[Nummer 1]
Volheid
De vorige jaargang begonnen we met een nummer over ‘Dingetjes’: kleine observaties van en beschouwingen over dingetjes, maar tegelijkertijd ook teksten als dingetjes, als flinters. De kwaliteit van de ‘dunheid’. Deze jaargang beginnen we met het complement daarvan: enkele beschouwingen over volheid in literatuur en beeldende kunst plus een aantal gedichten die alleen al in visueel opzicht door hun volheid opvallen.
In de moderne tijd en zeker in de Nederlandse cultuur wordt ‘volheid’ over het algemeen als, om een paradox te gebruiken, de mindere van eenvoud, soberheid, abstrahering en reductie gezien. ‘Minder is meer,’ luidde en luidt meer dan eens het adagium. Tijd om de volheid weer te ontdekken? ‘Want uit het vele meer, uit het weinige niet veel, uit niets niets,’ noteerde de Engelse dichter Gerard Manley Hopkins meer dan een eeuw geleden in zijn dagboek.
Marc Reugebrink vertaalde een aantal volle passages uit dat dagboek. W. Bronzwaer toont zich in een beschouwing over een gedicht van Hopkins vol van deze poëzie. Huub Beurskens komt er tot zijn verbazing achter dat hij Tiepolo voor zichzelf heeft ontdekt, een schilder die hij juist vanwege de volheid van diens werk altijd terzijde had geschoven. Stefan Hertmans vertaalde poëzie van nog zo'n dichter die alle ruimte neemt: Saint-John Perse. Daarnaast in het thematische deel van dit nummer een vertaald gedicht van de niet alleen in fysiek opzicht volle Australische dichter Les Murray, en nieuwe poëzie van Carla Bogaards en Claude van de Berge, auteurs die evenmin de breedte schuwen.
De redactie