De Gids. Jaargang 132
(1969)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
A. de Swaan
| |
[pagina 120]
| |
te resultaat leidden, maar zij hielden een belangstelling op een afstand en een vaag schuldgevoel om hun dadeloosheid. Een minderheid kwam tot de conclusie dat niet politieke actie de beste manier is om sociale verandering teweeg te brengen, maar veeleer het werk in eigen kring, aan eigen persoon: ‘Get your head right, blow your mind, before you change the world.’ De redenering is dat wie de wapenen van de tegenstander kiest, politieke middelen dus, daarmee verwordt tot spiegelbeeld van die tegenstander. Een mens kan zichzelf alleen verlossen door innerlijke bevrijding, en wie eenmaal het licht gezien heeft (van L.S.D., Zen, Maharishi, Meher Baba, Yoga) wordt zo tot een kleine straalzender die goede vibraties uitzendt naar zijn medemens en ook hem bevrijdt van haat en angst en wantrouwen. Zo zal een gemeenschap van liefde ontstaan die onweerstaanbaar is en steeds meer mensen tot toetreding verleidt. In situaties van ‘klein conflict’, waarin de strijd niet gaat op leven en dood, waarin nog kans van luisteren bestaat en wederzijds begrip, daar heeft zo'n redenering zeker geldigheid. Voorwaarde tot welslagen is dan toch wel dat de bevrijde enkelingen zich niet geheel verliezen in hun pas gevonden verlichting en dat zij bereid blijven om geduldig en bescheiden in begrijpelijke termen uit te leggen waarom zij doen zoals zij doen en wáár voor de nog niet bekeerde medemens dan wel de weg, de waarheid en het leven ligt. Er bleven ook politieke activisten over, al hadden zij aan aanhang verloren en was de belangstelling van de media verminderd. Zij kregen nieuwe, jongere medestanders, en besloten zich te concentreren op universitaire actie en zich te sterken en te harden door intense theoretische vorming. Dat gebeurde in Amerika en parallelle ontwikkelingen deden zich in Europa voor. De jeugdpolitiek heeft aan speelsheid verloren en doet zijn eerste dogma's op. In de praktijk manifesteert de jeugdpolitiek zich nu vooral in radicale hervormingsacties binnen de universiteit, in de theorie ontwikkelt zich een ultrarevolutionaire maatschappijkritiek. Voor veel jonge mensen biedt de universitaire actie een te krap kader en is de nieuwe theorie inhoudsarm en oeverloos.
In de studentenwereld in de Verenigde Staten en Europa opereert nu een zichzelf tegenwerkend mechanisme. De activisten vormen er een minderheid die juist door de afzondering en door de militante praktijk steeds radicaler wordt en daardoor nog verder van de meerderheid der studenten vervreemd raakt. De enige uitweg die ze blijft is een nog radicaler opstelling, die de autoriteiten moet provoceren tot een optreden dat zo bruut en zo voyant onredelijk is dat de brede laag van aarzelende aanhangers opnieuw in heilige verontwaardiging en daadwerkelijke strijdbaarheid ontvlamt. De bezetting van de gebouwen van Columbia University had dat effect en hetzelfde was de bedoeling van de acties voor een Black Studies Department in Berkely. Maar gezagsdragers die zich niet tot een harde terugslag laten verleiden zetten daarmee de activisten buiten spel en snijden ze van hun aanhang af. Autoriteiten die kiezen voor een harde lijn merken weldra dat daarvan geen terug meer mogelijk is, dat zij de conservatieve bourgeoisie als ongewilde maar fanatieke bondgenoot aan hun zijde krijgen en dat zij misschien de strijd wel winnen kunnen, maar niet zonder daarbij de vrije universiteit op te offeren. Zo werkt het studentenactivisme zichzelf tegen doordat het òf zijn aanhang dreigt te verspelen, òf zijn enige operatieterrein. Dat alles pleit niet tegen studentenradicalisme, het toont alleen de absolute noodzaak van een brede aanhang onder de studenten zelf. Het gevoel van feitelijke onmacht drijft de activisten tot theoretische exercities die ze van hun aanhang vervreemden en daardoor die onmacht nog verergeren. Een goed deel van het studentenactivisme van de dag wordt gekenmerkt door een opmerkelijk neopuritanisme: alle menselijk gedrag en alle menselijk genoegen wordt in een handomdraai herleid tot de zinsbegoochelende en corrumperende werking van ‘het militair-industrieel complex tot behoud | |
[pagina 121]
| |
van het racistisch, kapitalistisch, neokolonialistisch, imperialistisch uitbuitingssysteem’. Vroeger heette die macht kortweg Satan. (Iemand zei mij kort geleden in volle ernst dat de westerse mens eenvoudig niet moreel fatsoenlijk zijn kòn, omdat zelfs als hij alleen maar in zijn auto reed hij al daarmee de macht versterkt van Esso of van Shell waarmee zij de derde wereld in hun worggreep houden.) Voor de theoretici van de ultrarevolutie is de universitaire actie alleen onderdeel van een omvattend plan voor de totale omwenteling. De universiteit is de autoritaire afspiegeling van de repressieve samenleving waarbinnen ze functioneert, en alleen om de schijn van een liberale traditie doet ze zich humaan voor; een zwakheid waarvan de revolutionaire tacticus gebruik kan maken. Maar de strijd dient over heel het binnenlandse front gevoerd te worden: het gaat erom de financiële en economische macht van de grote concerns bloot te leggen en de sociale psychologische verdrukking die dienen moet om deze monopolies te bewaren. De westerse regiems zijn alleen de handschoen waarin de hand steekt van het monopoliekapitaal, en heel de buitenlandse politiek is alleen instrument voor de eensgezinde onderdrukking van de derde wereld. De ultrarevolutionairen willen dit inzicht in een aanhoudende, provocerende informatiecampagne verbreiden als voorbereiding op een golf van rustverstoring waarin geleidelijk het gezag wordt aangetast. Geconfronteerd met de massale rebellie moeten de autoriteiten hun humane en democratische pretenties opgeven, en zo verliezen zij aan legitimiteit tot het gevestigd bestel ineenzakt in een toenemende chaos van ordeverstoring en opstand. De arbeiders zullen in deze strijd bondgenoot moeten zijn, de bourgeoisie lusteloos of machteloos toeschouwer. Van Amerika hoeven de regenten geen steun te verwachten, dat zal door koloniale oorlogen en binnenlandse rebellie geen mankracht meer beschikbaar hebben.
De waarheid in deze maatschappijvisie steekt Dvooral in de analyse van het nauw verband tussen economische overheersing van de voormalige koloniën en de buitenlandse politiek van westerse regiems. De redenering begint te wringen bij de stelling dat westerse studenten en arbeiders slachtoffer zijn van eenzelfde repressieve macht als die in de derde wereld de armoede in stand houdt. Dat de westerse volken als geheel bij die neokoloniale economie materieel gebaat zijn willen de ultrarevolutionairen wel toegeven, maar zeggen zij, in geestelijk en cultureel opzicht hebben de westerse volkeren ervan te lijden omdat die neokoloniale overheersing alleen in stand gehouden kan worden door een autoritaire, militaristische en repressieve staat die ook naar binnen de menselijke, de artistieke en seksuele creativiteit smoren moet. Volgt het leerstuk van de repressieve tolerantie: van de herleiding van alle geestesleven tot de ene, officiële dimensie. Dit dogma nu is òf tautologie (alle cultuuruiting in het kapitalisme wordt eenvoudig per definitie onder één enkele noemer gebracht), òf het is aantoonbaar onwaar (zoals bij voorbeeld blijken kan uit het feit dat het boek van Herbert Marcuse waarin het leerstuk van de ééndimensionaliteit verkondigd wordt gesubsidieerd werd door de Rockefeller-Foundation en als bestseller de kapitalistische boekhandel uitvliegt). Deze maatschappij- en cultuurkritiek is natuurlijk waar en ook deels niet waar, zoals zou kunnen blijken uit het werk van Richard Hoggart, C. Wright Mills, David Riesman en desnoods Vance Packard. De bezwaren hier betreffen een gradueel verschil. Maar de afwijzing moet absoluut zijn waar het de toekomstvisie van de ultrarevolutionairen betreft. Het is volstrekt illusionisme om te denken dat een moderne industriële staat met de bijbehorende militaire en onderdrukkingsmachinerie omver te werpen zou zijn door spontaan rebellerende studenten en massaal stakende arbeiders. Het is zinsbegoocheling te menen dat ondernemers en salariaat tijdens zulke onlusten werkeloos zouden toezien of zich zelfs van het regiem zouden afkeren. Een moderne staat beschikt over een economisch apparaat en een sociale verzorgingsmachine die een meerderheid van het volk voortdurend tevreden kan stellen en zo de loyaliteit van de meeste burgers kan verzekeren. De Meidagen in Frankrijk lijken deze stelling alleen maar te staven. Als iemand die onlusten voor een revolutie aanzag, ‘he ain't seen nothin' yet’. Deze afwijzing van de ultrarevolutionaire visie heeft belangrijke consequenties voor de te | |
[pagina 122]
| |
kiezen politieke strategie. Het betekent immers een verwerping van de dialektische gedachte van verellendiging en tezamenbreuk (ineenstorting). Dat toenemende agitatie resulteren kan in verscherpte repressie is een heel waarschijnlijke veronderstelling. Maar dat die verhevigde onderdrukking dan ook weer leiden zal tot een uitbreiding van de revolutionaire oppositie, dàt is een lelijke vergissing. Het is treurig maar waarschijnlijk dat de verdraagzaamheid, de democratische vrijheden en het humaan liberalisme in het westen in stand gehouden worden door regenten (de elite), al was het maar om de kosten van de politieke strijd te beperken. Dat betekent dat hervormers en vernieuwers dikwijls hun voorstellen zullen moeten realiseren in tersluiks samenspel met de gezagdragers en dat intens openbaar conflict gemakkelijk uitloopt op een conservatief beleid. (De omroepstrijd resulteerde in de TROS, in Fantasio kan voorlopig 1969 marihuana gerookt worden omdat hervormers en regenten de zaak binnenskamers regelden.) Leuk is dat niet, maar waar lijkt het wel.
Deze stand van zaken bemoeilijkt het ontstaan van een links-radicale beweging. Want een dergelijke beweging moet in de beginfase groeien in hooghartige afwijzing van alle compromis en samenspel. Anders kunnen de leden meteen wel doorlopen naar de P.P.R., of in de Verenigde Staten naar de Democrats. Anderzijds moet de volgehouden revolutionaire houding althans in schijn aansluiten op een revolutionaire werkelijkheid. Die schijn is niet makkelijk te wekken in een moderne industriële maatschappij. Toch is het nodig dat de jeugdpolitiek verschijningsvormen vindt die tamelijk losstaan van de aanvaarde politieke kanalen. De jeugdpolitiek is immers maar één uiting van een jeugdcultuur die wezenlijk verschilt van wat in de omringende maatschappij gaande is. Uit die jeugdcultuur komt de stijl voort en de doelstellingen die aan het overheersend thema van menselijke bevrijding concrete inhoud geven. De toekomstdroom van het klassieke socialisme is verworden tot de realiteit van een burgermansbestaan voor elke werker. De jeugdpolitiek doet zijn visionaire doelstellingen op bij de mindblowers en de mystici van de jeugdcultuur. Er hoeft geen tegenstelling te bestaan tussen de hipsters enerzijds en de militanten aan de andere kant. De ene groep zorgt voor de inspiratie, de andere groep denkt over de realisatie. Het lijkt uitgesloten dat een politieke partij in staat zou zijn de activisten van de nieuwe generatie op te vangen en ze in te schakelen in politieke activiteit die naar de inhoud bevredigt en naar de stijl aansluit bij de jeugdcultuur. De jeugdpolitiek laat zich trouwens niet in één omvattende beweging vangen. De nieuwe militanten zijn bereid noch in staat om zich te organiseren in één hecht vereende strijdbeweging. Ze zijn te ongeregeld en te verscheiden voor partijdiscipline, en zo willen ze het ook. De slechte kanten van de jeugdpolitiek zijn de keerzijden van de goede: omdat het gaat om morele oppositie, is er een neiging tot moraliseren; in de verscheidenheid zit een neiging tot sektarisme; het zoeken naar een ideologie dreigt dood te lopen in dogmatisme. Het internationalisme verleidt tot jachtig gefladder van de ene buitenlandse zaak naar de andere ver verwijderde kwestie. Het ontbreekt aan een vaste lijn, aan coördinatie en al te vaak aan gezond verstand. Er is geen organisatie die de ervaring en de situatie van de leden vormen kan door de praktische eisen die het lidmaatschap stelt aan het leven van alledag. En juist door het ontbreken van zo'n politieke beweging die abstracte en eeuwige zaken kan omzetten in de nog hanteerbare zorgen en besluiten van de dagelijkse werkelijkheid, dreigen de akties ondoordacht en ongericht te worden. Het verzet tegen de omringende maatschappij is niet in de eerste plaats ingegeven door een groepsbelang, bepaald door de sociale situatie van de leden van de groep; het is stijloppositie, gericht op universele waarden. Daarom zijn er ook geen grenzen of richtlijnen af te lezen uit de feitelijke sociale situatie. En zo raken velen theoretisch oververhit en praktisch onderkoeld. Op morele verontwaardiging en theoretisch inzicht alleen komt de enkeling er niet. Zinvol politiek handelen is alleen mogelijk in een situatie die daartoe de aangrijpingspunten biedt. Bij een belangenoppositie geeft het groepsbelang de te stellen eisen in en dicteert de te volgen strategie. Maar het jongerenbelang, voorzover het al bestaat, (vrij gebruik van marihuana? goedkope bromfietsen en sportauto's? studie- | |
[pagina 123]
| |
beurzen?) is maar één overweging, en niet de doorslaggevende, in de jeugdpolitiek. Daar gaat het immers om een stijloppositie die universele normen stelt: tegen de autoritaire stijl van bestuur, school en bedrijf, tegen depersonalisatie van de burocratie, tegen de paranoia van de koude oorlog, tegen de verdrukking van seksuele en artistieke uitingen, tegen het mensen en dingen verwoestende winststreven als hoogste norm, tegen de uitbuiting van gekoloniseerde volkeren, tegen discriminatie en overheidsgeweld. Voorwaar geen klein program en hier alleen in het negatief geformuleerd. Misschien dat Simon Vinkenoog en Timothy Leary nog eens het positief program opstellen.
Het was de grote vondst van de jeugdpolitiek om al deze abstracta toch hier en nu na te streven in direkte actie. Provo begon met een openbaar demonstratiecollege over de autoritaire kern van het gezag, de nieuwe revolutionairen besteden al hun energie om de uitbuiting in de derde wereld en de verdrukking binnenslands zichtbaar te maken. Wie van dag tot dag de gangen van een gewoon bestaan gaat kan het hier allemaal roerend mee eens zijn, zonder dat in zijn eigen leven blijkt hoe het te bestrijden, wat er tegen te doen, ook al is die daad nog zo klein en bescheiden. Hij heeft zich een universele morele en politieke denkwereld eigen gemaakt waarop hij in zijn eigen leven de aansluiting niet kan vinden. Alleen in een organisatie gewijd aan de doelen die ook hij zich stelt kan iemand dat verband hervinden, doordat die ver verwijderde doelstellingen in de praktijk van de beweging omgezet worden in kleine alledaagse beslissingen en beperkte, uitvoerbare taken. De dagelijkse vraag voor een C.P.-lid oude stijl is niet hoe de wereldrevolutie teweeg te brengen, maar hoe nog voor de komende zaterdag zijn quotum van tien nieuwe Waarheid-abonnées vol te maken. Dat is dan zijn kleine bijdrage tot de bevrijding van de mensheid, een die hij aankan en die hem zinvol voorkomt, als het verband tussen zijn werk en het uiteindelijk doel ook geloofwaardig is. Zo vertaalt de organisatie de filosofie en de moraal in alledaagse praktijk en creëert een situatie waaruit de leden kunnen aflezen wat hun te doen staat. Zo een organisatie is op dit ogenblik onmogelijk en niet gewenst, tegelijk is enige organisatievorm onmisbaar. Als dan de omvattende organisatie zich niet verdraagt met de stijl en verscheidenheid van de jeugdpolitiek, rest als enige oplossing een minimumorganisatie: de kleine groep in los, vrijwillig en ad hoc verkeer met gelijkgestemde groepen.
Tot zover de diagnose van de jeugdpolitiek. Nu dringt de vraag zich op waarheen die groepsgewijs te bundelen activiteiten zich dan richten moeten. Het studentenbelang is vanzelfsprekend de leidraad binnen de universiteiten. Maar hervorming van de academie is niet genoeg, niet voor de activisten en niet voor de aanhang. Bovendien sluit de universitaire belangenstrijd de niet-studerende leeftijdgenoten uit. Een van de elementen van de jeugdcultuur is nu juist de klasseloze saamhorigheid van een leeftijdsgroep verenigd in eenzelfde stijlgevoel. Directe revolutionaire straatactie trekt onvoldoende deelnemers en berust bovendien op een hersenschim. Voor elke demonstrant komt nu eenmaal het moment dat hij, hollend voor de politie uit, zich belachelijk voelt en beschaamd, omdat hij vergeten is waarom het ook al weer begonnen was. Dat heeft de massademonstratie, toch al te vaak toegepast, als strijdmiddel nog verder gedevalueerd. Zo dreigt bij gebrek aan uitingsmogelijkheden de energie waarmee de jeugdschok eens losbarstte nu geleidelijk teloor te gaan. En toch is er een zaak die alle streven richten kan, waarin de grootste eensgezindheid bestaat en die ieders inzet verdient: de bevrijding van de derde wereld van economische, politieke en culturele uitbuiting en onderdrukking. Die strijd is allang, nog steeds, opnieuw aan de gang. Niet in theorie, maar in feite, met de wapens in de hand. Als het in de jeugdpolitiek om bevrijding gaat, dan ligt daar het eerste strijdterrein. Theoretische analyse en ideologische exercities zijn tamelijk overbodig. In kritieke gevallen onderwijst de werkelijkheid zelf: Overal waar binnen een volk een voortgaande en strijdende guerrillabeweging bestaat, heeft die beweging recht op steun tot de dag van zijn overwinning. Als een jonge man zijn vrienden, zijn bezit | |
[pagina 124]
| |
en zijn carrière opgeeft en de wildernis in trekt, de ontbering van de jungle en de terreur van leger en politie riskeert, dan moet hij wel tot het uiterste gedreven zijn door wat hij in zijn samenleving gezien en ondergaan heeft. Alleen iemand die het leven onder een tyranniek regiem niet langer dragen kan, wiens vervreemding niet langer theoretisch inzicht is, maar even voelbaar als zijn hartslag, zal die beslissing nemen. Als de guerrillabeweging stand houdt kan dat alleen betekenen dat steun komt van de boeren. Een boer die zijn land, zijn gezin en zijn leven waagt om de guerrilla's te helpen toont daarmee onmiskenbaar dat zijn vernedering en uitbuiting hem ondraaglijk geworden zijn. De voortgaande en strijdende guerrillabeweging belichaamt de woede van een volk. Het voortbestaan van die beweging bewijst het bestaansrecht ervan en weerlegt de morele aanspraken van de bestaande sociale structuur. Dit vereenvoudigt de morele en theoretische discussie. Het is niet langer nodig om te besluiten of een regiem verdorven genoeg is om veroordeling te verdienen, corrupt genoeg om omverwerping te rechtvaardigen. De guerillero die onder dat regiem geleefd heeft, beslist voor zichzelf, maar ook voor ieder die de sociale rechtvaardigheid toegedaan is. Hij heeft zich in de situatie geplaatst waarin zijn daden het meest gewicht in de schaal leggen: als vrijheidsstrijder in de buitengewesten en achterstraten van zijn land. Het bestaan en voortbestaan van de guerrillabeweging binnen een volk bewijst het feit van onderdrukking en uitbuiting in die maatschappij en toont de weg naar bevrijding. Daarom is steun aan de guerrillabeweging een morele verplichting voor ieder die de bevrijding van de derde wereld voorstaat. Steun aan de bevrijdingsbeweging in de derde wereld dient ook een ander doel. Het kan de nieuwe generatie heen helpen over de stemming van malaise en moedeloosheid die nu heerst. Het biedt opnieuw de mogelijkheid om door zinvolle politieke actie het moreel verband te hervinden tussen eigen leven en het moreel universum waarin de jeugdpolitiek zich bewegen wil. Op een ogenblik dat het binnenlandse front aan de leizijde van de geschiedenis ligt, geeft het de nieuwe generatie gelegenheid om zich opnieuw te oriënteren en nieuwe samenwerkingsvormen te vinden die later dienen kunnen in de opbouw van een radicale beweging die ook in eigen samenleving de strijd aanbindt. Vóór hier een concrete uiteenzetting van het plan volgt is het goed om duidelijk te maken wat het niet is: de oplossing voor alle vragen. Het behelst niet de enige nuttige politieke strategie en omlijnt ook niet het enige gevechtsterrein. Universitaire belangenstrijd blijft noodzakelijk, informatieve campagnes blijven nuttig voor wie er nog de energie toe kan opbrengen. Een voortgaande analyse van de samenhang tussen kolonialisme ginds en repressie hier blijft van belang. Het is ook helemaal niet nodig om het eens te zijn met alles wat hieraan voorafgegaan is om toch in te kunnen stemmen met het voorstel dat nu volgt en de verdiensten ervan in te kunnen zien. Heel veel voortreffelijk werk gebeurt nu al op ander terrein, en het moet vooral niet voor dit plan in de steek gelaten worden. Maar het kan zijn dat wie tot nog toe dadeloos gebleven is of de moed heeft opgegeven in dit plan een zinvolle gedragslijn onderkent. Vooral voor hem is het bedoeld. | |
Het PlanHet voorstel behelst de vorming van kleine werkgroepen van tweeërlei soort. Aan de ene kant zullen er groepen komen die proberen contact te krijgen met guerrillabewegingen in de derde wereld. Zij vergaren informatie over wat de guerrilla nodig heeft en maken uit wat geleverd en vervoerd kan worden. Hun taak is politiek en organisatorisch. Elke van deze transport- en communicatiegroepen moet een ideologische beslissing nemen, namelijk de keuze van een bepaalde bevrijdingsbeweging, waarmee de groep, als dat besluit eenmaal gevallen is, communicatie en transportroutes moet opzetten.
Anderzijds komen er groepen die zich bezig zullen houden met het vergaren, samenstellen of vervaardigen van goederen die de strijdende guerrilla's in de derde wereld nodig hebben. Het is aanbevelenswaardig dat die groepen zich zo lang mogelijk aan de wet houden, omdat geheim- | |
[pagina 125]
| |
houding de produktiviteit zou hinderen. Dit sluit de leverantie van wapens praktisch uit. De goederen die deze werkgroepen leveren moeten bruikbaar zijn voor de guerrilla, vervoerbaar (niet omvangrijk, niet bederfelijk) en zo mogelijk moeten zij door de groepen zelf vervaardigd worden, liever dan kant en klaar gekocht. Elektronische instrumenten zoals radio zenden ontvangstapparaten (walkie-talkies) en kleine zenders voldoen aan die eisen. Sommige medicijnen kunnen door medische en farmaceutische studenten zelf vervaardigd worden uit halfprodukten, andere geneesmiddelen kunnen worden ingezameld bij artsen en laboratoria. Sommige werkgroepen kunnen zich specialiseren in het vervalsen van documenten naar aanwijzingen van de guerrilla en, als de omstandigheden voor het vervoer gunstig zijn, kunnen zij propaganda en instructiemateriaal drukken. Weer andere groepen kunnen zich bezighouden met het verzamelen van technische en militaire inlichtingen die in Europa en Amerika vaak in de vakpers en in de bedrijven te vergaren zijn.
Het is ongewenst dat werkgroepen zich uitsluitend toeleggen op het inzamelen van geld om daarmee goederen kant en klaar te kopen. De guerrilla zou er zeker bij gebaat zijn, maar het zou niet bijdragen tot het andere doel, de opvoeding van jonge radicalen in voortgaand en praktisch groepswerk. Voor dat doel is het noodzakelijk dat de groepsleden deel hebben aan een voortdurende collectieve inspanning, waarin elk deelt in de verantwoordelijkheid en waarin besluitvorming niet alleen ideologisch is, maar juist grotendeels pragmatisch en ingegeven door de dagelijkse technische en financiële overwegingen die voortkomen uit de activiteiten van de groep zelf. Door de dagelijks weerkerende ervaring van collectieve actie en door de eisen die daardoor aan hem gesteld worden wordt de revolutionair gevormd; het is uit de praktijk van het groepswerk, en niet zozeer door individualistisch getheoretiseer, dat de militant leert.
De groepen moeten klein blijven. Iemand die niet daadwerkelijk deel neemt aan het werk moet ook geen inspraak hebben bij de besluitvorming. Een manier om geld in te zamelen kan zijn sympathisanten die al een maatschappelijke positie hebben verworven uit te nodigen om tot de groep toe te treden: als hun werk ze niet toelaat evenveel tijd aan de groepstaak te geven als de anderen, kunnen ze dat goedmaken door de verdiensten uit hun beroep over de uren dat de anderen in de groep werken af te dragen.
Een omvattende organisatie is overbodig. Elke transport- en communicatiegroep onderhoudt contacten met maar één bevrijdingsbeweging om redenen van veiligheid en om tegenstrijdige prioriteiten binnen een groep te vermijden. Binnen eigen land treedt de transport- en communicatiegroep op als ‘koper’ van de werkgroepen, voorziet ze van orders en, indien mogelijk en noodzakelijk, van geld. De werkgroepen treden op als ‘verkopers’, zij bieden wat zij gemaakt of bijeengebracht hebben aan de transport- en communicatiegroepen aan, die het dan transporteren naar de guerrilla's en die de werkgroepen op de hoogte houden van waar ginds behoefte aan bestaat.
Dit plan schetst een gedragslijn die jonge radicalen kan helpen om het verband te hervinden tussen hun eigen leven en de grote doelstellingen die zij zeggen voor te staan. Het vereist geen volstrekte eensgezindheid en geen eenheid van organisatie, maar het creëert een omgeving waarin politieke actie weer doelgericht kan zijn. Binnen kleine groepen kan ook de verscheidenheid die karakteristiek is voor de jeugdpolitiek bewaard blijven, terwijl toch ervaring met collectieve inspanning valt op te doen. Door het werk voor een zaak die aller instemming heeft te stellen boven de theorie, kan de frustratie van de theoretiserende en moraliserende enkeling worden opgeheven in de praktijk van gezamenlijk werk voor een gemeenschappelijk doel.
Twee grote problemen doen zich voor: allereerst, communicatie en, nog moeilijker, vervoer naar de guerrilla's; ten tweede, de beperkte mogelijkheden voor de vervaardiging van uitrustingsstukken voor de guerrilla op grote schaal door kleine groepen. Geen van deze problemen is geheel en al onoplosbaar.
Misschien zal een groot deel van de inspannin- | |
[pagina 126]
| |
gen tenietgaan. Maar dat is het lot van zoveel verzetswerk. Misschien ook zullen de praktische gevolgen per saldo weinig tellen. Maar zoveel dat tot nog toe ondernomen is telt voor nog minder. Zelfs als het enige resultaat zou zijn dat guerrillastrijders aan de andere kant van de wereld de tastbare bewijzen zouden ontvangen van de solidariteit en broederschap van de ‘kinderen van het imperialisme’ zou dat op zichzelf genoeg zijn. Maar veel meer is mogelijk. Waar het uiteindelijk om gaat is dat bevrijding ginds ook doel is van de jeugdpolitiek hier en dat de steun aan die bevrijdingsstrijd voorbereiding is voor de strijd die hier nog komen gaat. |
|