar in de buurt. De een trouwde een zeeman die op de Oostzee voer. Hij raakte door de grote oorlog zonder werk en kon niet wennen aan de wal. Nadat hij in een aantal betrekkingen was mislukt, huurde hij een hondenwagen om daarmee lompen en oud ijzer in te zamelen. Het leverde niet genoeg op om een gezin te onderhouden. Zijn vrouw, die tijdens zijn zeemansjaren had gediend als kookster bij een familie op de Herengracht, had daardoor voldoende recommandatie om thuis een wasserij te beginnen. Samen konden ze rondkomen, maar het was geen vetpot. Toen na de oorlog de zeevaart weer op gang kwam monsterde de man weer aan. Maar al op de eerste reis liep het schip op een mijn.
De weduwe trok in bij haar zuster, die hoedenmaakster was in