De Gids. Jaargang 151
(1988)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 428]
| |
Maartje Draak
| |
[pagina 429]
| |
‘luirech’, mijn dagelijksch borstharnas, in de vorm van een koud bad, en naakt voor het open raam een glas sinaasappelsap... om van mijn kristal nog maar te zwijgen - overtuigd als ik altijd was, dat ‘het lot in den concreten dag’ zich wel magisch laat beschermen, tot vlak voor het einde. Zoo was voor mij de ‘fili’ zonder een zweem van de ‘drui’ op z'n best nooit meer dan nogal bekoorlijk. Ik hoop, dat je mijn winst uit je Rede (waar ik zoo mee in mijn nopjes ben) niet àl te subjectief en zelfs egocentrisch vindt. Hoe dan ook: jou ben ik er heel dankbaar voor - Ik schrijf je dit in mijn huisje, dat al lang een dierbare bouwval is, maar dat door deze paar weken strenge vorst werd gereduceerd tot een zieltogende patient. Ik kreeg steeds weer ontoereikend blijkende bezoeken van loodgieters, en zelfs metselaren, en moet het nu redden met een keukenkraan, die ik, dag en nacht (etmaal na etmaal) met 'n dun straaltje laat loopen... kortom: zonder nicotine en alcohol was ik allang bezweken - of gevlucht. - Soms snak ik naar een bedwelmende ‘súantraige’Ga naar eindnoot1., maar, waar die zich niet hooren doet, haal ik mijn hart dan maar op in een grimmig verweer tegen deze bedreigingen. Tot nu toe houd ik, ofschoon wormstekig van zelf-ironie nog stand. - Our mutual friend Wijtze H.Ga naar eindnoot2. verblijft voor ‘n paar weken met zijn Joke in hun huisje in Egmond-aan-den-Hoef, en ik hoop er Donderdag te komen avondmalen. Hij herstelt geleidelijk van zijn hersenschudding, die nogal erg was. - Als zij weer in A'dam terug zijn, moesten wij ons eens een avond bij hen uit doen nodigen. Mag ik Donderdag een ungentle hint in die richting geven? - Nu moet ik weer, voor de nacht, emmers gaan vullen, die ik dan om de kachel zet. - Met nog veel dank voor je Rede, en met hartelijken groet - Jany R.-H.’
Mijn tweede inauguratie (op 18 maart 1957 - nu te Utrecht) kon Holst niet bijwonen, omdat - naar hij me schreef in een brief van dezelfde datum - ‘ik morgen naar Brussel ga om er overmorgen een voordracht te houden voor de Kon. Vlaamsche Academie, waar ik mij, oudergewoonte, weer op 't nippertje voor moest prepareeren. Ik ben daar nu net (zoowat) mee klaar, en wil hier niet opbreken voor je geluk te hebben gewenscht met een leeraarschap dat - zeker niet ten onrechte - als buitengewoon hoog werd ingeluid.’ Nadat hij weer de overdruk gelezen had, bereikte mij per 1 juni zijn commentaar: ‘Dat Brandaan en Vergilius dit bezield dorp bereikten, zou ik niemand liever willen danken dan jou - In mijn stoffige boekenchaos zocht ik, en vond ik “The Voyage of Bran Son of Febal” - translated, edited, etc. - by Kuno Meyer - in “the Grimm Library” - publ. by David Nutt - 1895 - in 2 vols. - Op de “fly-leaf” staat, in verbleekt potlood, mijn naam, met: Maart 1910 - Oxford... Wellicht haal je voor dit werk (een studie over the Happy Otherworld and the Celtic doctrine of Rebirth) je nu Stichtsche Neus terecht opGa naar eindnoot3. - maar mij bracht het, 22 jaar oud, tot grasduinerij in de Celtische Mythologie, en zoo vanzelf tot Yeats, Synge, Lady Gregory. Soms weet ik niet meer, of ik nog wel dankbaar moet zijn voor dezen zoo dilettantischen omweg... naar wat? het elysisch verlangen? - hoe werd het gefnuikt door onelysische begeerten -! - Hoe dan ook: ik leerde er jou, zooveel jaren later, beter door kennen, en deze regels, geschreven bij mijn 3e borrel en met een vervloekte neuritis in mijn linkerarm, willen niet anders dan je vele jaren van geestelijke spanning en voldoening toewenschen in naam van dien Zoon van Febal, die mij, toen jij nog niet geboren was, op een (gezegend) dwaalspoor bracht.’
Ziehier enkele minieme fragmenten van het geheel dat A. Roland Holst was. |
|