[Voor de geschiedschrijving is het nuttig, verwaarloosde feiten vast te leggen]
Voor de geschiedschrijving is het nuttig, verwaarloosde feiten vast te leggen. Daaruit blijkt dat Israël op de vijfde juni van het jaar 1967 geen Blitzkrieg tegen de Arabische wereld heeft ondernomen omdat het zich in zijn bestaan bedreigd voelde bij gebrek aan bondgenoten uit het Westen. Het heeft voorlopig een ‘groter Israël’ geschapen met de ‘natuurlijke grenzen van Palestina’ (en nog een beetje meer), maar niet uit benauwdheid.
Ziehier wat de NRC van 22 november 1967 schrijft over een vergadering van de commissie voor buitenlandse zaken van de Tweede Kamer. ‘De antirevolutionaire Dr. N.G. Geelkerken heeft gevraagd, of de navo een politiek heeft. Wat zou de organisatie hebben gedaan als Israël was weggevaagd en de Sovjet-Unie in dat deel van de wereld invloed had verworven? Minister Luns antwoordde dat de toestand in het Midden-Oosten zowel nationaal als internationaal wordt bestudeerd. Er was al een “contingency-planning” om zorg te dragen dat Israël niet onder de voet zou worden gelopen. De bewindsman meende niet te kunnen zeggen, welke maatregelen dan getroffen zouden zijn. Wel zei hij, dat Nederland vrij ver zou zijn gegaan. De regering had voor die bereidheid de dank van de regering der Verenigde Staten gekregen.’
Op zijn persconferentie van 27 november 1967 zei de Franse president De Gaulle te betreuren dat er na 1956 ‘een krijgshaftige staat Israël, vastbesloten zijn grondgebied uit te breiden’ was verschenen. Maar: ‘Men moet wel begrijpen dat wij niet nalieten de Arabieren te verstaan te geven, dat voor ons de staat Israël een voldongen feit was en dat wij niet zouden dulden dat hij werd vernietigd.’ Op 24 mei zei hij tot minister Eban: ‘Als Israël wordt aangevallen, zullen wij het niet laten vernietigen.’ Op 2 juni verklaarde De Gaulle zich tegen elke aanval, van welke zijde die ook zou komen. Toen echter op 5 juni Israël zijn Blitzkrieg begon, distantieerde Frankrijk zich daarvan. - (Co) 1/1968