De Gids. Jaargang 153
(1990)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 803]
| |
Theo Para
| |
[pagina 804]
| |
laatste npk-regering van premier Henck Arron had evenals de voorgaande regeringen geen antwoord op de crisis. Corruptie, regelarij, mooipraterij en de ‘winti wai’ (laissez faire)-mentaliteit lieten van enig constructief regeringsbeleid niets over. Evenals rond 1975 werd Suriname aan het eind van de jaren zeventig geplaagd door massale emigratie naar Nederland. De sociale nood en uitzichtloosheid schiepen een sterke voedingsbodem voor anti-regeringsgevoelens. Waren de eerste verkiezingen in de republiek (1977) al niet zuiver verlopen - gesjoemel met stembussen - het parlementaire schouwspel degradeerde aan de vooravond van 1980 tot stoelensmijterij. Verblind door hun egoïstische belangen en ambities, beseften de twee etnocentrische politieke machtsblokken npk en vdp kennelijk niet dat zij bezig waren de poten onder de stoel van het parlementair democratisch systeem in Suriname weg te zagen. Hun gênante en vruchteloze machtsstrijd stimuleerde onder delen van de bevolking het gevaarlijke anti-politieke sentiment. Er kwamen stemmen op voor een ‘sterke man’. De langdurige dominantie van de politiek door de traditionele partijen bemoeilijkte het voor velen onderscheid te maken tussen deze partijen en de regeringsvorm van de republiek. Aan de andere kant waren er ook buitenparlementaire politieke protestacties. Vrouwen voerden actie voor water, dat onder Arron maar niet uit de kraan kwam. Bauxietarbeiders demonstreerden tegen de hoge belastingen. Jongeren kwamen in actie voor verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd tot achttien jaar. In de straten van Paramaribo verschenen op bomen en muren leuzen tegen de regering. De ambtenarencentrale clo ging de straat op voor betere levensomstandigheden. Echter, deze acties waren nog verbrokkeld, beperkt in omvang en dus zeker nog geen onderdeel van een massale protestbeweging die de regering zou kunnen bedreigen. Anders was het gesteld met de acties van de onderofficieren en korporaals die zich hadden verenigd in de Bond van Militair Kader, bomika. De actievoerende militairen drongen aan op erkenning van hun bond. Zij verlangden verbeteringen in hun positie en in de verhoudingen binnen het leger. Het ging niet goed met de Surinaamse Krijgsmacht, skm. Het Rapport AbendanonGa naar eindnoot1. sprak van een ‘algemene frustratie en malaise bij de skm’. Ook hier liet de regering het afweten. Maar nog onervaren met het verschijnsel leger - de Troepenmacht in Suriname, tris, was onderdeel van de Nederlandse defensiemacht - dacht zij ook hier zich de luxe van de hangmat te kunnen veroorloven. Aan de problemen werd niet of te laks gewerkt. De acties van de onderofficieren werden repressief tegemoetgetreden. bomika-leiders werden gearresteerd, terwijl zelfs opdracht was gegeven met scherp te schieten. De actievoerende militairen vestigden zich, na uit de kazerne gezet te zijn, in een vakbondsgebouw dat zij omdoopten tot Fort Bomika. De verlangens naar meer democratie in het leger genoten sympathie onder de bevolking. Progressieve organisaties, vakbonden, maar ook oppositionele zakenmensen betuigden actief steun aan de bomika-beweging. De redactie van mokroGa naar eindnoot2. publiceerde dagelijks het speciale actiebulletin Verzet, dat als bovenkopje had: ‘Arbeidersklasse solidair met soldaten in actie!’ Ook de Surinaamse revolutionairen bleken nog niet vertrouwd met een leger. De onderofficieren wilden helemaal geen soldaten genoemd worden - ‘Wij zijn militairen!’ Toen al bleek de beperktheid van het democratisme van de bomika. De gewone soldaten, die er op alle terreinen veel slechter aan toe waren, vonden hún belangen bij de bomika niet werkelijk verdedigd. De leidende groep van actievoerende militairen bestond vooral uit onderofficieren die bij de onafhankelijkheid uit Nederland naar Suriname kwamen. Zij genoten zekere privileges zoals een door Nederland betaalde ‘suppletie’ op hun salaris. Hun strijd was - hoe rechtvaardig ook - begrensd door hun eigen belangen. Het stelde zeker niet wezenlijk het autoritaire rangenstelsel en de kadaverdiscipline binnen het | |
[pagina 805]
| |
leger aan de orde. Sterker, vaak waren elementen van het onderofficierenkorps de directe onderdrukkers van de gewone soldaten. Of zoals Bouterse het vertelde: ‘Meestal worden dienstplichtigen flink door ons aangepakt op Zanderij.... De eerste aanpak op Zanderij is altijd bingo! We breken ze eerst helemaal af en bouwen ze vervolgens dan weer op. Er was hierbij een punt bereikt, waarbij de jongens blindelings werden voorbereid om bepaalde opdrachten te volgen en dat hadden we wel nodig.’Ga naar eindnoot3. Binnen de bomika heerste niet een nieuwe, democratische structuur. Ook daar was het rangenstelsel van beslissende invloed. Zo kon de massa van onderofficieren en soldaten uiteindelijk ingezet worden voor een project, waarvan zij tevoren geen weet hadden. Suriname had met de skm - op eigen verzoek - van het voormalige moederland een tijdbom als afscheidscadeau gekregen. Het is niet makkelijk voor de samenleving om een leger - waarvan vaak een magnetische werking op avonturiers uitgaat - te doordringen van het onderscheid tussen kazerne en regeringsgebouw. De skm was iets kunstmatigs, een vreemd Surinaams leger. Het werd in de draaikolken van de politieke crisis en desorganisatie in eigen gelederen tot kwekerij voor putschisten. In Bouterse's woorden: ‘In eerste instantie kun je zeggen dat verschillende mensen de intentie hebben gehad om een staatsgreep uit te voeren.’ De mythe heeft postgevat dat de ‘ingreep’ van 25 februari 1980 een uit de hand gelopen vakbondsconflict was. Deze gedachte - ze wilden een vakbond, ze kregen een land - was niet in de laatste plaats door de nieuwe militaire machthebbers gevoed. Niet zonder reden. bomika was niet de reden, maar het voorwendsel van de coupplegers rond Bouterse. Hun ging het er slechts om dat ‘er op een bepaald moment sfeer in het land moest zijn en dan was het de tijd om toe te slaan’. In het loeren op het onbewaakte uur was het ‘op een bepaald moment zover dat de zaak bomika ging spelen en dat werd als aanknopingspunt aangegrepen.’ De ambities van Bouterse - in zijn woorden ‘de doelstellingen’ - lagen op een ander vlak dan de democratische en sociale verlangens van de meerderheid van de actievoerende onderofficieren en korporaals. ‘Ik liet de bestuursleden van de bond maar met hun vakbondsaangelegenheden. Ik werd eigenlijk kwaad omdat Neede en Sital wisten wat er zich afspeelde en toch maar door bleven ouwehoeren over bondszaken.’ Bouterse, putschist als hij was, handelde zelfs tegen de belangen van de democratische strijd binnen het leger, door een van de voornaamste tegenstanders van die strijd tot het plegen van een staatsgreep aan te moedigen: ‘Ik heb de toenmalige bevelhebber, kolonel Henk Elstak, in die dagen zelfs gezegd: “Luister, volgens mij moet je de zaak overnemen. Je krijgt alle steun van ons.”’ Desiré Delano Bouterse ontleende zijn politieke ambities niet aan enige serieuze verwantschap met de Surinaamse arbeiders- en volksbeweging. Toen vele jonge Surinaamse activisten, zowel in Suriname als in Nederland, zich inspanden voor de belangen van de arme bevolking en de nationale emancipatie, had de jonge Desi het druk met andere zaken. Hij had de geest van een hosselman (scharrelaar) met opgeschroefde ambities - hij wilde ‘later de beste “job”’. Maar met niet meer dan een kantooropleiding, in dienst van het leger in Nederland, zag de jonge onderofficier daar die vlieger niet opgaan. De Republiek Suriname, pasgeboren, onderontwikkeld en met veel lagere drempels voor de persoonlijke ambities van de sergeant-majoor opende nieuwe mogelijkheden. Maar Bouterse's carrièrisme ging armoedig gekleed, in slechts één uniform: schijnheiligheid! Niet Suriname bewees hem een dienst, maar híj bewees de republiek een dienst. Over zijn positie in het hedendaagse leger: ‘Ik verdiende erg goed. Hiermee wil ik alleen maar zeggen hoeveel offers het gekost heeft om terug naar Suriname te keren. ... Ik kocht alles belastingvrij. Ik had geweldige faciliteiten en reed bijvoorbeeld in een “Camaro special” die ik voor 12.300 dm kocht. Zo'n wagen kost je hier zeker Sf. 28.000.-.’ Het is een misverstand te denken dat alleen | |
[pagina 806]
| |
de legerleiding - alhoewel mèt de regering de hoofdschuldige - de enige zieke plek was in de skm. ‘Het duurde niet lang of driekwart van het leger interesseerde zich niet meer voor de gang van zaken. Het moreel zonk snel. De een verkocht broodjes, de ander wat anders. We waren allemaal in de business. Ik had een vrij redelijk lopende boerderij opgezet met varkens en tienduizend kippen. Dat betekende immers extra-inkomen. Ik leverde ook kippen aan het leger.’ Ziehier de geneugten die Suriname bood. Of durfde onze sergeant-varkenshouder-kippenboer te beweren dat zijn navo-commandanten hem zouden toestaan om naast zijn betrekking bij het leger in Seedorf een boerderij te exploiteren en kippen te slijten aan de navo-eenheden? Desi Bouterse was vóór zijn machtsgreep al gedemoraliseerd tot een ordinaire hosselaar in uniform. In dat sociale type - zo talrijk in het economisch achtergebleven Suriname met zijn omvangrijke informele sector - vinden wij de maatschappelijke oorsprong van ‘de doelstellingen’ van Desiré Delano Bouterse. De staatsgreep was voor Bouterse geen keuze tussen persoonlijk en algemeen belang, maar die tussen een bestaan als goed boerende sergeant-majoor en een leven met haast onbeperkte mogelijkheden tot ‘extra-inkomen’. En behalve de algemene crisis in maatschappij en leger maakte een andere factor de kans van slagen onweerstaanbaar aannemelijk. Hier wordt niet gedoeld op het samenraapsel van met Bouterse bevriende zakenlieden, die via een investering in een staatsgreep stevig vat op de markt hoopten te veroveren ten koste van hun concurrenten. Er wordt gedoeld op de toenmalige Nederlandse militaire missie in Suriname. De skm was de jure onafhankelijk. Echter, voor wapentuig, personeelskosten en training was zij in hoge mate afhankelijk van Nederland. De skm was een tropisch stiefkindje van het Nederlandse leger. De rol en invloed van de Nederlandse militaire missie onder leiding van luitenant-kolonel Valk was daarom van niet geringe betekenis. De vijandigheid van Valk c.s. jegens de Surinaamse regering en legerleiding was een veiligheidsrisico voor de jonge republiek. ‘De politiek werkte niet meer, de regering luisterde naar niemand...’Ga naar eindnoot4. ‘Elstak deed niets, daar werd ik goed nijdig over.’ Alhoewel voor vruchtbare militaire samenwerking tussen de twee staten zo'n toestand al onhoudbaar was, hadden die Nederlandse officieren recht op hun mening. Maar zij schonden op flagrante wijze de nog jonge souvereiniteit van de Republiek Suriname door die mening te propageren en ernaar te handelen. ‘Dus ik heb tegen die jongens gezegd: “Jullie zijn de enigen die niet verdeeld zijn, jullie zijn nu verantwoordelijk. De politie doet niets, er wordt gestolen als de raven, de prijzen gaan omhoog: als de mensen van de volksbuurten straks in opstand komen, dan zijn jullie de enigen die de anarchie kunnen indammen. Organiseer je, zodat je patrouilles kunt uitsturen. Als het nodig is kun je aan munitie komen. Wapens kun je ook te pakken krijgen. Jongens, voorkom een bloedbad.’ Dit was bij Bouterse's mannen niet aan dovemans oren - ‘... u bent onze kolonel’. Tijdens Valks afscheidsdiner was bevelhebber Bouterse schaamteloos ondiplomatiek: ‘Wanneer u, kolonel, ons niet gezegd had dat wij het hadden moeten doen, dan hadden wij de coup nooit gepleegd.’ Het geheime Nederlandse cid-rapport over de rol van Valk spreekt van ‘krijgstuchtelijke en strafrechtelijke vergrijpen’. Bij een terugblik op de Nederlandse rol in het Suriname van rond 1975 en daarna zei Professor Ferdinand van DamGa naar eindnoot5.: ‘We hebben kolossale beoordelingsfouten gemaakt.’ Inderdaad, de Nederlandse intellectueel heeft een zeer ontwikkeld gevoel voor understatement. Wij concluderen: de toenmalige Nederlandse militaire missie in Suriname was de beslissende bondgenoot van Bouterse's staatsgreep. Deze bondgenoot, het discrediet van de regering Arron, de desorganisatie van het leger, Fort Bomika, de dreigende veroordeling van actievoerende onderofficieren door de Krijgsraad, de onderlinge machtsstrijd van de oude partijen, de algemene malaise en onvrede, de nog zwakke onafhankelijke volksbeweging en | |
[pagina 807]
| |
de algemene verwachting - binnen het van parlementarisme doordrongen politiek Suriname - dat de vervroegde verkiezingen van 27 maart voortgang zouden vinden, dát waren de voornaamste historische voorwaarden en omstandigheden die het mogelijk maakten dat een net geremigreerde, geüniformeerde beunhaas met een handvol collega-avonturiers 400.000 Surinamers succesvol kon overvallen.
Het is opmerkelijk hoe zwaar een (nieuwe) politieke macht de denkwijze van de samenleving kan belasten. Vóór de staatsgreep placht men de politieke voorkeur van de bevolking te bepalen middels verkiezingen. Arbeiders en andere achtergestelde mensen lieten ook middels massastakingen en demonstraties hun afwijzing van opeenvolgende elitaire regeringen blijken. Na de coup echter bleek de putschistische denkwijze - alles namens, niets door het volk - zeer besmettelijk. Zo lazen we zelfs bij publicisten, die niets van de militairen moesten hebben: ‘The surprise coup was welcomed by the majority of the population.’Ga naar eindnoot6. Hoe wist men dat? Het volk zelf had het niet kunnen zeggen. Natuurlijk, het Surinaamse volk verlangde naar verandering in de slechte situatie. Maar het is niet correct om deze algemene veranderingsdrang te interpreteren als instemming met de bijzondere verandering van 25 februari. Het volk kende de putschisten en hun ‘doelstellingen’ niet. Die tekenen van enthousiasme bij delen van de bevolking, vlak na de staatsgreep, weerspiegelden de algemene aspiratie naar verandering en de weerzin tegen het oude regime. Over de nieuwe machthebbers en hun methoden mocht de bevolking zich toen niet uitspreken. Onmiddellijk na de coup werd een avondklok ingesteld. Activiteiten van politieke partijen werden verboden. De media werden onder censuur geplaatst. Op de televisie lieten de machthebbers zien hoe militairen van plundering verdachte jongeren afranselden. De schrik werd erin gejaagd. Op 25 februari was al bloed gevloeid. De Nationale Militaire Raad, nmr, deelde in haar tweede verklaring op 25 februari mee dat zij niet zou schromen ‘om verzet tegen de doelstellingen van de staatsgreep onverbiddelijk te breken’. Dit waren geen maatregelen beperkt tot krachten van het ancien régime, maar dictatoriale verordeningen en maatregelen tegen de Surinaamse bevolking. Het zou later onmiskenbaar blijken: het volk was - politiek gesproken - in de boeien geslagen, de mond gesnoerd. Met zweet en bloed verworven rechten en vrijheden sneuvelden onder de militaire laars. Het bloedige decennium deed de herinneringen aan de pijnbanken der slavernij herleven. Honderden Surinamers werden gefolterd en vermoord. De december-moorden, Moi Wana... Meer dan 20.000 mannen, vrouwen en kinderen werden dorp of land uitgejaagd. Suriname raakte verstrikt in het web van de internationale drugshandel. De republiek behoeft andere doelstellingen. |
|