De Gids. Jaargang 139
(1976)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 684]
| |
H.C. ten Berge
| |
[pagina 685]
| |
niet meer om te overleven: Miljoenen armen in het schatrijke noorden van Amerika eten honden- en kattenvoer, van die heerlijke hapklare brokjes uit blik. Om niet te verhongeren. Hoewel ook in deze streken de klad in het leven komt door de niet meer te stuiten ingrepen van buitenaf, zou je geen lang leven beschoren zijn met geld en goede woorden alleen.
Tijd geeft geen enkel houvast. ‘De tijd staat stil.’ Wat betekent het eigenlijk? Dat men opeens anders leeft en zich realiseert dat men in tijdsverlopen gevangen zat? Dat het lopen van tijd op een afspraak berust? Zoals ons hele leven steeds meer een weefsel van afspraken wordt, zo nu en dan doorbroken door zekere driften die hun eerstgeboorterecht opeisen? Er is geen tijdsverloop zonder plaats en bewustzijn. Eens, toentertijd, in de toekomst betekenen niets op zichzelf. Daarom denken we in tijdstippen vanaf het moment dat sprookje en volksverhaal in ons leven aan de verliezende hand zijn. Dat moment komt steeds vroeger in het door scholen verpeste kleuterbestaan. Plaats geeft wel vaste grond onder de voeten. Een plaats waar je bent, waar je was, verbindt een persoonlijk feit met een onpersoonlijk en meer objectief gegeven: de binnenwereld wordt verbonden met een buitenwereld die door iedereen in beginsel gedeeld, bereikt of begrepen kan worden. Zo maak je als persoon geschiedenis omdat deze plotseling meetbaar in ruimte en tijd is geworden. Daar en toen vormen het kruispunt waarop de geschiedenis wordt vastgepind. Wat op deze plaats, in mijn geval persoonlijk is, is mijn uitzonderlijke positie. Ik kan weer weggaan terwijl de anderen gedoemd zijn te blijven. Mijn blik is die van een bezoeker. Ik wordt tijdelijk geduld door deze nederzetting en dit landschap. In hoeverre wil ik daar waarde voor anderen aan toekennen? In hoeverre moet ik die persoonlijke geschiedenis vastleggen, uitspinnen, opblazen - zoals je in zekere zin verlangt? De achterdeur is uit zijn hengsels geslagen! Een sneeuwstorm in de keuken. Welk taboe heb ik nu weer geschonden? Alsof de duivel er mee speelt. Straks verder -
(Omstreeks) middernacht. De storm heeft nu ook een ruit ingedrukt. Adieu tropenweelde. De koelkast bleek helemaal ondergesneeuwd, maar de deur is met ijzeren buizen gebarricadeerd. Die zit tot de zomer wel vast.
4 november. - Vandaag weer op pad geweest wat een welkome onderbreking betekende. De storm begint te luwen en misschien is morgen alles weer bij het oude. Je zult inmiddels begrepen hebben dat je brief van 30 september mij langs de gebruikelijke omwegen bereikt heeft. Je vraagt me een levensschets van vijf bladzijden te sturen. Dat is zoiets als een korte inhoud van het voorafgaande. En voor de twintigste nog wel. Het is al te laat nu, dus bestaat er geen enkele reden tot spoed. Vertel de producent maar dat persoonlijke gegevens hem niet dan langs de gebruikelijke omwegen zullen bereiken. Daar zijn een paar beweegredenen voor. Je hebt het zelf aan den lijve ervaren: wie de pen opneemt moet weten af te zien. Hij zal kauwen op zilverpapier. Wat hij doet grenst soms aan zelfkastijding, ook al zingt zijn taal van uitzinnige vreugde. Wat voelt de winnende hardloper tegen het eind van een lange wedloop? Een mengeling van tergende pijn en al dagende triomf. Voelen | |
[pagina 686]
| |
wij niet zoiets als we net zijn begonnen? Het verhaal over Nemo, dat ik je eerder stuurde, bevat reeds alles wat ik over mezelf heb te zeggen, al slaan de feiten natuurlijk weer nergens op. Maar wat doet het er toe of men vandaag Stefan heet en morgen Jan? Wat doen de feiten ertoe als er fictie bestaat? Ik weet ook wel dat de lezer nieuwsgierig is naar wat er allemaal achter een verhaal steekt. Hij hoopt altijd op ontsluiering van iets dat ook in hem zelf schuilt, maar waar hij geen woorden voor heeft. Wie dan niets op rechtstreekse wijze over zichzelf meedeelt, dwarsboomt in de lezer dat grenzeloze verlangen om alles van die ander te weten. De nieuwsgierigheid is onverzadigbaar omdat het geheim zich steeds naar achter verplaatst en ontglipt aan degene die nooit aan een half woord genoeg heeft. Zinspelen blijkt niet voldoende in een wereld van oorverdovend kabaal. Ik kan niets beginnen met de niet aflatende stroom van reportages vanuit overspelige bedden en boerenschuren, met al die dolgedraaide vrijages van de schrijver met zichzelf. Ze leveren geen enkel gezichtspunt meer op dat in die vorm nog niet gestalte kreeg. Het neemt niet weg, dat ik de (bekentenis als) historische anekdote toch belangwekkend vindt, omdat zij niet alleen kleur geeft aan een tijdperk of een gebeurtenis, maar ook een direct inzicht in menselijke verhoudingen verschaft.
Ik geef toe: door je brief en mijn situatie in dit gehucht balanceer ik op de rand van een zelfbeschrijving. Je verzoek heeft wel iets losgemaakt. Wat is nu de voornaamste beweegreden om dan toch de directe autobiografie te vermijden? Een echte schrijver weet daar immers heel wat van te maken. Laat ik een voorbeeld vol tegenspraak geven. Het doet een pleidooi voor verbeelding teniet maar geeft er tegelijk ook de oorsprong van aan. De vijftiger jaren van deze eeuw waren geen leuke tijd. Het is niet belangrijk om te lezen wat mij persoonlijk als kind of scholier in die periode overkomen is. Het is van gewicht dat men zich niet om de tuin laat leiden door literaire en andere oplichters die een valse voorstelling van zaken proberen te geven. Tot de wezenlijke kenmerken van die periode behoorden de koude oorlog, de stuitende tonelen op politiek en militair gebied, de seksuele onvrijheid (die ooit terug zal keren), de sfeer van intimidatie en terreur op talloze scholen, de bevoogding door Kerk en Calvijn, de nu onwaarschijnlijk geworden bekrompenheid, de angst en de armoede, en de wansmaak op allerlei gebieden van het culturele en semi-culturele leven. De vakbonden lieten zich weinig gelegen liggen aan de opvoeding en de vorming - dat wil zeggen: de verbreding en verdieping van het inzicht - van de arbeiders; ze bekommerden zich alleen maar om de centen, net zoals hun natuurlijke tegenstanders, en van Hoogovenarbeiders maakten ze werknemers in de metaalsector. Het heeft tot 1968 moeten duren alvorens de ogen weer eens opengingen, maar toen bleek dat men slechts of in het geheel niet was voorbereid. Er bestond weinig inzicht in de situatie van de andere partij, in de ontwikkeling die deze sedert het einde van de tweede wereldoorlog had doorgemaakt, en de wegen die bewandeld zouden worden in het geval van een confrontratie. Men was onvoldoende op de hoogte van de krachten en wetmatigheden die uiteindelijk de richting van bewegingsconflicten bepalen. | |
[pagina 687]
| |
Dit alles betreft de wereld van feiten en acties; de actualiteit zogezegd - waarmee de scheppende mens slechts uiterst behoedzaam om dient te gaan, omdat haar gebrek aan diepgang en duur zo buitengemeen verraderlijk is. Maar anderzijds zwommen wij in die zelfde vijftiger jaren onder krijsende meeuwen in een grijsgroene Noordzee. Er verdronk altijd wel een Duitser en we hoorden holstiaanse stemmen kermen om de dag te laten aanbreken. In de duinen ontdekte je nog tunnels en soms een verroeste landmijn, en zelfs de stadsjongens hielden een lullig herbarium bij. Tegen de avond speelden de bruinvissen dicht onder de kust, de zon stond laag en recht in je ogen te schijnen. Het licht kleurde je huid donkerder, de haartjes op je armen leken gouddraad. Garnalenvissers liepen bij eb door de spoelen en sleepten een net vol geheimen mee. Niet veel later bloeiden de poëzie en de jazz als nooit tevoren. Muziek, poëzie, schilderkunst werden een toevlucht. Politiek was voor die ouwelijke mannen van dertig met de veel te wijde broeken. De liefde echter bleef vooralsnog een benard fenomeen. Waarom denk ik daar nu en hier opeens aan? Omdat het een geestelijke ijstijd vol angst en verschrikking was? Wie zal het zeggen -: In de vijftiger jaren krijg ik mijn eerste lessen in humanisme. Wie liefheeft wordt streng gestraft. Wie betrapt is op een wandeling met een meisje moet zich in een sfeer van kille dreiging verantwoorden. Gestamelde verklaringen zinnen de leiding niet. Je schiet hopeloos tekort, je wordt onverbiddellijk van school verwijderd. ‘Ga jij maar bij de Hoogovens werken.’ Zo worden broers en zusters op donkere avonden radeloos in elkaars armen gedreven. De school heeft spionnnen in dienst en verklikkers. Terwijl ons onderwezen wordt op welk een grimmige wijze het Oostblok zijn onderdanen beloert, worden wij door een leraar of zwartrok begluurd: hij ligt op de vloer van zijn wagen door kieren te spieden en schrijft bevend op, wie daar met wie in het duistere trapgat van een bierkelder verdwijnt. Ik voel geen rancune maar evenmin enthousiasme. Het is een afgebonden, leeggebloede ader van mijn bestaan.
Wat kan ik er op dit moment aan toevoegen? Ik ben het leven na mijn twintigste, en vooral na die verfoeilijke jaren steeds boeiender gaan vinden. Maar dan wel op de manier die Bertrand Russell in zijn autobiografie zo raak heeft omschreven: ‘...terwijl mijn persoonlijke leven mij voldoening schonk, is mijn onpersoonlijke visie steeds somberder geworden.’ Toch maar volhouden! Als altijd je - H. |
|