De Gids. Jaargang 154
(1991)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Goudsblom
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgd door vuurpijlen, of zij konden proberen de verdedigingsmuur te ondermijnen door van buitenaf een gang te graven en deze met brandbaar materiaal te vullen en in brand te steken, opdat gang en muur tezamen zouden instorten. De verdedigers van hun kant bedienden zich van brandbommen en vuurpijlen waarmee zij de houten stormtorens en andere aanvalswapens bestookten. Het ging hierbij in zekere zin om tegenaanvallen; de vernietigende kracht van het vuur werd erop gericht de vijand te treffen, en hij moest zich daartegen zien te verweren. Tot het arsenaal van middelen om de belegeraars op afstand te houden behoorden ook kokende olie en pek.Ga naar eind3. Wanneer de vesting eenmaal was ingenomen, konden de overwinnaars, naar aloud gebruik, de gebouwen plunderen en in brand steken. Vooral huurtroepen waren hierom berucht en gevreesd. Soms veroorzaakten zij ongewild brand bij het plunderen; vaak ook lieten zij de veroverde gebouwen met opzet in vlammen opgaan. Als de beste manier om aan dit lot te ontkomen gold de vrijwillige overgave zonder enig verzet te bieden. Zo openden in de Albigenzenoorlog de steden in de omgeving van Béziers hun poorten voor de troepen van de koning nadat deze Béziers totaal in de as gelegd hadden.Ga naar eind4. Het sparen van een stad die zonder beleg capituleerde, behoorde al in de antieke wereld tot de militaire etiquette; wanneer, zoals soms in de Dertigjarige Oorlog gebeurde, dit gebruik werd geschonden en een stad die haar poorten goedschiks had geopend toch in vlammen opging, gold dit als barbaars. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Grieks vuurEen intrigerend hoofdstuk in de geschiedenis van de vuurbeheersing betreft het zogenaamde ‘Griekse vuur’, dat eeuwenlang als een soort wonderwapen van de Byzantijnse keizers heeft gegolden. De vage benaming (afkomstig van de kruisvaarders, die diep onder de indruk waren gekomen van de verschrikkingen van dit wapen), de strikte geheimhouding waarmee het wapen van meet af aan omringd was en de vele legenden die erover in omloop zijn gebracht, maken het moeilijk waarheid en verdichtsel te onderscheiden. Toch is de geschiedenis van het Griekse vuur interessant genoeg om er kort op in te gaan.Ga naar eind5. Volgens de overlevering beschikten de Byzantijnen sinds de tweede helft van de zevende eeuw over een verschrikkelijk wapen, waarmee zij op zee iedere vijand konden verslaan. Hun schepen waren uitgerust met vuurspuwende monden, op de boeg en aan de zijplechten, van waaruit een brandende vloeistof op de vijand kon worden afgevuurd. Het vuur werd door het water niet geblust, maar leek er juist nog door te worden aangewakkerd. De houten schepen die erdoor werden getroffen, gingen reddeloos in vlammen op. De eersten die met dit wapen kennis maakten, waren de Arabieren. Hun zegetocht langs het Middellandse-Zeegebied werd hierdoor tot tweemaal toe (in 676 en 717) in de wateren voor Constantinopel gestuit. De redding van de stad, en daarmee van het rijk (en volgens sommigen zelfs van het Europese christendom), werd en wordt algemeen toegeschreven aan de inzet van het ‘natte vuur’. In later eeuwen zijn verschillende andere zeemachten - Franken, Russen, Normandiërs, Pisanen - op dezelfde manier afgeschrikt. De experts verschillen tot op de dag van vandaag van mening zowel over de aard van het Griekse vuur als over de mate waarin de geheimhouding is geslaagd. Volgens de overlevering bestond de brandende vloeistof uit een mengsel van salpeter, bitumen, hars en pek; daartegenover hebben J. Haldon en M. Byrne onlangs gesteld dat het ging om een speciaal soort zeer licht ontvlambare ruwe olie.Ga naar eind6. Volgens deze laatste lezing, die mij tamelijk overtuigend lijkt, bestond het geheim van het Griekse vuur ten eerste in kennis van de zeldzame vindplaatsen van deze grondstof in Klein-Azië, ten tweede in een methode om hem te winnen zonder gas verloren te laten gaan, en ten derde in de techniek om het mengsel tijdens een zeeslag op temperatuur te brengen en via een koperen pompinstallatie goed gericht af te vuren. In één zin op papier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezet ziet deze hele gang van zaken er misschien vrij onschuldig uit; in feite was vanwege het ontploffingsgevaar met name het afschieten een zeer riskante onderneming, die een grote behendigheid en veel ervaring vereiste.Ga naar eind7. Een ook door de Byzantijnen zelf gepropageerde legende wil dat zij eeuwen lang de enigen waren die over dit wapen beschikten. Dit echter lijkt me weinig aannemelijk. Zeker is wel dat de Arabieren al tegen het einde van de achtste eeuw vuurprojectielen bezaten die verdacht veel leken op het ‘Griekse vuur’. Ook hebben zij met behulp van asbest en ander vuurbestendig materiaal uitrustingen en strategieën ontwikkeld die enige bescherming boden tegen aanvallen met vuur. Het was in de strijd met de Saracenen, dat de kruisvaarders uit West-Europa hun eerste confrontatie met het ‘Griekse vuur’ ondergingen. Waarschijnlijk is het de Byzantijnen dus, ondanks angstvallige pogingen tot geheimhouding, niet gelukt het wapen blijvend te monopoliseren. En mèt het verdwijnen van het monopolie lijkt ook de effectiviteit van het Griekse vuur te zijn verminderd. Misschien was de vernietigende werking van het wapen wel zo groot dat het alleen met succes kon worden ingezet tegen een vijand die er niet zelf ook over beschikte. Het ontleende zijn militaire waarde aan het eenzijdige bezit, en dat bleek op den duur niet te handhaven. Het verloren gaan van het monopolie kan een van de redenen zijn waarom het Griekse vuur geleidelijk van het strijdtoneel verdwenen is. Ook andere factoren hebben hierbij waarschijnlijk een rol gespeeld. Het Griekse vuur was een wapen dat zich vrijwel uitsluitend leende voor zeeslagen. Het kon alleen op korte afstand worden afgeschoten, en daarna moest men snel de steven wenden om niet zelf in de vuurzee terecht te komen. Van ten minste één poging om Grieks vuur toe te passen bij een beleg te land is bekend dat deze door het draaien van de wind falikant mislukt is: de aanvallers zagen hun eigen belegeringstorens in vlammen opgaan.Ga naar eind8. Volgens Haldon en Byrne is aan het gebruik van Grieks vuur een einde gekomen doordat het benodigde vakmanschap is uitgestorven. Als dit inderdaad het geval geweest is, vraagt dat toch ook weer om een verklaring. Het moeilijker toegankelijk worden van de oliebronnen door de opmars van de Ottomanen kan ook een rol gespeeld hebben; misschien ook raakten de bronnen uitgeput. In het complex van oorzaken lijken me echter de doorslag te hebben gegeven ten eerste het teloorgaan van het Byzantijnse monopolie, en ten tweede de opkomst van een nieuw, voor de gebruikers minder riskant soort vuurwapen: het met buskruit geladen geschut, dat aan de artillerie ongekende mogelijkheden bood. In 1453 bezweken de muren van Constantinopel onder de projectielen van Turkse kanonnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3. BuskruitDe kanonnen die de muren van Byzantium verwoestten, waren zeer geavanceerd. Ze waren van zwaar kaliber en hadden een ver bereik. De laatste technische ontwikkelingen waren erin verwerkt. Vanuit de latere ontwikkeling bezien zaten ze echter vol gebreken. Het laden duurde lang, het richten ging weinig nauwkeurig, bij het afschieten bestond steeds het risico dat het hele gevaarte zou ontploffen. Bovendien was de constructie zo zwaar dat de kanonnen praktisch niet vervoerd konden worden; ze waren daarom ter plekke gegoten.Ga naar eind9. Hier blijkt weer eens hoezeer de waarde van technische verworvenheden afhangt van de historische context. Zoals de Byzantijnen eens een voorsprong hadden op hun vijanden dankzij het Griekse vuur, zo waren de Turken nu superieur dankzij hun monsterkanonnen. Maar ook dit overwicht was maar tijdelijk. De kanonnen stonden terecht bekend als vuurwapens. Hun vuurkracht berustte erop dat er een snel ontvlambaar mengsel - buskruit - tot ontploffing werd gebracht en dat door de kracht van deze explosie een projectiel in de richting van een vijandelijk doel werd afgeschoten. Nodig waren hiervoor zowel een geschikt chemisch mengsel als een mechanisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
apparaat waarbinnen het verbrandingsproces zich op de gewenste wijze kon voltrekken. Waar het op aankwam was de combinatie van ‘kruit’ en ‘bus’. Het kruit als zodanig had een lange voorgeschiedenis. Chinese alchemisten hadden al eeuwen tevoren ontdekt dat een mengsel van salpeter, houtskool en zwavel in de juiste samenstelling bij verbranding een grote hoeveelheid gas en warmte deed ontstaan.Ga naar eind10. De bereiding van deze stof (en het bemachtigen van de benodigde zwavel en salpeter) was al een kunst op zichzelf; maar de explosieve werking kon pas benut worden toen men erin slaagde het verbrandingsproces te concentreren binnen een sterk metalen omhulsel met slechts één opening waaruit het vrijkomende gas kon ontsnappen. Het benutten van explosies vormde in zeker opzicht een nieuwe wending in de vuurbeheersing. Vanouds was deze er vooral op gericht een langdurig en gelijkmatig verbrandingsproces teweeg te brengen, waardoor men op een regelmatige verwarming en verlichting kon rekenen. Buskruit daarentegen bracht juist korte hevige explosies teweeg. Zelfs briljante onderzoekers als Christiaan Huygens zijn er niet in geslaagd deze zodanig te reguleren dat de vrijkomende energie kon worden benut voor de aandrijving van werktuigen. Pas in de negentiende eeuw zijn ‘automatische wapens’ zoals mitrailleurs ontwikkeld waarin een snelle en gelijkmatige opeenvolging van ontploffingen kon plaatsvinden. In de eveneens in de negentiende eeuw ontwikkelde verbrandingsmotoren werd hetzelfde principe van gereguleerde gasexplosies eindelijk ook voor vreedzame doeleinden toegepast; als brandstof hiervoor diende echter zoals bekend niet buskruit maar benzine. Hoewel het buskruit dus in bepaald opzicht een nieuwe fase in de vuurbeheersing inluidde, vormde het daarvan tegelijk een duidelijke voortzetting, met alle problemen vandien. De toepassingen van buskruit berustten alle op verbranding. Er ging een vernietigende werking van uit die zich, zoals dat bij vuur in het algemeen het geval is, kon keren tegen de gebruikers zelf - niet alleen omdat zij letsel konden oplopen, maar vooral ook omdat ze anderen konden duperen die dit dan weer op de aanstichters zouden verhalen. Kleine oorzaken kunnen grote gevolgen hebben; dit geldt voor vuur in het algemeen, en voor buskruit in extra hoge mate: het is ervoor gemaakt. Alleen al het bezit van buskruit dwong daarom tot voorzichtigheid. De verwoesting van het Parthenon in 1687 is er maar één in een lange reeks van door onoplettendheid met kruitmagazijnen veroorzaakte rampen. Het besef van de grote materiële en maatschappelijke risico's leidde tot het treffen van strenge voorzorgsmaatregelen; op die manier ging er van buskruit, als van de vuurbeheersing in het algemeen, een beschavende werking uit. Dit betekent uiteraard niet dat buskruit alleen maar beschavend heeft gewerkt. Het tegendeel is maar al te evident. Voor een goed begrip van de sociale effecten van buskruit dienen we echter ook de beschavende werking ervan onder ogen te zien. De oudste vermeldingen van buskruit als wapen in de oorlogvoering dateren uit het begin van de veertiende eeuw. Daarna heeft het nog meer dan een eeuw geduurd, voordat de vernietigende kracht van kanonnen en geweren opwoog tegen die van kruisbogen en katapulten. Van beslissende betekenis was de verdere ontwikkeling van de smeed- en gietkunst, die het mogelijk maakte zowel de precisie als het kaliber van de vuurwapens op te voeren. Uiteindelijk bleek geen enkel middeleeuws verdedigingswerk tegen de nieuwe artillerie bestand. Tijdens een expeditie in Normandië in 1449-5- had de Franse koning Karel vii precies één jaar en vier dagen nodig om met het geweld van kanonnen zestig kastelen tot overgave te dwingen.Ga naar eind11. In Azië en Oost-Europa wisten militaire elites met behulp van vuurwapens grote rijken te vestigen. De heersende dynastieën in deze ‘gun powder empires’, zoals McNeill ze noemt, hadden weinig interesse in een verdere ontwikkeling van de wapenindustrie.Ga naar eind12. Zij consolideerden liever hun positie op het reeds be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
reikte niveau van techniek. De meest extreme variant van deze strategie vormde Japan. Niet alleen werd hier in 1588 officieel een wapenmonopolie voor de klasse van de samurai uitgevaardigd, maar bovendien werden deze samurai primair getraind in het hanteren van zwaarden; het gebruik van vuurwapens werd zo veel mogelijk teruggedrongen. Het bleek voor de heersende elite mogelijk zich binnenslands nog enkele eeuwen te handhaven zonder naar vuurwapens te hoeven grijpen.Ga naar eind13. In West-Europa had de geschiedenis een heel ander verloop. Hier kwam een ware wapenwedloop op gang, met een bloeiende oorlogsindustrie die voor de artillerie steeds effectievere mortieren en kanonnen kon leveren en voor de infanterie beter hanteerbare musketten en pistolen. De verbeterde aanvalstechnieken lokten weer vernieuwingen in de verdediging uit, zoals aarden wallen rond stadsvestingen, waarin de kogels smoorden. In de kringloop van bewapening werd het overwicht van de met vuurwapens uitgeruste legers over de bevolking op het platteland echter steeds groter. Boeren en dorpelingen kregen in verhevigde mate te lijden onder de vanouds gevreesde praktijken van doortrekkende legers - het vertrappen van de velden, het plunderen en brandschatten. Het was mede als reactie op de verschrikkingen van de Dertigjarige Oorlog dat in 1676-78 een internationale conferentie werd belegd te Deynze bij Gent, die als doel had de militaire terreur van legers over de burgerbevolking op het platteland te beperken; de historicus Myron Gutman kent aan deze conferentie een ‘beschavende invloed’ toe.Ga naar eind14. Tot de voortbrengselen van de Westeuropese wapenwedloop behoorde ook de techniek om kanonnen te plaatsen op zeeschepen, waardoor deze konden worden tot ‘drijvende bastions’.Ga naar eind15. Zoals de Byzantijnen gemeend hadden dat zij hun macht dankten aan het bezit van het ‘Griekse vuur’, zo verbreidde zich nu in West-Europa de opvatting dat de toenemende hegemonie over vrijwel de hele wereld was toe te schrijven aan de vuurwapens. Robert Boyle vertolkte deze opvatting toen hij in 1664 opmerkte: ‘The poor Indians look upon the Spaniards as more than Men, because the knowledge they had of the Properties of Nitre, Sulphur and Charcoale duly mixt, enabled them to Thunder and Lighten so fatally, when they pleas'd.’Ga naar eind16. Zeker wat de allereerste verovering van Amerika betreft wordt in deze opvatting de invloed van de donderbussen die de conquistadores meebrachten zwaar overschat.Ga naar eind17. De Europese hegemonie over andere continenten is niet gevestigd door buskruit alleen. Ongetwijfeld is het bezit van vuurwapens vaak beslissend geweest. Dit bezit berustte echter op een samenstel van politieke, economische en culturele voorwaarden, die de ontwikkeling van het militaire overwicht mogelijk hebben gemaakt. De vuurbeheersing stond ook in dit opzicht niet op zichzelf, maar was ingebed in de algehele maatschappelijke structuur.Ga naar eind18. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Godsdienst2.1. Ritueel vuur en het narcisme van de kleine verschillenEen van de eigenaardigheden van de maatschappelijke ontwikkeling van de laatste 2000 jaar is dat grootschalig georganiseerde godsdiensten daarin een vooraanstaande rol zijn gaan spelen. Het spreekt voor ons bijna vanzelf om te zeggen dat West-Europa sinds de vroege middeleeuwen behoord heeft tot de wereld van het christendom - en wel het rooms-katholieke christendom, waarvan zich in de zestiende eeuw een hervormd deel heeft afgesplitst. In de klassieke oudheid redeneerde men andersom: men benoemde de religie van de Egyptenaren naar Egypte, en niet de Egyptenaren naar hun religie. De omslag die heeft plaatsgevonden, duidt op een aanzienlijke uitbreiding van het bereik van religieuze regimes. Voor het christendom is in het algemeen kenmerkend dat het betrekkelijk weinig grootse vuurceremonieën kent. Het komt hierin overeen met het jodendom en de islam, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschilt van andere godsdiensten zoals de Parsische waarin de vuurgod Atar wordt aanbeden en het hindoeïsme met zijn verering van Agni.Ga naar eind19. Een betrekkelijk eenvoudige verklaring voor dit verschil in aandacht voor vuur zou kunnen zijn dat de priesterelites in steden als Jeruzalem, Rome en Baghdad een sterk stempel op de vorming van het jodendom, het christendom en de islam hebben gezet. Steden zijn vanwege het brandgevaar nu eenmaal minder geschikte oorden voor het vieren van grote vuurfeesten. Bovendien konden de priesters in een stedelijke samenleving met een ver gevorderde arbeidsdeling zich niet meer opwerpen als bijzondere vuurvirtuozen; die eer hadden ze moeten afstaan aan ambachtelijke specialisten zoals smeden. Aan deze op zichzelf plausibele verklaringen kan nog iets worden toegevoegd. Er is hier waarschijnlijk ook een eigen dynamiek in de ontwikkeling van religieuze organisaties in het spel - een dynamiek, die onder meer berust op het psychologische mechanisme dat sinds Freud bekend staat als het narcisme van de kleine verschillen. Theologen zijn gewoonlijk geneigd om een sterke nadruk te leggen op. datgene wat hun eigen godsdienst zo bijzonder maakt. En hierdoor maken zij deze godsdiensten ook bijzonder. Het is een voorbeeld dat duidelijk aangeeft hoe belangrijk het zogenaamde definiëren van situaties kan zijn. De ene godsdienst verschilt van de andere, juist omdat degenen die in deze godsdiensten ‘de dienst uitmaken’ dit zo bepalen. Zij danken hun positie onder meer aan het feit dat hun godsdienst zich onderscheidt van die van eventuele concurrenten. Het eigene wordt daarom gecultiveerd, afwijkingen worden uitvergroot en verworpen. Vuuraanbidding is in het christendom van meet af aan ontmoedigd, in tegenstelling tot de aanvankelijk concurrerende erediensten van de Mithras en Zoroaster. Dit neemt echter niet weg dat ook het Westeuropese christendom wel degelijk een aantal vuurrituelen kende. Voor een deel zijn deze voortgekomen uit ‘heidense’ gebruiken, die Germaanse en Keltische volken er al lang voor hun bekering op nahielden. Daarnaast heeft de christelijke kerk ook eigen vuurpraktijken en vuurvoorstellingen ontwikkeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. VuurfeestenPolitiek-militair overheerste na de ineenstorting van het Westromeinse rijk in West-Europa lange tijd een tendens tot decentralisatie. Tegelijkertijd vond er op religieus gebied centralisatie plaats. Gebruikmakend van resten van de culturele en materiële infrastructuur (sporen van ‘intensieve groei’) wist de roomskatholieke kerk een hechte organisatie op te bouwen, waarmee ze haar stempel zette op het godsdienstig leven en hierin een grote uniformiteit aanbracht. In alle tempels (nu gewoonlijk kerken geheten) volgden de priesters dezelfde liturgie. Vuur nam in deze liturgie een onmisbare, maar toch ook bescheiden plaats in. Evenals in de Romeinse tempels brandde in ieder christelijk godshuis een eeuwig vuur - als een nauwelijks meer bewuste herinnering aan de tijden waarin het eigen vuur een dierbaar groepsbezit vormde. Het vuur in de kerk hoefde niet meer te zijn dan een eenvoudig lampje, dat in de eredienst fungeerde als een symbool van licht, niet van warmte of verzengende hitte. Soms, op hoogtijdagen zoals met Pasen of Kerstmis, werden kerken in een zee van licht gezet. Verder droeg de geur van brandende wierook bij aan de gewijde sfeer. Ook vuurfeesten in de buitenlucht zijn na de kerstening gekoppeld aan de christelijke kalender - ook al gaf het leven van de heilige wiens naamdag hiervoor was uitverkoren soms weinig aanleiding tot zo'n verbinding. Voor het Duitse taalgebied heeft Herbert Freudenthal een uitvoerig overzicht gegeven van de ontwikkeling van deze feesten en de daarin tot uiting komende geloofsvoorstellingen. Hij legt er de nadruk op dat het vuur gevreesd werd, maar ook gekoesterd als een kostbaar bezit dat warmte bracht en licht in de duisternis, en voor de mensen een trouwe bondgenoot was tegen allerlei bedreigingen. Men gebruikte het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
om materieel afval te vernietigen, maar met enige verbeelding ook om ander kwaad te verdelgen: de boze geesten waarvan men dacht dat zij de gemeenschap belaagden en ziekte zaaiden over mens, vee en gewas. Een van de meest grootse vuurfeesten was het midzomerfeest, na de kerstening gevierd op Sint-Jansdag. Freudenthal toont met vele voorbeelden hoe dit feest aanvankelijk in het teken stond van de reinigende werking die aan het vuur werd toegeschreven. In dorpen en steden werden hoge brandstapels opgericht, die tegen zonsondergang werden aangestoken. Priesters zegenden het vuur, en de hele bevolking verzamelde zich eromheen. Allerlei afval dat men in de loop van het jaar voor deze gelegenheid had bewaard ging nu in vlammen op. Vaak werd de spanning nog verhoogd door poppen (‘stromannen’) op het vuur te werpen, en soms ook levende dieren. In Het civilisatieproces vermeldt Norbert Elias dat het in Parijs in de zestiende eeuw gebruikelijk was ter verhoging van de feestvreugde op Sint-Jansdag een aantal katten levend te verbranden: ‘Deze festiviteit was zeer vermaard. Het volk verzamelde zich, er klonk feestelijke muziek. Onder een of andere stellage werd een grote brandstapel opgericht. Vervolgens hing men aan de stellage een zak of korf met katten erin. De zak of korf begon te smeulen. De katten vielen op de brandstapel en verbrandden, terwijl de menigte zich in hun gekrijs en gemiauw verlustigde. Gewoonlijk waren de koning en zijn hofhouding aanwezig. Soms liet men aan de koning of de dauphin de eer de brandstapel aan te steken. Naar verluidt werd er eens op speciaal verzoek van koning Karel ix een vos gevangen en meeverbrand.’Ga naar eind20. Het voorbeeld van de kattenverbranding toont, zoals Elias opmerkt, hoezeer openbaar vermaak gebonden is aan de affectstandaarden van de deelnemers. De kattenverbrandingen op Sint-Jansdag zijn in Parijs tot ver in de achttiende eeuw doorgegaan; maar de koning en de adel deden er niet meer aan mee.Ga naar eind21. Het feest was sociaal gedegradeerd tot ‘volksfeest’ in een meer moderne en beperkte betekenis van het woord: gesunkenes Kulturgut, waarvan de elites zich verre hielden. In Duitsland hebben zich soortgelijke ontwikkelingen voltrokken, die hier zelfs iets eerder op gang gekomen lijken te zijn. Freudenthal rept niet over kattenverbrandingen. Wel meldt hij dat al in de vroege vijftiende eeuw sommige stadsbesturen pogingen deden om het Sint-Jansvuur te verbieden - waarschijnlijk uit vrees voor ongeregeldheden en brand. Ondanks deze maatregelen werd het feest aan het einde van de vijftiende eeuw nog overal gevierd en ook de hoogste gezagsdragers, tot koningen toe, namen er actief aan deel. In de zestiende eeuw kwam echter een stroom van verboden op gang, waarmee wereldlijke en kerkelijke autoriteiten gezamenlijk een einde probeerden te maken aan de Sint-Jansvuren. Aan het begin van de negentiende eeuw was dit vuurfeest geheel tot het platteland teruggedrongen; en daar werd het meer en meer tot een vermaak voor de laagste sociale klassen en uiteindelijk alleen nog maar voor de jeugd.Ga naar eind22. In de twintigste eeuw is de belangstelling voor het Sint-Jansfeest herleefd, onder invloed van dezelfde mengeling van nationalistische en commerciële motieven, die allerlei vormen van folklore heeft doen opleven. Zo vertoont de hele ontwikkeling een duidelijke lijn: eerst van door de hele gemeenschap gevierde reinigingsriten tot populaire vermaaksvuren, vooral voor de jeugd; en daarna in de richting van meer respectabele, door plaatselijke notabelen op touw gezette ‘evenementen’.Ga naar eind23. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Brandstapels en hellevoorstellingenEnkele eeuwen nadat de christelijke kerk haar gezag definitief gevestigd had in West-Europa, is vuur weer een belangrijker rol gaan spelen in de godsdienst. Met name de schrikaanjagende werking van vuur werd naar voren gehaald, en wel op twee manieren: in de vorm van brandstapels waarop mensen die van ketterij of hekserij beschuldigd waren ter dood gebracht werden, en in de voorstellingen van hel en vagevuur. Twee vragen worden door deze ontwikke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
lingen opgeroepen. Ten eerste: hoe is het te verklaren dat er een verstrakking optrad in het religieuze regime, een fanatisering die tot uiting kwam in de vervolging van ‘ketters’, ‘heksen’ en andere uit de gemeenschap der gelovigen verstoten groepen? Ten tweede: waarom werd in de verstrakking van het religieuze regime zoveel gebruik gemaakt van vuur? Op geen van beide vragen is een pasklaar antwoord te geven; maar er valt wel iets over te zeggen. Met betrekking tot de eerste vraag heeft R.I. Moore interessante dingen op te merken in zijn boek over het ontstaan van vervolgingen in West-Europa in de periode van 950 tot 1250. Hij schetst de gemeenschappelijke achtergrond van diverse vervolgingsbewegingen: tegen ketters, joden, melaatsen, sodomieten en heksen. Moore meent dat al deze bewegingen deel uitmaakten van een meeromvattende politieke strijd, die samenhing met de beginnende consolidatie van macht in staten. Hij signaleert daarbij zoiets als een ‘druppeleffect’. De grootscheepse heksenvervolgingen van de zestiende en de zeventiende eeuw, waarvan hoofdzakelijk vrouwen uit de lagere volksklasse het slachtoffer werden, vormden de voortzetting van een proces van demonisering, dat was begonnen met dodelijke intriges in de maatschappelijke bovenlagen. Ook op de tweede vraag is nog geen vaststaand antwoord te geven. We kunnen slechts constateren dat aan het kerkelijk offensief van de elfde en twaalfde eeuw kracht werd bijgezet met de verschrikkingen van het vuur: de reële pijniging op de brandstapel, de denkbeeldige pijniging van hel en vagevuur. Vermoedelijk heeft er tussen de beide vormen van pijniging een verband bestaan, en is de angst voor hel en vagevuur aangewakkerd door de openbare executies met vuur. Nadat in 383 een van hekserij beschuldigde ketter tot de brandstapel was veroordeeld, heeft het tot 1022 geduurd eer er opnieuw ketters werden verbrand.Ga naar eind24. Veertien leden van de hogere geestelijkheid en de burgerij in Orleans vonden toen op deze manier de dood. Zij waren de eersten in een lange reeks. Soms, zoals tijdens de kruistocht tegen de Albigenzen in het begin van de dertiende eeuw, werden vele tientallen mensen tegelijk verbrand. Het kan bijna niet anders of de associatie van openbare straf en vuur heeft de ontvankelijkheid voor de angst voor hel en vagevuur vergroot. Men kende de verschrikkingen van de straf met vuur: men had de terechtstellingen ofwel zelf meegemaakt of men had erover horen vertellen. Hoe kon men dan het idee naast zich neerleggen dat alle zondige zielen met vuur zouden worden gestraft, en dat wellicht zelfs alle zielen tenminste aan een vuurproef onderworpen zouden worden? En het idee was in omloop gebracht. Het Oude Testament bevat nog geen en het Nieuwe Testament slechts enkele verwijzingen naar een vurige hel die aardse zondaren na hun dood te wachten staat. De enkele passages in het Nieuwe Testament leenden zich echter tot de meest gruwelijke uitwerkingen. Een vagevuur komt in de bijbel helemaal niet voor; maar toen de gedachte eraan rond het midden van de twaalfde eeuw eenmaal geboren was, bleek ook deze bij zeer velen aan te slaan.Ga naar eind25. Volgens Herbert Freudenthal, kenner bij uitstek van het Duitse volksgeloof over vuur, was de gedachte aan een vurige hel de volken van Noord-Europa oorspronkelijk vreemd; voor hen zou de ergste verschrikking in een hiernamaals er een geweest zijn van ijzige kou. Alleen in het warme zuiden zou het idee van een eeuwige hitte hebben kunnen opkomen.Ga naar eind26. Deze klimatologische verklaring laat echter onverklaard waarom in de late middeleeuwen ook in West-Europa de angst voor het hellevuur zo sterk om zich heen kon grijpen. Kan contact met de islam hierbij een rol gespeeld hebben? Zo spaarzaam als de vermeldingen van het hellevuur in de bijbel zijn, zo veelvuldig komen ze voor in de koran. Maar al is er heel vaak sprake van de verschrikkingen van het vuur ‘dat voor de ongelovigen is bereid’ (Sura 2, 24), ook in de koran blijft het idee van het eeuwige vuur betrekkelijk onuitgewerkt in vergelijking met de specifieke voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellingen van de kwellingen die we kennen uit de christelijke middeleeuwen. Opvallend aan de middeleeuwse hellevoorstellingen zoals die op schilderijen naar voren komen is dat de afgebeelde vuurverschrikkingen steeds verwijzen naar gedomesticeerd vuur. Duivels brengen martelingen toe, zoals die ook op aarde door beulen worden toegebracht. De helse folterscènes van Jeroen Bosch zouden kunnen dienen als illustraties bij de uitspraak in Jean Paul Sartre's Huis clos: ‘L'enfer sont les autres.’ Een volledig antwoord op de vraag waarom hellevuur zo'n obsessie kon worden, is hiermee uiteraard niet gegeven. Ieder cultuurelement vertoont in zijn ontwikkeling een zekere autonomie die nooit geheel vanuit andere factoren te verklaren is. Met erkenning van dit principe blijft echter toch het interessantst de vraag wat de voedingsbodem was waarin de middeleeuwse hellevoorstellingen konden aarden: welke ervaringen aan de angstfantasieën ten grondslag lagen, welke reële dreigingen erin verwerkt waren, en door wie die dreigingen werden aangewakkerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Vuur in techniek en wetenschapEen thema dat in het voorgaande telkens terugkeert is de ontwikkeling van de vuurbeheersing in de meest strikte zin, namelijk het vermogen om het verloop van verbrandingsprocessen te kennen en ze te benutten zonder de dupe te worden van hun vernietigende kracht. Deze ontwikkeling is geleidelijk verlopen. De overgangen die we achteraf kunnen constateren - van alchemie naar chemie, van ambacht naar industrie, van magie naar wetenschap - hebben zich voltrokken op allerlei terreinen, zoals de glasfabricage, het pottenbakken, de metaalbewerking, het maken van buskruit en het distilleren van alcohol. Ze laten zich niet terugbrengen tot afzonderlijke gebeurtenissen die in een bepaald jaar op één bepaalde plek hebben plaatsgevonden. In de middeleeuwen waren de metaalbewerking en de alchemie waarschijnlijk de belangrijkste katalysatoren in de ontwikkeling van de vuurbeheersing. Op beide gebieden heerste een sterke rivaliteit, met de daarbij behorende mengelingen van geheimzinnigheid en openheid en van winstbejag en experimenteerlust uit loutere nieuwsgierigheid. De magisters van de zwarte kunsten kenden een zekere prestige-rangorde; maar er was geen enkele officiële autoriteit die toezicht hield op hun werk. Dankzij deze tamelijk open sociale structuur kon er in de ontwikkeling van de vuurbeheersing een ‘cumulatieve causatie’ optreden. Vorderingen op verschillende gebieden stimuleerden elkaar. Door verbeteringen in de ovenbouw werd het mogelijk de temperaturen beter te reguleren en hoger op te voeren; dit leidde tot de ontwikkeling van nieuwe instrumenten van metaal en glas, waarmee de onderzoekers steeds verdergaande experimenten met vuur konden uitvoeren. Tot de vele ‘uitstralingen’ van de grotere vuurbeheersing behoorden ook verbeteringen in de boekdrukkunst dankzij het gieten van losse letters in een legering van lood, tin en antimoon; boeken droegen vervolgens bij tot de verbreiding van allerhande kennis, onder meer over vuur.Ga naar eind27. De vuurtechnieken als zodanig behielden een ambachtelijk karakter. Het beheersen ervan bleef sterk aan persoonlijke ondervinding gebonden. Zo beschikte men bijvoorbeeld niet over apparaten om de temperatuur objectief te meten. Schrijvers van handleidingen moesten volstaan met aanduidingen in enkele grove rubrieken, variërend van ‘met de hand beet te pakken’ via ‘nog net aan te raken’ tot veel hogere en nauwelijks adequaat te omschrijven graden van hitte. Pas in het begin van de achttiende eeuw hebben onderzoekers als Fahrenheit, Celsius en Réaumur op de uitzettingscoëfficiënten van alcohol en kwik gebaseerde instrumenten met bijbehorende schalen ontworpen, waardoor althans tussen het vriespunt en het kookpunt van water een kwantitatieve meting mogelijk werd. Verschillende naties bleven er echter nog lange tijd verschillende standaardschalen op na houden.Ga naar eind28. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve thermometers kwamen er in de achttiende eeuw ook steeds nauwkeuriger weeginstrumenten beschikbaar. Mede met behulp hiervan werd het mogelijk de aard van verbrandingsprocessen beter te doorgronden. Dit betekende het einde voor de klassieke wetenschappelijke leer dat vuur een van de vier elementen vormde, samen met lucht, water en aarde. Tot ver in de zeventiende eeuw vormde deze leer het vanzelfsprekende theoretische kader voor vrijwel iedere alchemist of chemicus. Iets ervan is herkenbaar in de nadruk waarmee Boerhaave nog in 1720 stelde dat de grootste uitdaging voor de natuurwetenschap lag in het doorgronden van de aard (‘de natuur’) van het vuur.Ga naar eind29. In de loop van de achttiende eeuw voltrok zich echter een diepgaande verandering in de wetenschappelijke opvattingen over vuur. Er gebeurde wat John Donne al in 1611 met vooruitziende blik in een dichtregel had uitgedrukt: ‘The Element of fire is quite put out.’Ga naar eind30. Een eerste aanslag op de leer van de vier elementen werd gepleegd met de verbreiding van de zogenaamde flogiston-theorie. Volgens deze theorie was verbranding (evenals roest) een proces waarbij een onzichtbare stof, het flogiston, vrijkwam - een proces dat gewoonlijk gepaard ging met hitte en licht. Hoewel de nieuwe theorie vele verschijnselen verduidelijkte, bleef één probleem onopgelost: hoe te verklaren dat vele stoffen door verbranding (met andere woorden bij verlies van flogiston) niet lichter maar juist zwaarder leken te worden. Lange tijd meende men dat de anomalie was toe te schrijven aan onvolkomenheden in de meet- en weegapparatuur, totdat Lavoisier in 1777 aantoonde dat bij verbranding (en bij roest) een verbinding met zuurstof plaatsvindt.Ga naar eind31. Na deze ontdekking maakte de leer van de vier elementen in de natuurwetenschappen plaats voor een veel uitvoeriger en heel wat minder overzichtelijk schema van vele tientallen elementen. Het begrip vuur verdween weldra geheel uit de leerboeken; in het nieuwe specialisme van de thermodynamica werd uitsluitend nog gesproken van warmte en energie. Als zichtbaar verschijnsel van grote betekenis was het vuur echter allerminst verdwenen. Onlosmakelijk verbonden met de Industriële Revolutie is het beeld van rokende fabrieksschoorstenen overdag en van de gloed van hoogovens in de nacht. Voor het eerst in de geschiedenis werd vuur op grote schaal toegepast om machines aan te drijven en voertuigen voort te bewegen. Het industriële tijdperk begon, evenals het agrarische, met een forse intensivering van het vuurgebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|