De Gids. Jaargang 142
(1979)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 670]
| ||||||
Kroniek & kritiekZedelijk levenEmma Brunt en Lodewijk Brunt
| ||||||
[pagina 671]
| ||||||
omgeving en behandeling. Eigenaardig is echter dat haar zienswijze klakkeloos wordt overgenomen door Nederlandse vrouwen. In het feministische tijdschrift Lover bij voorbeeld, prees Noor van Crevel het werk van Rich de hemel in en herhaalde in eigen woorden - bijkans overweldigd door afgrijzen: ‘Dan komen de pijnverdovers en ten slotte het geweld van het aan de computer verbonden machinepark, waaraan de barende vrouw wordt vastgeketend’ (Lover, No. 3, 1979). Hoewel er in Nederland lang niet zo'n uitbundig gebruik wordt gemaakt van de verworvenheden der moderne medische techniek als in de Verenigde Staten, vindt men daarover geen woord. Merkwaardig is bovendien dat men artsen aanwrijft dat zij vrouwen te weinig pijn laten lijden in hun moderne folterkamers: de vervreemding wordt grotendeels bewerkstelligd door het met gulle hand verstrekken van pijnstillers. Terug naar een natuurlijke bevalling betekent ook terug naar het goed-bijbelse woord dat kinderen ‘in smarten’ ter wereld komen.
Of de moderne verloskamer nu wel of niet het toneel is van sadistische martelingen, één ding staat als een paal boven water: thuis een kind krijgen is het heerlijkste wat er is, waarbij ‘thuis’ staat voor ‘eigen’, ‘echt’, ‘gemeenschap’, ‘gevoel’ en ‘betekenis’. Het is dè post-moderne manier van bevallen, omgeven met tal van opnieuw ‘ontdekte’ traditionele folklore en ter plekke geïmproviseerd eigentijds ritueel dat - als het aanspreekt - via trendy magazines snel wereldkundig kan worden gemaakt. Binnen de beweging van de goede bevalling treft men, evenals in alle sociale bewegingen, koplopers en achterblijvers: sommigen zijn een tikje natuurlijker dan de rest. Een nieuwe obstetrical chic is onmiskenbaar in opmars, zij zal bepalen welke bevallingen het allernatuurlijkst - en dus ook het allersjiekst - zijn. In Groningen bestaat een werkgroep die zich bezighoudt met propaganda voor de thuisbevalling ‘als reactie op de alom geconstateerde neiging om bevallingen in ziekenhuizen te doen plaatsvinden’, zoals het NRC-Handelsblad (10 en 11 juli 1979) weet te melden. ‘Dokters zijn er om bij ziekte in te grijpen, en een kind krijgen is net zo min een ziekte als geboren worden. Het is een normale fysiologische verrichting en de natuur zal het wel het beste weten.’ Over de sarcastische opmerking van de verslaggever - dat ‘moeder natuur gewend was aan een hoge kindersterfte, een situatie die wij in onze twintigste eeuw niet meer accepteren’ - haalt men uiteraard slechts de schouders op. Toch zijn de woordvoerders van deze werkgroep nuchter en degelijk, wat zij voorstaan is doodsimpel, het is eigenlijk niet veel meer dan een stijl voor beginners. Dat het ook anders kan valt op te maken uit een beschouwing van Johanna Fortuin (NRC-Handelsblad, 17 maart 1979), die als volgt wordt ingeleid: ‘Omdat de sterfte onder Nederlandse kraamvrouwen en hun baby's behoort tot de laagste ter wereld denken wij dat onze moeders en baby's het in alle opzichten beter hebben dan hun lotgenoten in verre, vreemde landen. Toch is niet-sterven nog iets heel anders dan beschut en plezierig leven.’ In een vurig pleidooi voor ‘moederwarmte’ laat zij daarna zien hoe het wèl moet: ‘Zoals een jong katje zich alleen maar veilig voelt in zijn nest, zo voelt een mensenjong zich alleen rustig en veilig bij een mensenlijf. Zolang moeders nog zoogdierlijk hun borsten gaven, waren moeders hun baby's nest. Nu lijken onze baby's wel uit het nest gevallen jammerende katjes. Dat is niet leuk. Van duister Afrika kunnen wij in mensenmoederlijk opzicht wat leren, zoals zij van ons kunnen leren in medisch en hygiënisch opzicht.’ Volgen moeders deze voorschriften uit ‘duister Afrika’ - waar dat dan ook moge zijn - dan bevallen zij niet alleen thuis, maar ook plaatsen zij het glibberige kind direct na de geboorte op hun buik, betasten het en kijken ernaar ‘met opengesperde ogen’ terwijl zij ertegen babbelen ‘met hoge, snelle stem’. Aldus gebaard en gezoogd ontwikkelen kinderen zich beter en sneller. Weliswaar moet men dit in duister Afrika betalen met een hoge kinder- | ||||||
[pagina 672]
| ||||||
sterfte, doch ‘zij die blijven leven lijken het leuker te hebben’, leuker dan bij ons, in West-Europa. Uiteraard berust zo'n nieuwe mode op ‘wetenschappelijk’ onderzoek. Zo maakt Sheila Kitzinger in haar boek Women as Mothers melding van de experimenten van Marshall Klaus en John Kennell. Zij lieten vlak na de geboorte de moeder een uur alleen met haar kind. In de kraamkamer werd de temperatuur zo geregeld dat de kleine lekker bloot kon blijven en de moeder kon genieten van waarachtig lichamelijk contact. Achter een one way-screen kon de staf met eigen ogen zien dat zich wonderen voltrokken. De moeders begonnen zachtjes met hun vingers te aaien over de armpjes en beentjes, maar binnen vijf minuten werd de romp van het kind al gestreeld met de volle hand, terwijl de moeders opgewonden spraken: ‘Ik kan niet geloven dat dit mijn kind is’ en ‘Wat prachtig’. Ook bleek dat deze moeders zelfs na verloop van een jaar nog aanzienlijk beter met hun kinderen omgingen dan een controlegroep van moeders wier kindjes direct na de bevalling op een aparte afdeling werden geplaatst. Dit gaat dus al veel verder dan de propaganda voor het eenvoudige thuis bevallen. Het is een manier van doen die men misschien het beste kan aanduiden als de moederpoes-stijl. Het met de tong schoonlikken van de pasgeborene is nog niet verplicht, maar dat zal vast en zeker niet lang meer op zich laten wachten.
De Fransman Leboyer legt weer andere accenten. Hij meent dat de hoofdrollen bij bevallingen dienen te worden weggelegd voor artsen en pasgeborenen. Moeders zijn niet meer dan aangeefsters in zijn scenario. Leboyer is de filosoof van het geboortetrauma: ‘Een onstuitbare kracht - wild, onbeheersbaar - heeft het kind in haar greep. ... De gevangenis is krankzinnig geworden, eist de dood van de gevangene... deze monsterlijke niet-aflatende druk die de baby dreigt te vermorzelen, naar buiten duwt, de wereld in. Deze blinde muur, die het kind tegenhoudt, belemmert, dat is allemaal maar één ding: de moeder...!’ Het is hier de arts die zich identificeert - wat heet! - met het ter wereld komende kind. Hij dient de baby een bijzonder welkom te bereiden. Moeders zijn half verdoofd, die kunnen maar beter niet zeuren. Het licht in de kraamkamer wordt gedempt, ruwe geluiden geweerd. Spoedig na de geboorte baadt men het kind in lauw water dat de situatie in de baarmoeder moet oproepen. De barende vrouw beperkt zich tot het aanbieden van haar buik, daarop kan de kleine even uitrusten van zijn inspannende tocht en leren zijn longen te gebruiken. Pas daarna - niet eerder - knipt men de navelstreng door. Er moet gemasseerd worden ‘met handen die het kind beminnen’, zoals Leboyer het noemt. Daartoe is slechts de dokter in staat, moeders kunnen het alleen maar van hèm leren. Moederpoes? Onzin! Leboyer heeft strijd gebracht in het zoetige babynest, met moeders schijnt hij te willen wedijveren als ging het om jaloerse medeminnaars, wervend om de gunsten van de geliefde: het kind. Er zijn zelfs nòg meer kapers op de kust verschenen in Leboyers kielzog; wat hij kan, denken zíj ook te kunnen en veel beter. Het is zo nu en dan echt dringen in de postmoderne ‘verloskamer’.
De vader is zo'n kaper. Hij neemt al lang geen genoegen meer met de klassieke rol van de ijsberende zenuwpees die op de gang moet wachten terwijl uit het kraam-inferno de meest ijselijke kreten opstijgen. In de particuliere kliniek waar Grantly Dick-Read zijn ideeën over ‘geboorte zonder angst’ in praktijk brengt, kende men nog de wachtkamers voor vaders, die van daaruit samen met hun moeders en schoonmoeders de gang van zaken op een televisiescherm konden volgen. Tegenwoordig hangen zij veelal zèlf over het voeteneinde van het kraambed, gewapend met spiegels en/of Japanse camera's, om hun kroost nauwlettend te volgen op het moeizame pad naar het levenslicht. De stijl van de dia-bevalling is altijd goed voor een gezellig avondje met vrienden. ‘Kijk, daar komt het | ||||||
[pagina 673]
| ||||||
hoofdje van Jan-Joris. Veel haar hè?’ Van hieruit is het nog maar een kleine stap naar de gemeenschapsbevalling. Als alles zich thuis afspeelt, waarom dan niet meteen familie, vrienden en kennissen uitgenodigd? En als die grens is overschreden, kan men net zo goed de hele wereld toelaten. Miljoenen zijn getuige geweest van de media-geboorte van kinderen van vooraanstaande kunstenaars als Ed van der Elsken en Joan van der Keuken. Kraamkamers vol mensen en een constructieve stemming. ‘Zet 'm op’, ‘goed zo’, ‘nog even’ klonk het alom, als ging het om een sportwedstrijd met enthousiaste supporters. Eén-nul voor de thuisclub: welkom in het leven lieve kleine. Soms loopt het minder goed af. T.v.-producer Gied Jaspers viel flauw toen hij op het punt stond de geboorte van zijn kind te verfilmen. ‘Twee meter Limburger viel kletterend op de grond’, zo deelde iemand ons mee, die zijn informatie uit betrouwbare bron heeft. Jaspers werd met natte doeken in de nek afgevoerd naar de gang. De bandrecorder was blijven lopen. Al wat er op stond was gebonk, gerommel en ten slotte het geschrei van Jaspers junior.
De obstetrical chic zou niet sjiek zijn als er niet rusteloos werd gewerkt aan steeds nieuwe stijlen. Bij de feministische bevalling is de vader weer naar een zeer bescheiden plaatsje teruggedrongen, zo niet geheel van het toneel verdwenen. Wel blijft men hier met graagte gebruik maken van de camera en andere verworvenheden van het post-moderne bevallen. Een bekend voorbeeld is de zogenaamde ‘BOM-groep’: Bewust Ongehuwde Moeders. In deze kring is ook de gemeenschapsbevalling populair, zij het dat daar soms problemen aan kleven. Luister maar eens naar deze BOM-vrouw, die haar bevalling wilde delen met een (homoseksuele) vriend, een aantal vriendinnen en - tot haar spijt - een ‘vroedman’ in plaats van een vroedvrouw: ‘Twee uur; en nog geen kind. Het begint nu allemaal wel lang te duren. Kan niet zo goed meer een gesprek voeren met de anderen. Hoe voelen zij zich? Heleen maakt foto's en is duidelijk zeer enthousiast aan het werk. Chris en Kees zijn gespannen. Later zal Chris zeggen dat ze me het bijna kwalijk nam, mijn naar binnen gericht zijn; ik liet haar niet delen in mijn ervaring.’ Het valt niet mee om gastvrouw te spelen op een ‘baarfeest’. Maar alles went. Birth is the greatest trip of all, vinden de leden van sommige communes aan de Amerikaanse westkust. Sheila Kitzinger noemt het in haar al eerder genoemde boek ‘een gelegenheid voor transcendente meditatie en extatische versmelting’. De bevalling wordt muzikaal omlijst door de communeleden, die in een kring rond de kraamvrouw zijn neergestreken. Zij ligt op de vloer, ondersteund door wat kussens of een matras. Het gezelschap rookt hash, drinkt kruidenthee met honing of doet zich te goed aan een bordje macrobiotische pap. Iemand leest voor uit de Kahil Gibran of uit andere mystieke werkjes. Een ander declameert zelfgemaakte poëzie. Er wordt gezongen en gebeden. Wierookgeur alom. Kleine kinderen lopen in het rond. De naakte kraamvrouw wordt met olie gemasseerd en iedereen ademt met haar mee als de weeën beginnen. In een verslag staat de sfeer aldus beschreven: ‘De meisjes stonden te kijken en de kat Heraclitus keek ook, op zijn achterpoten bij het voeteneinde van het bed... Dennis, de boezemvriend van Bob, schonk champagne in... Cathy deelde de geboortetaart rond.’ De kraamvrouw wordt aangemoedigd af en toe van houding te veranderen, vooral een baring op handen en voeten is in trek. Liefst haalt ze het kind zelf. Als de geboorte achter de rug is, krijgen alle aanwezigen een stuk van de taart die de kraamvrouw zelf heeft gemaakt toen de eerste weeën zich begonnen aan te dienen. In sommige communes staat er een heel bijzonder feestgerecht op het programma: de moederkoek. Soms eet men deze rauw, symbolisch voor de onderlinge verbondenheid. Voor het gewoonlijk vegetarische menu is dit een welkome aanvulling: moederkoek is immers het enige vlees dat niet | ||||||
[pagina 674]
| ||||||
gedood hoeft te worden om het te kunnen eten. Voor het wat meer verwende palaat past men verdere bewerkingen toe, getuige het volgende recept: Stoofpot van moederkoek Benodigdheden: 1 verse moederkoek; bloem en olie; uien, worteltjes, aardappels of rijst; tamari wijn. Bereiding: wentel middelgrote stukken moederkoek door de bloem en braad ze aan in een stoofpot met uien en olie. Moederkoek bevat geen vet, dus vergeet de olie niet. Als de stukken bruin zijn en de uien mooi goudgeel, voeg dan de gesnipperde groenten toe, zet het geheel onder water en laat het een uur pruttelen. Voeg kruiden en tamari wijn toe en laat het nog even sudderen tot het op smaak is. Een smakelijke, doch voedzame maaltijd!
Hoe geavanceerd deze stijl is, die we gerust een bastaardkind van Leboyer, Baghwan, O'Leary en Johannes Maasbach mogen noemen, blijkt wel als we haar contrasteren met de situatie in een land als de DDR. Volgens Kitzinger krijgen alle Oostduitse vrouwen vanaf zes weken vóór de geboorte een strak programma af te werken, zij krijgen les in zwangerschapsgymnastiek en in de leer van Pavlov over de geconditioneerde reflexen. Lessen worden op schoolse wijze gegeven en vinden plaats in klaslokalen met aan de wand grote portretten van Karl Marx. Bij de gymnastiek ligt de nadruk op discipline: ‘Einatmen, eins, zwei, drie, vier. Ausatmen, eins, zwei, drei, vier. Atme ein, atme aus, atme ein, atme aus. Und halt.’ Hier geen stickies en kruidenthee of de bevalling als een erotisch gekleurde piekervaring, maar de correcte houding, allemaal tegelijk. Dezelfde drilmethoden worden ook op de pasgeborenen toegepast. Geen flauwekul. Direct na de geboorte afvoeren naar de baby-afdeling en strikte hoeveelheden melk om de vier uur, niet vroeger en niet later. Kitzinger vroeg in een ziekenhuis wat de verpleegsters deden als er nou eens een kind begon te huilen tussen twee voedingstijden in. Het zelfverzekerde antwoord luidde: ‘Er wòrdt hier niet gehuild.’
Gestoofde nageboorte is niet ieders meug, maar toch is het een fraai symbool van de ‘natuurlijkheid’ bij de bevalling die eigentijdse mensen in westerse samenlevingen voor ogen staat. De geboorte is een metafoor voor het vruchtbaarheidsprincipe, de bron van creativiteit, het ontkiemen van leven in de breedste zin. Er wordt een direct verband gelegd tussen Moeder Aarde en moeders die daadwerkelijk bezig zijn leven te schenken. De Oergodin zit weer op haar troon. Vrouwen die haar roepstem weten te verstaan worden niet zo maar moeders, zij worden Oermoeders. En het is nog leuk ook, de beste trip die je ooit zult maken. Deze ‘terug naar de natuur’ beweging steunt op de overtuiging dat de beschaving eigenlijk een treurige vergissing is. De Westeuropese cultuur zou de uitdrukking zijn van vooral twee soorten uitbuiting, die van de natuur en die van mensen onderling. Civilisatie is iets kunstmatigs, een lelijk verschoten verfje, dat weggekrabd zou moeten worden om daaronder pas de ware aard van de mens te ontdekken. Want hoe cultuurpessimistisch deze denkrichting ook moge zijn, het ermee gepaard gaande mensbeeld is onveranderlijk rozig. Mensen zijn in wezen goed, slechtheid is het gevolg van knellende maatschappelijke banden. Adrienne Rich toont zich in haar Of Woman Born iemand die staat te popelen om de lagen der beschaving af te branden. Zij betrekt haar inspiratie uit verre, vreemde landen, want waar kun je beter zoeken naar de menselijke natuur dan bij ‘natuurvolken’, die nimmer de Poort van Eden zijn uitgelopen. Afgunstig beziet ze de overblijfselen van antieke samenlevingen - de Griekse Oudheid, de Amazones, de Steentijden - en vindt overal aanwijzingen voor matriarchale culturen en oude, zéér oude godsdiensten van de Grote Moeder. In de Voortijd hurkten overal ter wereld vrouwen in de as van het vuur om daar de sacrale potten te bakken, de vessels of life, die symbool waren van de oppermachtige | ||||||
[pagina 675]
| ||||||
vruchtbaarheid. En door beeldjes en rotstekeningen spreekt de Grote Moeder nog steeds tot haar over dat verre verleden, toen vrouwen hun kinderen niet passief droegen, maar ‘actief en machtig’. Zij waren onverzoenlijke heerseressen over leven en dood. Het is niet alléén uit weerzin tegen de decadentie van de hedendaagse cultuur als zodanig dat Rich Grote Moeders aanroept als Kali, Medea, Luna, Demeter en Freia. Zij is ook bijzonder geïrriteerd over het ‘patriarchaat’ dat zich nu al zo lang bemoeit met bevallingen en geboorte. Al zeker tweeduizend jaar. Of nog langer, pakweg, sinds de bronstijd? In het jaar nul misschien, toen de voor vrouwen zo funeste geboorte van Christus plaatsvond? Of omstreeks 1600, het tijdstip waarop Peter Chamberlen de Oude de eerste forceps zou hebben uitgevonden? Alles is mogelijk, nergens in haar boek maakt Rich duidelijk wat nu eigenlijk de oorzaak is van het leed van de ‘vervreemde’ bevalling. In feministische literatuur kan men algemeen een razend verlangen constateren naar de Gouden Eeuw van de Vroedvrouw, ‘ergens’ omstreeks de middeleeuwen. Het nieuwe idool is het heksachtige kruidenvrouwtje, dat het allemaal heel wat beter wist dan haar mannelijke concurrenten. De volgende, van de Franse historicus Jules Michelet afkomstige, maar door feministen geadopteerde karakteristiek, vindt men in tal van neo-canonieke geschriften terug: ‘... de heks geloofde in proefondervindelijke ervaring; ze verliet zich op haar zintuigen in plaats van op een geloof of doctrine, ze bediende zich van proefondervindelijke methoden en ontdekte oorzaak en gevolg. Haar houding was niet religieus-passief, maar gericht op empirisch onderzoek. Ze vertrouwde op haar vermogen om wegen te vinden die haar in staat stelden ziekte, zwangerschap en bevallingen te behandelen - hetzij door medicatie, hetzij door bezweringen en amuletten. Kortom, haar magie was dè wetenschap van de tijd waarin ze leefde.’ Hoe effectief deze magie is geweest valt achteraf moeilijk vast te stellen. Vrij zeker is dat de universitair opgeleide artsen van die tijd het er in ieder geval ook niet glanzend van afbrachten. Op zichzelf beschouwd lijkt dit nu niet bepaald een dwingende reden te zijn om terug te verlangen naar heksen als verloskundigen.
De nostalgie-beweging van ‘weg met artsen’ en ‘terug naar de natuur’ steunt op een heel bijzonder soort schijnheiligheid. Middeleeuwse heksen, Amazones, primitieve volkeren... het komt erop neer dat het overal elders (dan hier in het westen) en vroeger (steentijd, oertijd, oudheid of welke tijd dan ook, als het maar héél lang geleden is) veel en veel beter was. Alles lijkt verkieslijker dan het decadente, vervreemdende hier en nu. Toch kan de Erdmutter chic, waarmee we de gesignaleerde natuurlijke bevallingsstijlen maar even samenvatten, op niets anders berusten dan juist een geavanceerde medische technologie. Het nieuwe bevallen aan de hand van een post-moderne heks die hash rookt en gedichtjes voordraagt is een schitterende ervaring, tenminste, als er een telefoon onder handbereik staat om de ambulance te bellen als het ècht dreigt mis te gaan. Stuitliggingen laten zich nu eenmaal moeilijk bezweren door amuletten en gemeenschapsgevoel, Moedertje Natuur wil nog wel eens slordig omspringen met nieuw leven. Een bevalling op z'n ‘duister Afrikaans’ is tè gek, er zal nog jaren over worden gesproken. Maar wat doet men als de geboorte niet wil vlotten? Bij Oostafrikaanse veenomaden wil men in zo'n geval de vagina van de kraamvrouw nog wel eens volstoppen met koemest. Het kind kan dan ruiken dat hij terecht komt in een welgestelde familie, zo luidt de redenering, en dan zal hij niet langer op zich laten wachten. Wat mest betreft is er op de Amsterdamse grachtengordel niet veel meer te verzamelen dan hondepoep. De kleine zal zich daardoor niet bepaald in beweging laten zetten dunkt ons, maar afgezien daarvan: al is de sfeer nog zo magisch, niemand zal een kraamvrouw moedwillig willen blootstellen aan het risico van een tetanusinfectie. | ||||||
[pagina 676]
| ||||||
In feite gaat de vlucht naar een mooie toekomst die achter ons ligt, gepaard met een minimum aan serieuze historische belangstelling. Zoals ook de verwijzingen naar de primitieven in duister Afrika zelden belast zijn met enige kennis van de etnologie. De geschiedenis kent maar twee tijdvakken vroeger en nu, zoals de wereld verdeeld wordt in elders en hier. Deze onderscheidingen vallen samen met andere en krijgen een sterk moreel gekleurde lading. Vroeger en elders zijn praktisch synoniem met het Goede in de mens en staan dus voor ‘gevoel’ en ‘warmte’. Hier en nu zijn de symbolen van slechtigheid en staan voor ‘vervreemding’ en ‘kilte’. In de strijd tussen goed en kwaad wordt niet de wetenschap geboren, maar een postmoderne mythologie waarin wetenschappelijke kennis alleen maar past als het zo uitkomt, als legitimeringsgrond bij voorbeeld.
De medische technologie is niet altijd beschouwd als een verderfelijke kracht, al willen mensen als Rich en alle kletskousjes die haar gedachtenloos nawauwelen ons dat aansmeren. Vanaf het eind van de achttiende eeuw werd in toenemende mate gebruik gemaakt van de diensten van mannelijke accoucheurs, niet alleen in het continentale West-Europa, maar ook in Engeland en haar toenmalige kolonie in Noord-Amerika. Het ging daarbij niet om moeilijke gevallen, zoals vóórdien gebruikelijk was, maar juist om normale bevallingen. Te beginnen in de hogere klassen verdwenen vroedvrouwen langzaam maar zeker naar een meer bescheiden plaats in de kraamkamer. De reden was nogal simpel: men wilde gewoon de beste hulp die voor geld te koop was. Ook in de tijd dat vroedvrouwen het nog voor het zeggen hadden werd er al gebruik gemaakt van pijnstillende en verdovende middelen bij het baren, zij het mondjesmaat en weinig effectief. Het was dan ook een hele stap vooruit toen in november 1847 James Simpson voor het eerst chloroform toepaste bij een kraamvrouw. Juist bij vrouwen sloeg deze uitvinding in als een bom. Het verhaal gaat dat de eerste vrouw die zo geholpen was haar dochtertje Anaesthesia noemde. Nadat Simpson honderd gevallen had behandeld rapporteerde hij het volgende: ‘Ik kan me geen enkele patiënt herinneren die mij niet haar intense dankbaarheid betuigde en haar vaste voornemen om in de toekomst opnieuw op deze manier behandeld te worden. De meesten gedroegen zich als fanatieke missionarissen in hun pogingen om al hun vriendinnen ervan te overtuigen dat ook zij in het vervolg hun toevlucht moesten nemen tot deze behandeling, die verlichting brengt in de smarten van de baring.’ Er was nu eindelijk een middel gevonden om voor eens en voor altijd af te komen van de ‘natuurlijke’ bevalling. O, ironie: de koploopsters van vandaag richten juist hun bitterste verwijten aan het adres van mensen als Simpson. Verdoving zou immers speciaal zijn uitgevonden om vrouwen te degraderen tot hulpeloze baarmachines, waarop mannelijke artsen ongestoord hun masculiene machtsdriften kunnen uitleven. Een arts die honderd jaar geleden zou hebben geweigerd om chloroform toe te dienen, en er waren er nogal wat, zelfs nadat koningin Victoria zèlf op deze wijze geholpen was, had van de toenmalige koploopsters precies hetzelfde verwijt naar zijn hoofd gekregen.
Onder de culturele avant-garde bevinden zich ook woordvoerders die de techniek niet afwijzen, maar juist dienstbaar willen maken aan het menselijk comfort. Zo bepleit Shulamith Firestone in haar The Dialectics of Sex de bevrijdende voordelen van ‘reageerbuis-baby's’. Dit zal vrouwen in één klap kunnen verlossen van hun biologische handicaps. Zij kunnen geheel over hun lijf en leden blijven beschikken, terwijl hun kinderen ergens in Milaan in het retort worden opgekweekt. Een komisch aspect van de strijd om de beste bevalling is dat als men zich niet beroept op het verre verleden, men het heil wel verwacht van de verre toekomst. Het is blijkbaar altijd de Voortijd of 1984: alles of niks, de Duivel of Beëlzebub. Ondertussen liggen dagelijks vrouwen hier en nu op de verlostafel, | ||||||
[pagina 677]
| ||||||
zich gekweld afvragend of ze het nou volgens Leboyer moeten doen, of dat die methode ook al weer achterhaald is. Erdmutter chic of toch maar weer gewoon naar het Anna Paviljoen? Onzekerheid is de prijs van het post-moderne leven. | ||||||
Literatuurverwijzingen:
| ||||||
Gestileerd levenR.H. Fuchs
| ||||||
1: Een heldenlevenOp zijn portret, geschilderd door Fra Bartolommeo die hem een tijdlang zeer bewonderde, ziet Girolamo Savonarola, a Deo missi prohetae, de door God gezonden profeet, er nog niet eens zo fanatiek uit. Eerder zou men het gezicht van de boeteprediker uit Ferrara, die tussen 1494 en 1498 in Florence een theocratische dictatuur vestigde, ernstig en intens noemen. Geen wrede, vertrokken mond zoals die bij tirannen hoort. Een vreemde gloed in de ogen misschien - maar dat zal wel een artistieke overdrijving van de schilder zijn die daardoor het profetisch karakter van de monnik probeerde te benadrukken. Had hij niet de ondergang van het zondige genotzuchtige Florence voorspelt, - en was deze profetie niet uitgekomen toen Piero de Medici in 1494 door koning Charles VIII van Frankrijk, ‘het zwaard van de Heer’, verdreven werd? Een gedreven heerschap, Savonarola. Een beroemde gezichtslezer, Bartolommeo della Rocca, had zijn gelaatstrekken psychologisch geduid en vastgesteld dat de monnik heetgebakerd was en bedrieglijk van karakter. Het liep slecht met hem af. Onder zijn wonderlijk en onberekenbaar bewind, onder het Koningschap van Christus, liet hij jonge boetedoeners weeldeartikelen en onzedelijke schilderijen op straat verbranden. De rechtspraak was hard en onverbiddelijk. Zo was ook zijn eigen einde. In april 1498 werd hij, in aanwezigheid van maar liefst twee pauselijke legaten, wegens ketterij veroordeeld. Meermalen had hij het door paus Alexander VI Borgia tegen hem uitgevaardigde preekverbod overtreden. Maar Alexander was volgens Savonarola onwettig, ten prooi aan wreedheid en lust, in Rome genietend van Vanozza, zijn maîtresse, die de moeder werd van zijn geliefde kinderen, Lucrezia en Cesare, die toonbeelden van verraad, wellust en moordzucht. - Op 23 mei 1498 werd Savonarola twee keer ter dood gebracht: eerst werd hij opgehangen, toen werd onder de galg nog een brandstapel ontstoken. | ||||||
2: Verleden tijdArmando wordt door de onwereldse Dominicaner gefascineerd, - zoals ook door andere figuren die op zo'n grootse en tragische wijze incongruent waren met hun tijd. Savonarola's ideaal was dat van de christelijke democratie, naar model van een vroegmiddeleeuwse klooster- | ||||||
[pagina 678]
| ||||||
gemeenschap, maar hij wilde dat ideaal ook met middeleeuwse middelen vestigen, te vuur en te zwaard, met boete en kastijding. Hij hield daarover stralende preken die, door volgelingen getrouw genotuleerd, tot het mooiste Italiaanse proza van de tijd behoren. Maar de wereld, en vooral ook de wereldkerk, was begonnen aan haar kapitalistische fase. Voor een florerende handel zijn liberale principes onontbeerlijk (zoals wij Nederlanders ons uit de Gouden Eeuw kunnen herinneren); iemand met ouderwetse beginselen en een ouderwetse moraal is daar niet bij te gebruiken. Is Savonarola dan een held of een revolutionair? Was hij werkelijk schuldig? En als hij schuldig was, lag de oorzaak daarvan dan in zijn mislukken? Als hij erin geslaagd was de wereld terug te voeren naar het rechte pad, dan was hij toch zeker een held geworden - of meer nog, een heilige? Nu is hij slachtoffer, een falende profeet, miserabel en meeslepend tegelijk. Maar de medemens blijft blind, eist bloed. Hij wikt en weegt naar willekeur. Armando's koude, afstandelijke denken, dat zich hoe dan ook weerspiegelt in zijn tekenen, zijn schilderen en zijn schrijven (maar hoe precies?), en waarin zich voortdurend verleden met heden vermengt, drukt zich uit in deze fascinatie met leven en ondergang van figuren als Savonarola. Het is geen historische interesse. Het is algemener, artistieker misschien. Het gaat over schuldig zijn, over slachtoffers en heersers, over zangers en zwijgende getuigen. De geschiedenis, die gewelddadig is, gaat haar trage onvermijdelijke gang - en de mensen raken verloren in haar fictieve waarheden die tot angsten en waanvoorstellingen worden. Het kwaad geschiedt altijd uit naam van een of ander verleden dat, net als in het fanatisme van Savonarola, het heden en de toekomst moet verlichten. Zo was het bij Karel de Grote, zo was het bij Savonarola, zo was het bij Napoleon, zo was het bij Adolf Hitler. Zij waren daders die slachtoffers maakten, maar vaak hebben slachtoffers daders verwelkomd. De geschiedenis belaadt de wereld met onontwarbare schuld, waarin uiteindelijk ieder medemens een vijand worden zal. In Dagboek van een Dader (1973) schrijft Armando: Ben bang, Zal ik het Verleden aankunnen? Het Heden is een bagatel. Verderop: Vandaag de dag van zon. Ben vrolijk van aard, al is het Heden niet voor mij weggelegd. Het Verleden drukt en geeft te denken. Weemoed heerst. En in het gedicht het gevecht (1976): Waar is dit jaar, ik ken het niet. / gisteren heerst, in alle dagen. | ||||||
3: De plekDe wereld, de geschiedenis, bestaat uit daders en medemensen. De medemensen zijn allen schuldig, - en in hun schuld de slachtoffers van de daders. Door toedoen van de medemens. Ik heet hem daarom schuldig. De daad en het schuldigworden zijn voor Armando zeer sterk gebonden aan een plek. Het schuldige of vijandige landschap is een thema dat, in verschillende variaties, steeds weer in zijn beeldende werk opduikt, - en dat in zijn literaire werk bij voortduring wordt genoemd en omschreven. Wetend landschap / woud, dat schuld bekend. Dit landschap heeft kwaad gedaan. Ik kan legers vermoeden. Het is hier vredig, maar opgepast. Door verschillende auteurs over Armando is erop gewezen dat de schuldige landschappen uiteindelijk slechts één plek zijn: kamp Amersfoort, in welks onmiddellijke nabijheid Armando als jongen, tijdens de oorlog, opgroeide. ‘Een plaats, versteend in schuld en schaamte. Een plaats die, naar zijn eigen zeggen, door de aanwezigheid van duitse militairen anders rook dan andere plaatsen. Een plaats waar diezelfde militairen dagelijks door hun meerderen gekoeioneerd werden, terwijl zij zelf weer anderen koeioneerden. Ontroerende beulen met stinkende jassen en uitgeschoren nekken. Onaandoenlijk in hun wrede schoonheid, kwetsbaar in hun al te aanwijsbare menselijkheid. Slachtoffer en dader in één persoon.’ (Louis Ferron, Vrij Nederland, 4 november 1978). Kamp Amersfoort is vrijwel zeker de plek - maar er zijn er meer: plekken van schuld en | ||||||
[pagina 679]
| ||||||
plekken van melancholieke herinnering aan een wereld die voorgoed voorbij is. Hij zoekt deze plekken op, Armando. Hij wandelt langs de Promenade des Anglais in Nice en ziet, bij zonsondergang, het voorgoed weggezonken verleden: de palmen, de statige hotels, de heren in donkere pakken en met hoed, zelfs in de zomer, de dames met parasol, de pier en het casino. Een wereld van kalme, deftige vrede die hem ontnomen is door het schuldige heden. Zo reist hij naar Meran in Zuid-Tirol, de vakantieplaats van het Duitse burgerdom. Wandelend langs de villa's, verscholen tussen donkere bomen, ervaart hij de onherroepelijke afwezigheid van een verleden dat nooit meer tot zijn heden zal kunnen behoren. - In die zin is Armando een romanticus, een dolende wandelaar, - als Rilke, und wird in den Alleen hin und her unruhig wandern, wenn die Blätter treiben. Maar misschien zijn het nauwelijks echte plekken: slechts afbeeldingen, dat wil zeggen: verbeeldingen van plekken. Strenge, stille gangen in middeleeuwse kloosters of lege, donkere landschappen, vol dreiging en duister weten - geschilderd door Munch of Arnold Böcklin. Een eenzame wereld. Wo ich die Welt am schönsten fand, da war sie öd' und leer, dichtte Theodor Fontane. - Armando weet zeker wat bedoeld wordt! | ||||||
4: Een kleine stadBayreuth, augustus 1978. Het is er elegant en betoverend. Van het kleine, nu kapotte stadje waar de Führer na steelse telefonades (hier spricht Kapellmeister Wolf) in late avonduren zo graag op bezoek kwam bij Winnifred op huize Wahnfried (voordat de heldhaftige Amerikanen arriveerden en er een tijdlang een nachtclub vestigden en donkere G.I.'s er jitterbugden op het graf van de Meester, in de tuin) - van het stadje wandelen wij onder de hoge bomen naar het Festspielhaus. Met dit bakstenen theater op een heuvel even buiten Bayreuth werd de droom van Wagner werkelijkheid: een heilige plek voor zijn Duitse muziek. Het geld moest worden bijeengeschraapt; in 1872 kan de bouw beginnen, vier jaar later, na onnoemlijke financiële moeilijkheden, konden de eerste Festspiele worden georganiseerd. Ook de oude Keizer vereerde Wagner met een bezoek, maar hij was sceptisch. Ich habe nie geglaubt, dass Sie es zustande bringen würden, waren zijn opgewekte woorden toen hij uit de trein stapte. Hij hield niet van fantasten en opera interesseerde hem niet. Uit beleefdheid hoorde hij Das Rheingold en Die Wallküre aan - en vertrok toen opgelucht naar militaire manoeuvres. De latere vorst van het grootduitse Rijk genoot wel van de opera. Hij wist trouwens een cultus naar waarde te schatten. Wenn das einige deutsche Volk ihn heute ehrt, so verehrt es in ihm aber auch den Meister, der an einen gigantischen Beispiel gezeigt hat, dass echtes Schöpfertum scheinbar unüberwindliche Widerstände am Ende doch zu bezwingen vermag. Aldus Hitler. Tijdens de oorlog laat hij eervol gewonde frontsoldaten naar de Festspiele sturen, als beloning. De lucht is lauw. Voor en achter ons de echte liefhebbers in smoking en lange gewaden. Gesoigneerde mannen, opgewekt converserend, en mooie, statige vrouwen. Rechts, op het gazon tussen de bloemen, de monumentale, witmarmeren portretbuste van de bewonderde componist - een creatie van Hitlers lievelingskunstenaar Arno Breker. De Oostenrijkse architect had verstand van kunst. De Wagnerverein nu ook: tegenover de buste van de Meester, links van de allee, wordt een portret gepland van Franz Liszt, de vriend en de vader van Wagner's vrouw Cosima, - en opnieuw schijnt aan Arno Breker gedacht die nu immers een bloeiende praktijk als portretbeeldhouwer onderhoudt. Het is de laatste dag van de Ring des Nibelungen: Götterdämmerung. Het is nog volop licht als wij naar binnen gaan, maar daar heerst al de gewijde sfeer. Dan duisternis: de zware tonen van donkere, wondermooie muziek vloeien door de zaal. De wereld verandert in een fictie van daders en slachtoffers en medemensen. Friedrich Nietzsche, eerst Wagners vriend, moest | ||||||
[pagina 680]
| ||||||
er later niets van hebben: Ich habe Lust, ein wenig die Fenster aufzumachen. Luft! Mehr Luft! schrijft hij in Der Fall Wagner (1888), dat hij nog de bijtende ondertitel ‘Ein Musikanten-Problem’ meegaf. Na de tweede acte, waarin voor het eerst het dreigende, vervaarlijke koor optreedt, treffen wij Armando in het langzaam wegzakkende zonlicht op het terras van het terzijde gelegen restaurant. De kunstenaar, liefhebber van Wagners gedragen schoonheid (maar niet zonder huiver) staart peinzend naar het flanerende publiek. ‘Dat koor, zoals het daar stond en dreigend zong - net een volksleger uit de Bauernkrieg’, zeg ik. ‘Nee hoor, de Duitse troepen toen ze Amersfoort binnenmarcheerden’, zegt hij. ‘Maar zonder het mooie gezang dan toch’, zeg ik. ‘Nou, die zongen ook heel mooi, hoor’, zegt hij. Veel later zitten we in de met donkerbruin hout betimmerde zaal van een eenvoudig eethuis. Armando vertelt hoe hij daar eens een gezellig treffen van ‘slechte’ Duitsers had zien plaatsvinden, in de zaal ernaast. Ik krijg plotseling het gevoel dat het er gevaarlijk is. Het is dezelfde, klemmende bedreiging dit ik die hele week in Bayreuth al gevoeld had. Als het stil is, is het hoorbaar: legerscharen. Op straat, merkte ik, keek ik de mensen aan en vroeg mij af wat hun geschiedenis was, hun Duitse geschiedenis. Er ontstond een onontwarbare knoop: daar waren de opera's, die onweerstaanbaar mooi waren, en de geschiedenis van die opera's: de verloedering van de kunst, al was ze theatraal en dubbelzinnig, in politiek en ideologie en regelrechte misdaad. De vrije dag tussen Die Wallküre en Siegfried benutten wij voor een gezellig uitstapje naar Vierzehnheiligen, de lichtblauwe bedevaartskerk van Johann Balthasar Neumann en dan verder naar Bamberg. Tegen de avond nuttigden wij daar op een terras Kaffee en Kuchen. De dienster had zich de hele dag al verbaasd over de vele toeristen. Die kwamen vast en zeker uit Bayreuth, zeiden wij, het was daar een vrije dag. Wagnerfreunde sind Hitlerfreunde, bitste de juffrouw, en keerde zich om cognac te gaan halen. | ||||||
5: De strijdIn augustus 1914 was Ernst Jünger negentien jaar oud. Hij nam vrijwillig dienst om in de eerste wereldoorlog te vechten. Al spoedig was hij luitenant. Hij genoot van de strenge, hevige schoonheid van de oorlog, - en schreef daarover een verguisd boek, Der Kampf als inneres Erlebnis, dat in 1922 verscheen. De techniek van de oorlogsvoering interesseert hem niet, evenmin de politieke motieven: wat hem bezighoudt is het langzame proces van wederzijdse vernietiging dat voor hem een metafysische natuurwet vertegenwoordigt: ein prächtiges blutiges Spiel - ein wildes Auffluten des Lebens, en hij vergelijkt de oorlog met einer prächtigen Orchidee... die keiner anderen Berechtigung bedarf als der ihrer eigenen Existenz. In deze verheerlijking van de strijd grijpt Jünger via Nietzsche, die van burgerlijke rust ook niets hebben moest, terug op fundamentele opvattingen van de voorklassieke Griekse filosoof Heraclitus, die de oorlog ‘de vader van alle dingen’ noemde: ‘alleen de beweging is eeuwig’. Zo heeft de esthetiek van het geweld, die we, in een poëtische vorm, ook bij Armando aantreffen, een lange geschiedenis achter de rug. Maar bij Armando wordt de traditie ook weer direct gebroken. Zij is er niet langer in haar stralende eenvoud, maar verschijnt gehuld in twijfels en onzekerheden. De krijger is behalve dader immers ook zijn eigen, sombere slachtoffer. Mijn harnas rammelt danig, ik lijk soms wel een medemens. Zingen en stampen is mij een lust, maar ik vrees mijzelve zeer. Mijn ledematen doen verdacht, de helm drukt mij zwaar. Het zieke komt zo snel. De schoonheid van het gevecht blijft niet onaangetast. Het gevecht is grillig en onberekenbaar; er is onzekerheid over de helden en de schuldigen - over hun verhouding. Hoe schuldig is eigenlijk de schuldige, en is de overwinnaar werkelijk onschuldig? In de strijd verandert de wet; de strijd zet wetten naar zijn hand, verstoort hevig. Zij verscheurden haar schoonheid, duizenden, zij wurgden haar, duizenden, en zongen. | ||||||
[pagina 681]
| ||||||
6: De bomenDe bosrand is getuige van de open plek maar kan slechts zwijgen. de strakke mond der wouden verzwijgt wat hij weet, nooit uitspreekt. De bomen zijn door hun wetten belast en daarom schuldig. Wat zij gezien hebben, blijft verscholen. De bomen worden daardoor ook onmogelijk in een onaandoenlijkheid - zoals sommige muziek zo onbeschrijflijk schoon is, zo buiten de treurigheid van de wereld, dat het huiveringwekkend is. (en alles trilt, trilt van schaamte.) De tragische wereld van Armando, de tekenaar en de schilder, drukt zich uit in enkele, hevige motieven - eigenlijk alle landschappelijk van aard. Ze zijn aarzelend getekend: tere lijnen die het papier slechts nu en dan even raken. Soms zijn ze verbonden met foto's van een donkere bosrand, van boomtoppen onder een grijze hemel - een enkele keer een foto van een voortsnellende soldaat, en éénmaal met het strakke profiel van Savonarola. De lijnen reageren op het fotografische beeld (zoals ze anders reageren op het imaginair aanwezige landschap). Bevragen ze het landschap? Zijn de lijnen geprevelde bezweringen die de bosrand haar gruwelijke geheimen proberen te ontlokken? Eén ding is zeker: met formele analyse van de grafische middelen, hun toepassing, of van de ‘compositie’ komen we bij Armando niet ver. Van compositie kan men bij deze ijle tekeningen eigenlijk helemaal niet spreken - en van stijl evenmin. Het is een persoonlijke spraak, zonder strakke structuur, gevoed door behoedzame achterdocht. Armando wantrouwt de natuur, omdat ze wereldse gruwel niet aankan en het verraad van de medemens niet kan keren, - maar tegelijkertijd lokt de bosrand met haar vergetelheid: de bomen staan stil rondom, alleen de dennen dreigen: hier is de plek, een vergeten geweten. De schilderijen zijn heviger en zwaarder. Ze werken zeer gesloten en frontaal. Dat geeft ze het karakter van altaarstukken; een aantal van hen zijn ook meerluiken. Het zijn onverbiddelijke, gebiedende schilderijen. Het zwart is er duisternis en bedreiging en schuld. Het vreet zich in het wit, bezoedelt het - maakt het wit onherroepelijk deel van het zwart, maakt het tot handlanger. De schilder is uitvoerder van dit proces en tevens getuige. In het schilderen zet Armando zijn melancholieke mijmering voort, het sombere verhaal van schuld en boete en van bedreiging en verraad, maar neemt er ook afstand van. Of liever: hij zet de mijmering op afstand zoals hij het ook in woorden van zich losmaakt. De mijmering wordt objectief beeld; wordt de koele beschouwing, in letterlijke zin, van wat is gedacht en ervaren. | ||||||
7: Uit een brief (Casper David Friedrich)‘Uit het opgehoopte puin, dat de binnenruimte vult, schieten sterke pijlers omhoog, samengesteld uit slanke, verfijnde zuiltjes; nog steeds houden ze een deel van het hoge gewelf overeind. De roemrijke tijd van de tempel en haar dienaren is voorbij, en uit het vervallen geheel stijgt een andere tijd op, en een andere vraag naar helderheid en waarheid. Hoge, slanke, groene sparren groeien uit de ruïne. Op vergane schilderijen van heiligen, verwoeste altaren en gebroken wijwatervaten staat een protestantse geestelijke met een bijbel in zijn linkerhand, zijn rechterhand op zijn hart; hij leunt tegen de overblijfselen van een bisschoppelijk grafmonument. Zijn ogen richten zich naar de blauwe hemel; peinzend kijkt hij naar de heldere wolken.’ | ||||||
[pagina 682]
| ||||||
Wetenschappelijk levenBeate Keizer-Zilversmidt
| ||||||
[pagina 683]
| ||||||
sprake is van meer dan een bizarre beschrijving van hoe een hond wordt afgericht. Wat doet die S-R theorie meer dan volgens een bepaalde interpretatie de werkelijkheid beschrijven? A: Met de S-R theorie kun je verklaren hoe een dier, maar ook een mens een bepaald gedrag leert. De theorie stelt dat het hele gecompliceerde menselijke gedrag voortkomt uit enorme reeksen stimulus-substitutie. Pavlov is alleen maar het begin; daar is de zaak nog overzichtelijk. Om goed de mogelijkheden van deze theorie te zien is het onmisbaar om ook stil te staan bij de ‘operant conditionering’. B: Ik wil nog even bij Pavlov blijven. Ik begrijp nog steeds niet wat er nou eigenlijk verklaard wordt. A: De hond reageert op het belletje alsof het het bakje eten is, de verklaring daarvoor is dat ze een aantal keren gekoppeld zijn aangeboden. B: De hond reageert op het belletje alsof het het bakje eten is! Was zijn reactie op het verschijnen van zijn bakje eten dan alleen maar er naar gaan zitten kwijlen? A: Ik veronderstel dat hij het eten ook opat, maar daar gaat het in dit experiment niet om. B: Maar hoe verklaar jij dan dat die hond het belletje niet opat? A: Nu begrijp ik niet waar jij heen wilt. De doelstelling van dit experiment was niet om alles te verklaren wat een gek kan vragen, maar om te laten zien dat en hoe bepaald gedrag dat aanvankelijk optreedt na met optreden van stimulus x, kan gaan optreden na het optreden van stimulus y. B: En omdat Pavlov reden had om aan te nemen dat dit met de reactie kwijlen zou lukken en met de reactie eten niet, richtte hij het experiment zo in dat het eten ‘er niet toe deed’. A: Je zegt het alsof je aan zijn goede trouw twijfelt. B: Ik vraag me gewoon af hoe ik me reeksen van stimulus-substitutie moet voorstellen die in staat zouden zijn de hele menselijke bedrijvigheid te vangen, als bij de eerste stimulus-substitutie al zo'n fors deel van de gedragingen van de lijst wordt afgevoerd. A: Ik geef toe dat de psychologie nog niet zover is met het toepassen van S-R modellen dat ze er alle aspecten van gedrag al mee hebben uitgewerkt, maar er is vooruitgang. En ben jij al een betere verklaring tegengekomen? B: Ik geloof van wel. In ieder geval kan ik je wel verklaren waarom de hond van Pavlov het belletje niet opat. Zelfs op twee manieren, maar de ene zul je wel flauw vinden. Je kunt stellen dat de hond Pavlov conditioneerde, zo van: waar blijft mijn eten nou, laat ik maar vast gaan kwijlen, misschien reageert hij erop. Honden zijn daar geraffineerd genoeg voor als je het mij vraagt. - Maar het kan ook serieus: Het zien van het bakje wordt verondersteld de oorspronkelijke stimulus te zijn, die de reactie van het kwijlen veroorzaakte. Ik denk dat dat niet opgaat voor de eerste keer in het leven van de hond dat hij een bakje zag. Ik zie dat kwijlen namelijk als een onderdeel van de aanstalten die de hond - voor een deel onwillekeurig - maakt om te gáán eten, zodra hij iets waarneemt wat hij als signaal kan opvatten dat het eten er zo zal zijn, met als voorwaarde misschien nog dat hij honger heeft. Ik zie als wezenlijk gegeven: een hongerige hond, die zijn hapje weet te bespeuren voor het op zijn tong ligt. Hoe zou hij er anders eigenlijk ooit aankomen als Pavlov het hem niet gaf! A: Ben je nu niet bang dat je zo'n hond veel te veel vanuit jezelf interpreteert? B: Wie begon er toen we het over psychologie hadden, over een experiment met een hond? B: Het kan heel goed zijn voor je kijk op menselijk gedrag om ook diergedrag te bestuderen. Bovendien is het bij een dier makkelijker om de situatie constant te houden, maar je kunt het natuurlijk allemaal net zo goed laten als je meteen weer naïef begint met je menselijke interpretaties. B: Over naïef valt te twisten, maar zeg nog even wat je precies bedoelt met ‘menselijk’. A: Nou, waar we het vanaf het begin over hebben: termen als doelgerichtheid, verwach- | ||||||
[pagina 684]
| ||||||
ting, voorbereiding en dergelijke. Al die mentalistische termen die als het ware een onzichtbare macht veronderstellen - de ‘Geest’ - die in absolute vrijheid kiest wat hij het lichaam nu eens zal laten doen, terwijl we toch zo langzamerhand allemaal weten hoe afhankelijk van omstandigheden mensen handelen. B: Zoals jij het stelt klinkt het inderdaad nogal karikaturaal. Het handelen afhankelijk van de omstandigheden zeg je. Noem mij nog even de omstandigheden van die beroemde hond. A: Moet het nou heus? Nou, hij zit in een hok, krijgt om de zoveel uur te eten, voor het eten luidt er een belletje... B: Het lijkt wel of je een woord omzeilt. A: Wat bedoel je? B: Honger. Heeft de hond op het moment dat het belletje gaat soms honger? A: Dat zal wel. B: Wat is honger? A: O, daar trap ik niet in. Honger is gewoon zoveel uur niet gegeten hebben. B: Maak het een beetje. Eerst verwijt je mij dat ik de doelgerichtheid erin projecteer. Geef toe dat het omgekeerd is, dat jij hem er juist uit amputeert. Weet je wat - ik moet nu opstappen - bedenk jij voor een volgende keer maar eens een S-R verklaring voor ons gedrag bij de koffie. A: O, dat kan ik je zo wel geven: S dat zijn de comfortabele fauteuils hier en R dat is onze speciale manier van speekselafscheiding! | ||||||
Politiek levenBram van der Lek
| ||||||
[pagina 685]
| ||||||
zou moeten gaan is uiteraard een zaak die nader zou moeten worden bekeken. Er is geen reden om de (relatieve) voordelen van de auto, het vliegtuig, het vrachtschip en de trein, van de geautomatiseerde produktie van bepaalde goederen, of van de uitwisseling van produkten, ideeën en mensen, zo maar op te geven. Het gaat er slechts om ze een eigen, bescheiden, plaats te geven in een ecologisch inpasbare, prettig bewoonbare en voor langere termijn duurzame mensensamenleving.
2. Elke ingreep van mensen in de natuur betekent verandering. Veel van die veranderingen waren, van de mens uit bezien, verbeteringen. Landbouw, regulering van waterlopen, beschutting tegen weer en wind, de relatieve veiligheid en samenwerkingsmogelijkheden van dorpen en steden. ‘Terug naar de natuur’ is dan ook apekool. In een natuur zoals hij was vóór al die ingrepen zouden enkele mensen nauwelijks en alle mensen die er nu zijn volstrekt onmogelijk in leven kunnen blijven. De vraag is veel meer, hoe ver je met veranderen kunt gaan. Heel globaal gezegd kwamen de meeste veranderingen van voor de industriële revolutie neer op een andere rangschikking van in de natuur aanwezige elementen. In landbouwgebieden en weidegebieden groeien andere planten en lopen andere dieren rond dan daarbuiten. Sommige soorten werden teruggedrongen, andere konden zich uitbreiden. Er zullen er ook wel enkele bij uitgeroeid zijn, dat is niet helemaal te overzien, maar dat was het principe niet. Steden, gebaande wegen, polders en bedijkte rivieren betekenden wel een ander landschap, maar niet per se een minder soortenrijk of ecologisch minder waardevol landschap. Zelfs niet, en dat is ecologisch gezien natuurlijk belangrijker dan de vraag of wij het ‘mooi’ vinden, een landschap dat minder stabiel, minder duurzaam was, gesteld dan dat het door mensen werd onderhouden. Een vraag is of het mogelijk is om het hele aardoppervlak op die manier tot een park te maken van louter landbouw en weidegrond en wandelbossen. Tot nu toe waren er altijd nog grote gebieden, oerwouden, toendra's, oceanen, waar al de soorten die niet zo passen in door mensen gevormde ecosystemen (en dat zijn er miljoenen) tamelijk ongehinderd konden voortbestaan. Veel daarvan is snel aan het verdwijnen. Een direct gevolg van de ontwikkeling die ik hier bespreken wil, maar toch een gevolg dat ik nu even buiten beschouwing laat. Wat ingrijpend veranderd is ná de industriële revolutie, en vooral in de laatste vijftig jaar, is wat we als volgt zouden kunnen omschrijven. Tot die tijd leefden de mensen hoofdzakelijk van ‘inkomen’ uit de natuur en slechts een heel klein beetje van ‘kapitaal’. Sedertdien is die verhouding ingrijpend omgekeerd. ‘Inkomen’ is de oogst die ieder jaar van het land gehaald kan worden als daar voldoende meststoffen aan teruggegeven worden. ‘Inkomen’ is: niet meer vlees dan er in dezelfde periode bij kan groeien. ‘Inkomen’ is: zoveel hout als in dezelfde tijd weer kan aangroeien. ‘Kapitaal’ daarentegen is vruchtbare grond, een in één keer gekapt bos, en in het algemeen alle onvervangbare grondstoffen uit eindige voorraden, zoals ijzer, koper, tin, en... fossiele brandstoffen. ‘Kapitaal’ is ook het geheel van grote ecosystemen, die tesamen het vuil opruimen, koolzuurgas opnemen, zuurstof produceren en het produceren van voedsel mogelijk maken. Een samenleving die het kapitaal opsoupeert dat nodig is om levensvoorwaarden te produceren kan niet lang voortbestaan. ‘Ecologisch inpasbaar’ betekent dan ook niet dat we niets meer aan ‘de natuur’ zouden mogen veranderen. We zullen wel moeten. Maar het betekent wel dat dat zo zal moeten gebeuren dat we met zijn allen van het inkomen leven dat we uit de door ons bewerkte natuur halen en dat we het kapitaal hoogstens uitbreiden (als dat ons gegeven mocht zijn) maar in ieder geval niet uitputten.
3. Energie is iets anders dan (andere) grondstoffen. Een slimme, van de natuur af te kijken, me- | ||||||
[pagina 686]
| ||||||
thode om lang met grondstoffen te doen is hergebruik. Een beperkte hoeveelheid water, koolstof, en mineralen, die noodzakelijk zijn voor het functioneren van levensmachines: planten en dieren, circuleren in geraffineerde kringlopen van organisme naar organisme en kunnen zo bijna onbeperkt worden hergebruikt. Met de grondstoffen voor onze mensenmachines, apparaten en gebruiksvoorwerpen, zouden we hetzelfde kunnen proberen, en we zullen dat ook moeten doen. Sommige mensen zien hergebruik - recycling, terugbrengen in de kringloop - als een panacee voor alles. We hoeven dan geen ijzer, koper, tin, aluminium, kali, chloor, zwawel, enzovoort meer uit de grond te halen, zo redeneert men. We gebruiken gewoon wat er al uit is telkens opnieuw. Dat betekent meteen dat onze omgeving niet meer vervuild wordt door al die stoffen, zodat ecosystemen minder worden bedreigd, en mensen er niet meer ziek van worden. Het is een prima idee, maar het is niet zo ideaal al het lijkt. Ten eerste zijn menselijke produktiemethoden vergelijkenderwijs zeer grof, in die zin dat grote hoeveelheden stoffen zelfs met de meest verfijnde methoden nog onherroepelijk zoek raken. Ten tweede werkt die produktie met een toenemende hoeveelheid stoffen die in de levende natuur helemaal niet thuishoren en deze zelfs in kleine hoeveelheden al enorm kunnen bedreigen. En ten slotte is het dan nog zo dat voor hergebruik, inzamelen, scheiden, omsmelten, enzovoort, meestal extra energie nodig is. En, als gezegd, energie is iets anders dan een grondstof. Het kan níet worden hergebruikt. Energie is onmisbaar voor het leven. Energie kan worden gebruikt om een machine aan te drijven. Maar uiteindelijk wordt alle energie warmte, die alleen met andere energie weer zo zou kunnen worden geconcentreerd dat het nog eens kan worden gebruikt. Deftig gezegd is dat de Tweede Hoofdwet van de Thermodynamica. Meer biologisch gezien kun je spreken van een energiestroom, op aarde afkomstig van de zon, die de levenskringlopen op gang houdt door er aan de ene kant als hoogwaardige stralingsenergie in te komen en er aan de andere kant als verder onbruikbare warmte weer uit te verdwijnen. Energie stroomt altijd ergens doorheen en komt nooit terug. Met andere woorden, als olie, aardgas en steenkool op zijn, dan zijn ze op. Energie is daarom een centrale vraag voor het voortbestaan. Met tal van andere dingen, zoals de mate van hergebruik, vervuiling, aantasting van ecosystemen, enzovoort, valt misschien nog te sjoemelen. Met energie niet.
4. Een begrip waar zeer veel misverstanden over bestaan is het begrip groei. Economische groei, een toenemende beschikking over produkten, hulpmiddelen en inkomen, is voor velen synoniem met vooruitgang. Groei moet. Meer is beter. In de natuur, zegt men dan, groeit alles toch ook. Biologische groei is echter altijd begrensd. Een baby-olifantje wordt een olifant van 4000 kilo, maar groter wordt hij niet. Een baby-muis wordt nooit meer dan een muis. En een eikel wordt, als alles goed gaat, een geweldige eikeboom, die eventueel honderdvijftig jaar oud kan worden. Maar dan gaat hij dood, maakt plaats voor een nieuwe eike- of andere boom. En zo gaat het ook met populaties. In een nieuw gebied kan een populatie van planten of dieren soms geweldig groeien, hele stukken grond bedekken of uitgroeien tot een ‘plaag’. Maar al gauw komen tegenkrachten in het geweer: rovers, andere planten of dieren, ziekten, voedselgebrek, en de populatie wordt of drastisch ingeperkt of op een bepaald niveau gestabiliseerd. En dat is maar goed ook, want potentieel kan elke populatie zodanig groeien dat hij binnen korte tijd de hele aardbol zou kunnen bedekken. Waarna hij uiteraard binnen de kortste keren jammelijk zou omkomen bij gebrek aan eten, beschutting en ruimte. Ik ga er nu niet over twisten of groei en vermenigvuldiging precies hetzelfde is. In beide gevallen echter zien we dat in de natuur deze processen aan nauwe grenzen gebonden zijn. Dat | ||||||
[pagina 687]
| ||||||
de mens als sóórt zich ook aan zulke grenzen zal moeten houden is de meeste mensen nu wel duidelijk. Er zijn al erg veel mensen op de wereld, en wil het ook toekomstige mensen een beetje goed gaan dan moeten het er niet te gek veel méér worden. Omdat de mensheid zoveel omgevingsfactoren naar zijn hand kan zetten, werkt de ecologische rem: ziekten, plagen, roofdieren en hongersnoden, niet meer zo goed. En bovendien willen we dat niet. Gelukkig echter blijken er sociologische en culturele factoren te zijn die de remfunctie kunnen overnemen: een mensenbevolking die eenmaal een bepaald produktie- en welvaartsniveau heeft bereikt, heeft de neiging meer zorg per kind te besteden en minder kinderen te krijgen. Bovendien neemt de neiging toe om ‘bevolkingsbeperking’ ook bewust te plannen en te propageren. Maar zodra het gaat om ‘welvaart’, goederenproduktie, energieverbruik, inkomen, dan is het inzicht zoek. Aanvankelijk was de theorie van de economische groei (lees produktiegroei) een recht-voor-zijn-raap theorie. Een land was welvarend als zijn Bruto Nationaal Produkt regelmatig groeide. Het aantal menselijke behoeften was onbeperkt, een markt voor steeds weer nieuwe produkten zou er dus altijd zijn. Tegenwoordig wordt hieraan meestal een wat humanere draai gegeven. Sedert men de armoede en de honger van de derde wereld heeft ontdekt, horen we meestal dat de economie van de rijke landen nog flink moet groeien om het kapitaal (in de vorm van geld en produktiemiddelen, niet ecologisch kapitaal!) bijeen te brengen waarmee in de arme landen een soortgelijke ontwikkeling als hier op gang kan worden gezet. Zoals ik in het vorige artikel al even aangaf, kan iedereen die een paar gegevens heeft over energieverbruik, grondstoffenvoorraden en onvermijdbare vervuiling, op de achterkant van een envelop uitrekenen dat zo'n ontwikkeling voor nu drieëneenhalf, straks acht miljard mensen volstrekt onmogelijk is. Deze redenering is onzinnig, volstrekt on-ecologisch, en dus eigenlijk ook on-economisch. Onbeperkte groei gaat ten slotte altijd ten koste van beperkte voorraden, beperkte ruimte, beperkte mogelijkheden. En het ziet er naar uit dat we die grens al ruim hebben bereikt. Misschien dat we voor een beperkt aantal mensen in schijn nog meer ‘welvaart’ produceren, in werkelijkheid wordt er ‘welvaart’, namelijk aards kapitaal en ecologisch kapitaal en waarschijnlijk ook menselijk geluk, vernietigd. Wat er moet gebeuren is dus niet ‘meer’, maar ‘anders’.
5. Ik heb het daarbij nog niet gehad over kapitalisme of socialisme. Volgens de theoretici van het kapitalisme waren (en zijn) we op weg naar het rijk van de overvloed. Volgens de theoretici van het socialisme, vaak wetenschappelijk socialisme genoemd, waren (en zijn?) we via de overvloed op weg naar het rijk der vrijheid, waarin een produktie-apparaat met onbeperkte mogelijkheden het eigendom is en ten dienste staat van alle mensen en de staat zal afsterven. Voor kapitalisten is de milieu-aantasting gewoon een fout in de organisatie, die kan worden opgeheven door meer kapitaal - dat is dus geld en produktiemiddelen - in ‘milieu-bescherming’ te investeren. Voor socialisten is milieu-aantasting gewoon een vorm van uitbuiting die direct voortvloeit uit dè motor van de ondernemingsgewijze produktie: het winststreven. Zodra de techniek, het produktie-apparaat en de organisatie in handen zullen zijn van ‘het volk’ (casu quo het proletariaat), zo luidt nog altijd de tamelijk naïeve theorie, zal er niet meer worden geproduceerd om de winst, maar naar behoefte, en daarmee zal een einde gekomen zijn aan de uitbuiting van het milieu. Afgezien van enkele andere hobbels - ook in socialistische landen vertoont de staat nog weinig neiging tot afsterven, maar lijkt eerder extra grimmig te worden, en heeft dus vermoedelijk nog andere wortels dan alleen de kapitalistische produktiewijze; en de grootschalige techniek lijkt zich in beide systemen slecht te verdragen met de vrijheid van mensen - is het meest essentiële dat beide systemen voorbijzien aan het | ||||||
[pagina 688]
| ||||||
verschil tussen ecologisch kapitaal en inkomen. Het ene is niet minder gebaseerd op plunderen dan het andere. Wanneer we er van uitgaan dat het kapitalisme door zijn bestaansvoorwaarden: concurrentie, marktaandeelvergroting, de absolute noodzaak tot het steeds opnieuw scheppen van behoeften, per definitie leidt tot milieu-vernietiging - hetgeen mij evident lijkt al wil ik het hier nu niet verder uitwerken - dan zullen we toch tenminste het socialisme moeten her-definiëren en er een ecologische component aan toevoegen. De vraag wordt dan: hoe ziet een samenleving er uit waarin alle kennis, technische kunde, wetenschap en slimheid worden aangewend om van ecologisch inkomen te leven en het ecologisch kapitaal in stand te houden? Ik denk ongeveer zoals ik in het vorige artikel heb geschetst en zoals het onder 1. is samengevat. Maar daarmee beginnen de moeilijkheden natuurlijk pas goed. Want hoe kunnen we van de toestand waarin we zitten naar zo'n nieuwe toestand komen? Wat zijn de organisatieprincipes? Wat is er voor strategie?
6. Het wordt tijd dat we een beetje van de Olympus afdalen. Die algemene inzichten en grootse vergezichten zijn heel mooi, en, zou ik er aan toe willen voegen, ook onmisbaar, maar het is natuurlijk de vraag of ze ons ook verder helpen bij de vraag wat er nu, vandaag, morgen en overmorgen, moet gebeuren. En kàn gebeuren. Hebben we hier nu ook iets aan voor de ‘brede maatschappelijke discussie’ over het energiebeleid? Want daar was het immers allemaal om begonnen. Ik wil daarover nu slechts een paar opmerkingen maken. Het is natuurlijk waar dat we in een maatschappij leven die op winstmaken, op schaalvergroting en anti-ecologische principes is gebaseerd. Het is waar dat het produktie-apparaat, de onderzoeksinstituten en de regering denken op de manier die daarbij hoort. Het is bovendien waar dat Nederland met handen en voeten aan de rest van de wereld is gebonden waar diezelfde principes regeren. En ten slotte is het waar dat er allerlei psychologische en in de maatschappij ingebakken factoren zijn die alle het werkelijk in praktijk brengen van zulke fraaiigheden als ‘een nieuwe levensstijl’, ‘versobering’, decentralisatie en het eigen initiatief van mensen om het nu eens heel anders te doen, belemmeren. Die factoren zijn trouwens niet allemaal even negatief. Het zou de moeite waard zijn ze eens verder te ontrafelen, en ik wil daar ook graag nog eens op terugkomen. Maar waar het nu om gaat is dat het ecologisch denken in ieder geval heel duidelijk in staat is om een richting aan te geven. Het is misschien nog niet zo duidelijk welke maatregelen het eerst genomen moeten worden, waar de kluwen precies moet worden aangepakt - waarschijnlijk op een heleboel plaatsen tegelijk. Het is ook de vraag in hoeverre overheden al die maatregelen moeten nemen, en of niet veeleer mensen, groepen en organisaties allerlei zaken zelf moeten ondernemen. Voor de ‘brede maatschappelijke discussie’ gaat het echter vooralsnog om een aantal tamelijk heldere keuzes. Wel of geen kerncentrales, wel of niet verdergaande gecentraliseerde, grootschalige elektriciteitsproduktie, wel of niet meer olie en gas voor auto's, vliegtuigen, autowegen, et cetera. Gewoon doorgaan of nú een ombuiging naar meer kleine total-energy centrales, naar grootscheepse zonneverwarmingsprogramma's, en naar meer openbaar vervoer. Dat is nog allerminst de ‘ecologische maatschappij’, het is nog bepaald geen ingrijpende omwenteling. Het is niet meer dan het bijsturen van een ontwikkeling op de meest verontrustende punten. Zoiets als een SALT-overeenkomst voor het milieu. Nog niets om over naar huis te schrijven. Maar beter dan niets. En dan te bedenken hoeveel dáár alleen al voor zal moeten gebeuren! | ||||||
[nummer 9/10, achterplat]
| ||||||
Armando. Het gedrag van de vijand.
|
|