De Gids. Jaargang 150
(1987)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
A. de Swaan
| |
[pagina 41]
| |
ordeproblemen veel minder dwingend voor. Daar is het ook niet nodig allerlei bezigheden onder één omvattend apparaat samen te brengen, het kan allemaal losjes en los van elkaar verlopen. De schrijverij van Kellendonk stoort goddank Oek de Jong niet in zijn werk. Freymuth hoeft zijn schilderij niet af te stemmen op het oeuvre van Lucassen. Ze gaan hun gang maar en moeten zien een uitgever te vinden of een galerie. Kunstenaars en geleerden opereren niet onafhankelijk van elkaar, integendeel ze volgen het werk van sommige collega's aandachtig, gaan erop door of bestrijden het juist en vaak rivaliseren ze onderling om de gunst van de vakgenoten en het publiek, maar er is helemaal geen coördinerende of verdelende instantie nodig om dat proces te sturen. En het is ook niet zo dat wat de één wint voor de ander verloren is: integendeel, het succes van Mulisch, Andriessen of Henneman kan de belangstelling voor hun genre en dus ook voor het werk van hun vakbroeders zelfs vergroten. Er is nog een tweede verschil: de wereld van kunsten en wetenschappen raakt nauwelijks de belangen van mensen die er buiten willen blijven. Niemand heeft last van die kunstenaars of geleerden; wie horen wil hore, wie lezen wil leze, en wie liever naar wat anders kijkt hoeft na de verplichte kunstlessen op school nooit meer naar het museum. Wat kunstenaars, en trouwens ook geleerden, maken is weliswaar in beginsel openbaar, voor iedereen verkrijgbaar, maar helemaal niet dwingend: alle kennisname is vrijwillig. Kortom, er is geen schaarste en geen dwang, zoals in kwesties van economie of bestuur. Verdelingskwesties worden pas nijpend wanneer het op subsidiëring aankomt, en overheidssteun komt er tegenwoordig bijna altijd aan te pas. Subsidies horen dan ook verdeeld te worden volgens procedures die verdelende rechtvaardigheid én kwaliteitsbeoordeling waarborgen. Dat is een probleem apart en het moet dus ook gescheiden blijven van de kunst- en wetenschapsbeoefening zelf. Als het erom gaat iets te maken, te vertonen, te onderzoeken of te onderwijzen of te schrijven, dan zijn omvattende coördinatie en dwingende toewijzing misplaatst. En als kunstenaars of geleerden samenwerking zoeken, bijvoorbeeld in een tijdschriftredactie, doen ze dat dan ook meestal op basis van verwantschap, en eigenmachtig: door coöptatie dus. maar dan is de verwantschap geestverwantschap en de eigenmachtigheid raakt niet aan andermans belangen maar betreft alleen de eigen zaak. De gezelschappen die zo zichzelf formeren en reformeren verkeren ook niet in een monopoliepositie; er zijn altijd andere tijdschriften, nooit identiek, maar overeenkomstig en verscheiden genoeg om het publiek een keuze te laten. Die lezerskringen verkiezen de redacteuren niet, maar ze kunnen hun voorkeur laten gelden door zich al of niet te abonneren. Op de lange duur beslist de lezersgunst over het voortbestaan van tijdschriften en van jaar tot jaar oefenen de abonnees hun invloed uit door op te zeggen of te verlengen. Zo voltrekt zich elk jaar een referendum per acceptgirokaart. Ook stichtingsbesturen, zoals ze opereren in de gezondheidszorg of het sociaal-cultureel werk, worden door coöptatie samengesteld. Maar hun patiënten en cliënten kunnen niet wegblijven wanner het ze niet langer zint, er is maar een heel beperkte keuze tussen instellingen, die meestal pas actueel wordt op een moment van acute afhankelijkheid. Die besturen voeren nogal eigenmachtig het beheer over andermans belangen, zonder dat de mensen om wie het gaat zich daar goed aan kunnen onttrekken of hun belang erbij zelfs maar beseffen. Alweer, een andere wereld. Zulke besturen bestaan grotendeels uit leden die ook al lid zijn van andere besturen en dat is de titel waarop ze worden uitgekozen: zij vertegenwoordigen het ene bestuur in het andere, dus per saldo niets of niemand; een pseudorepresentatie, een modern regentenstelsel. Zo blijven de welzijnsoligarchen bij gebrek aan beter en bij gebrek aan publieke belangstelling elkaar coöpteren. Maar hun beslissingsmarges worden almaar smaller, naarmate de staat nog | |
[pagina 42]
| |
weer krapper regelt, tot alleen nog pseudobesturen resten. Ook in tijdschriftredacties tellen de relaties, de contacten die de redacteuren onderhouden met collega's en gelijkgestemden. En ook tijdschriften vervullen een functie in de sociale positiestrijd: plaatsing van een stuk draagt bij aan de reputatie van de auteur en de redactionele voorkeur voor het ene of het andere genre vergroot de aandacht ervoor bij het publiek. Maar de abonnee kan altijd opzeggen en die vrijheid stelt grenzen aan de eigenmachtigheid van redacties.
De zittende leden van een coöpterend gezelschap kiezen zelf de nieuwe (en werken soms de oude eruit). Die autoreproductie leidt tot eigen vormen van continuering en verandering: een ‘familie-gelijkenis’ die zich door de jaren en de generaties voortzet. Wat bovenal wordt doorgegeven is de suggestie van continuïteit zelf: een naam, en een traditie - dat is een collectie geselecteerde en herziene herinneringen, voortdurend in bewerking, altijd met ontkenning van die selectie en bewerking. Ook al bestaat zo'n coöpterend gezelschap op elk moment maar uit drie, vijf, zeven leden, met dat simpele aanvullingsmechanisme kan het gezelschap zichzelf reproduceren over vele generaties in ketens van vele tientallen mensen, over periodes van honderd jaar en meer: Propria Cures bijna een eeuw, De Gids nu honderdvijftig jaar. Maar wat wordt nu precies overgedragen? Zoals gezegd, allereerst de suggestie dat er iets wordt doorgegeven. Er is een naam, er is een afstammingslijn van de eerste redacteur tot de laatste, en er is de mythe. Toch zou het kunnen zijn dat zo'n ongebroken reeks van keuzes inderdaad enkele voorkeuren in de rechte lijn voortplant. Iets vaags, onafs en nogal complex. Bij De Gids bijvoorbeeld de neiging om kunsten, wetenschappen en politiek in één band te houden; of de voorkeur voor het opstel als literair én intellectueel genre; een wat bezadigde toon en een enigszins deftige opmaak; de betoogtrant van en voor de belezen en ontwikkelde leek, niet van deskundigen onder elkaar, laat staan van betweters voor minbedeelden. Er zijn vast nog andere continuïteiten, die in dit jubileumjaar nog elders ter sprake zullen komen. Maar wie De Gids vergelijkt met bijvoorbeeld Propria Cures - het enige blad dat ik ook van binnen heb gekend - merkt meteen dat de verschillen tussen die twee bladen zo onmiskenbaar beklijfd zijn, dat ook een eigen aard bij beide bewaard moet zijn gebleven. Blijkbaar is het coöptatiemechanisme, juist door zijn eenvoud, geschikt om telkens weer een ingewikkelde, onuitgesproken stijlverwantschap over te dragen; dat kan omdat er géén criteria voor de selectie zijn geformuleerd en vastgelegd, géén profielen of programma's opgesteld, zoals dat bij benoemingen en verkiezingen wél gebeurt. De zittende redacteuren kiezen nieuwe redactieleden, in overleg en met beleid, zonder dat ze als alles gezegd en gedaan is zelf zouden kunnen zeggen waarom zij juist die en geen ander hebben uitgekozen. Dat is ook niet nodig, want ze leggen geen verantwoording af, maar redigeren een tijdschrift en de lezer heeft het laatste woord. Als het gaat om een eenvoudig en nogal op zichzelf staand bedrijf met een ingewikkeld produkt is coöptatie een geschikt selectiemechanisme, zolang maar niemand er tegen zijn zin de gevolgen van hoeft te ondervinden. Met alle eenvoud en eigenmachtigheid is coöptatie onder die voorwaarde van vrijblijvendheid een recept voor anarchistische ordening. In staatszaken past het niet, omdat problemen van dwang en schaarste andere oplossingen vereisen. Maar in de wereld van kennis en kunst is het wél toepasselijk.
Waarom bestaat de universiteit niet net zo uit talloze vrije leergangen, waarvoor men zich in kan schrijven naar believen? Wie de cursus heeft voltooid ontvangt een getuigschrift en vervolgt zijn leergang verderop. Als enkele geleerden elkaar daarin weten te vinden, bieden zij zo'n programma aan in de hoop dat de cur- | |
[pagina 43]
| |
sisten erop afkomen. Erkende docenten ontvangen een basissalaris van de overheid dat wordt aangevuld met het leergeld dat de studenten betalen, bijvoorbeeld uit een studiebeurs die zij ook al van staatswege krijgen. Vreemd genoeg: zo is het eigenlijk al geregeld, maar op een veel ingewikkelder en minder efficiënte wijze. Nog vreemder: het lijkt nu alsof er centrale coördinatie bestaat en programmatische planning, maar hoe nader het inzien, des te minder is daarvan te bespeuren. Er is een groot, een overgroot bureaucratisch apparaat dat van alles en nog wat regelt. Er bestaat een stelsel van democratisch gekozen raden dat die bureaucraten weer moet controleren. Maar die raden zijn niet democratisch en niet gekozen, want de leden zijn onder pressie geronseld of besmuikt erin geglipt; bij gebrek aan tegenkandidaten is er geen keuze, bij gebrek aan belangstelling zijn kiesgerechtigden maar zelden ook kiezers. De raden hebben niet veel te vertellen en de bureaucraten evenmin. Er is altijd wel weer een andere instantie die anders beslist. Niemand kan iets doorzetten, iedereen kan bijna alles tegenhouden: een systeem van verspreide veto's. Bij democratisering van het universitair bestuur stelde ik me indertijd - en nu nog steeds - een vorm van anarchie voor. Ik heb nooit goed begrepen wat er aan zo'n universiteit allemaal te besturen valt, als mensen maar niet steeds van alles en nog wat wilden regelen wat naar mijn gevoel van toen en nu helemaal niet geregeld hoeft te worden. Maar zodra begint ergens iemand regels op te stellen, of dat is voor anderen aanleiding zich ertegen te verzetten en het dwingt hen om zich ook met het bestuur te bemoeien. Vóór ze het beseffen lopen ze in de regelval: ze laten zich verleiden om een andere regel voor te stellen, ‘ze komen met een alternatief’, en weer is iets vastgelegd wat beter los kan blijven. Wie tegen een regeling is wordt verleid tot een tegenregeling, de werking van het universitair bestuur is tegenwerking. Al die structuren structureren elkaar, maken elkander noodzakelijk en de een breidt zich aan de ander uit. Het uiteindelijk resultaat is nihil, nul komma nul, allemaal verspilde tijd en moeite. Voor het universitair onderwijs zijn vrije leergangen voldoende. Ondanks het verpletterend gewicht van de demobureaucratie gaat het onderwijs voort, omdat sommige docenten elkaar weten te vinden op grond van gelijkgezindheid en omdat er studenten op hun colleges afkomen. En als het gaat om onderzoek wordt midden in het ambtelijk éénpartijstelsel der universiteiten, of liever in strategische posities aan de marge, een sleutelrol vervuld door besloten gezelschappen die zich bestendigen met coöptatie: door de redacties van wetenschappelijke tijdschriften. En hier gaat alles op wat ook voor andere tijdschriften geldt: autonomie en voorkeursverwantschap. De redacties van vaktijdschriften beslissen over publikatie van onderzoek en zij maken daarmee uit of wetenschappelijk werk erkenning krijgt of niet, en dus of een onderzoeker al of niet aan zijn publikatieplicht voldoet. Die tijdschriftredacties vormen de jury's, door niemand benoemd of gekozen, door coöptatie aangevuld. Het gezag van die tijdschriften wordt weer voor een groot deel bepaald door hun verspreiding onder de vakgenoten die dus als abonnees de beslissende stem hebben. Ondanks alle schijn van regeling door fondsen en raden, door ministers, colleges en commissies, werkt in feite het beginsel van anarchistische ordening: coöptatie met vrijblijvendheid.
Over coöptatie is bij mijn weten nauwelijks nagedacht en geschreven, die procedure blijft in de verdomhoek waarin ze door de politieke geschiedenis terechtgekomen is. Dat sommige gezelschappen desondanks zichzelf aanvullen wordt door de tijdgeest genadiglijk getolereerd als een archaïsme dat nog niet is weggeorganiseerd. Maar coöptatie kan gefundeerd worden, op de beginselen van eigenmachtigheid en voorkeursverwantschap aan de ene kant - bij het aanbod en de beoefening - en vrijblijvend- | |
[pagina 44]
| |
heid aan de andere kant - aan de vraagzijde, in het gebruik. Het is een heel informeel, heel minimaal systeem, dat zonder centrale dwang en verdeling, toch tot enige ordening en continuering kan leiden. In dit geval al honderdvijftig jaar. |
|