Theodor Duquesnoy
Met verslagenheid en respect hebben redactie, redactieraad en bestuur van De Gids afscheid genomen van Theodor Duquesnoy, onze gewaardeerde secretaris en mede-redacteur, die op 25 juli 1994 overleed.
Door de druk van zijn ziekte is de spirituele en altijd zo joyeuse vriend, die Theodor was, binnen enkele maanden geworden tot een beklagenswaardig slachtoffer, dat geen rust en vertrouwen in zijn toekomst meer vond. Menigeen had wel willen protesteren tegen Theo's hartbrekende lijdensweg.
Duquesnoy werd in oktober 1987 secretaris van de redactie. Zijn naam verscheen voor het eerst in het colofon van het spraakmakende nummer over jaloezie, januari 1988. Dank zij Duquesnoy is in dat zelfde nummer ook de redevoering opgenomen die Johan Polak uitsprak bij de aanvaarding van zijn eredoctoraat. Duquesnoy was vele jaren Polaks redacteur geweest bij diens uitgeverij Athenaeum. Het eredoctoraat gold indirect ook Duquesnoy, als consciëntieus tekstverzorger van een bijzonder uitgeversfonds.
In mei 1989 werd Duquesnoy opgenomen in de Gids-redactie, waarmee zijn grote inbreng in het redactiewerk en zijn onmisbaarheid werden erkend. Hoewel De Gids een collectieve publikatie is, waarvan de afleveringen nooit uitsluitend te danken zijn aan één persoon, en waar de redactiecollectiviteit altijd prevaleert boven het persoonlijke stempel, zijn toch vele van de zevenenzeventig nummers die Duquesnoy verzorgde in belangrijke mate zijn werk geweest. Hij verwezenlijkte met stijl een collectief idee.
Van de talrijke themanummers in de periode 1988 tot 1994 is er een aantal waarvoor hij zich bijzonder heeft ingespannen: de nummers over de Nederlandse Antillen (juli 1990) en over Suriname (oktober 1990), over het kolonialisme (mei 1991), de typografie (april 1993) en Duitsland (oktober en november 1993).
Achteraf gezien is het merkwaardig en ook ietwat jammer dat Duquesnoy niet vaker zelf publiceerde in De Gids, want hij beschikte over een heel eigen stijl en toon. De eerste maal dat zijn stem in De Gids klonk, was in het gesprek met Harry Mulisch, bij diens afscheid als redacteur (december 1990). Duquesnoy, die maar enkele malen het woord nam, memoreerde aan het slot dat het lachen in de redactiebijeenkomsten altijd een zo belangrijk element is, en hij vroeg zich af hoe het met de lach in de redactie zou gaan na het afscheid van Harry Mulisch. In ieder geval heeft Duquesnoy de traditie van het lachen hoog weten te houden, evenzeer als zijn kritische zorg voor de kwaliteit en de levendigheid van de inhoud.
Duquesnoy heeft vele redactievergaderingen vol zwierig ceremonieel voorbereid, met inbegrip van agenda's, overzichten van de aangeboden bijdragen en de keuzen van de etablissementen waar gedineerd werd.
De secretaris Duquesnoy liet de essayist en auteur Duquesnoy op de achtergrond. Toch verscheen er een verrassende autobiografische schets in het verdriet-nummer (maart 1992), waarin hij zijn kinderverdriet beschreef. In de beide vertaalnummers (augustus 1992 en juli 1993) schreef hij met passie en humor over zijn vertaalideeën. Hij was daarin veeleisend en rela-