De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
A. de Swaan
| |
[pagina 242]
| |
IVeruit de meeste Amerikanen leven in welvaart en, zoal niet in vrijheid, dan toch zonder angst voor vervolging en terreur. Hun wereld is niet in crisis, alleen maar in een gedurige, geleidelijke verandering, die steeds weer aanpassing in de gewoonten vergt. En ook al ritselt het van conflicten en belangenstrijd, er heerst in dit Amerika-binnen sociale vrede. Tegenstellingen worden opgelost zonder geweld, zelden met economische wapens als staking, boycot of uitsluiting. De partijen treffen in gezamenlijk overleg en wederzijdse aanpassing voorlopige en gedeeltelijke overeenkomsten. Loopt het conflict hoog, zodat ook andere dan de direct betrokkenen schade dreigen te lijden, dan zetten die de regering onder druk om tussen de partijen te bemiddelen. Binnen dat regeringsapparaat vinden alle strijdende belangen voorspraak en wordt de tegenstelling opnieuw uitgevochten. Maar alle partijen hebben een minimaal deel in de welvaart en de rechtsstaat, genoeg om het bestel te willen behouden. Zo, soms onder druk van de publieke opinie en met tussenkomst van de regering, worden de meeste conflicten bijgelegd voor een tijd en voor een deel, zonder radicale wijziging, binnen de gegeven verhoudingen. Het zogeheten vrije spel der maatschappelijke krachten leidt bijna altijd tot een uitkomst die heel weinig van de voorgaande situatie verschilt. De gegeven machtsverhoudingen blijven behouden zolang de onverschilligheid van het publiek voortduurt; dat is nog niet hetzelfde als de instemming van het publiek, maar het geeft toch grenzen aan voor de machtsuitoefening. Er is een wet van de traagheid der publieke opinie, maar als het machtsmisbruik ver gaat en aanhoudt, komt de meningsvorming op gang en voelt de regering zich om de kiezersgunst te behouden geprest om op te treden. Dit veronderstelt dat de publieke opinie te mobiliseren is tegen de grofste misstanden en dat dan de algemene onrust ook tot verbetering leidt. Meestal en tot op zekere hoogte is aan die voorwaarden voldaan in Amerika-binnen. Zo is de luchtvervuiling nu niet alleen in ieders longen doorgedrongen, maar ook tot het bewustzijn van de meesten. Deskundigen en groepen verontruste burgers voeren een campagne tegen de industriële verontreinigers, en heel geleidelijk, heel aarzelend kondigt de regering maatregelen af tegen de smookproducenten. De bestaande machtsconcentraties proberen zo min mogelijk aanstoot te geven en door efficiënte dienstverlening kritiek te voorkomen. Zo bestaat een nagenoeg totaal telefoonmonopolie in Amerika (American Telephone & Telegraph) bij de gratie van de ongeïnteresseerdheid van de gebruikers, die voortduurt zolang A.T.T. zich niet veroorlooft wat de P.T.T. in Nederland zich permitteert. Dit gigantische systeem van machtsverhoudingen, verschuivend door onderhandeling en aanpassing, ingebed in de voorwaardelijke onverschilligheid van het publiek, functioneert zonder geweld, vrijwel zonder kostbare economische strijd, maar met luid gekrakeel en getwist. Dag aan dag spellen de kranten onheil en ondergang, crisis en noodtoestand. Maar dat is meer een kwestie van vorm dan van inhoud. De Amerikaan is voor de helft omringd door dingen, voor driekwart door communicatie. Vermaak, reclame, nieuws en opinie concurreren onophoudelijk om zijn aandacht. Alleen informatie scherp aangepunt met termen van crisis en paniek kan door die oververzadiging heen dringen. Alleen wie alarm slaat wordt gehoord en zo heerst in Amerika een permanente en al lang niet meer opgemerkte crisissfeer. Wat van dag tot dag in Amerika gebeurt is niemands bedoeling, het is de grillige uitslag van overleg en misverstand, aanpassing en kortsluiting. Niemand krijgt geheel zijn zin, niemand wordt ook volkomen ontrecht in dit Amerika-binnen. Het is een onvoorspelbaar, onbedoeld en irrationeel systeem, maar het werkt.
Misnoegen slaat onder deze omstandigheden zelden om in radicaal politiek protest. Allereerst omdat de onvolkomenheden zo vaak toevallig lijken, plaatselijke gebreken die aan het stelsel niet afdoen en die binnen het proces van overleg en aanpassing zijn te verhelpen. In Amerika-binnen zijn de gebreken ook zelden van levensbelang. Verkeersonveiligheid en luchtvervuiling kosten tienduizenden enkelingen het leven, voor de tientallen miljoenen horen zij tot de kleine onaangenaamheden van het moderne leven. Bovendien lijkt alle politieke actie die buiten de bestaande partijen en organisaties omgaat futiel, | |
[pagina 243]
| |
de ambitie om langs die weg ook nog ingrijpende hervormingen te willen verwezenlijken lijkt absurd. Ieder kan immers aan het toegewezen adres zijn grieven kwijt, soms krijgt hij zelfs genoegdoening. Meestal heeft de burger het gevoel dat zijn ongeluk te wijten is aan zijn directe omgeving, zijn toevallige omstandigheden, of aan zichzelf. De Amerikaanse socioloog C. Wright Mills schreef in de inleiding tot The sociological imagination over uneasiness, hier te vertalen als onbehagen. Hij definieerde eerst ‘welzijn’ als de toestand van mensen die een aantal waarden hoog houden en zich in die waarden niet bedreigd voelen. Mensen die zich van hun waarden niet bewust zijn en ook geen dreiging voelen, zijn in Mills' terminologie ‘onverschillig’. Maar als er geen besef van eigen waarden is en er is toch een gevoel van dreiging, dan spreekt Mills van onbehagen. De Amerikanen-binnen hebben niets te klagen, althans niet in de oude klaagzang van gebrek en bestaansonzekerheid. Toch is er een gevoel van verlies en tekort merkbaar in gesprekken, op straat, in kranteverhalen of boeken, in die toevallige mededelingen en bevindingen die samen de buitenlandse ervaring van een reiziger uitmaken. Niemand kan een mens gelukkig schoppen. Met zijn bankrekening en zijn ziektekostenverzekering, zijn pensioenregeling en zijn aandelenpakket kan iemand er nog ellendig aan toe zijn. Die toestand is zelfs spreekwoordelijk. De Amerikanen zijn rijker dan enig ander volk ter wereld. In opiniepeilingen verschijnen zij ook als de meest tevreden natie, met het grootste vertrouwen in de toekomst. Hun weelde geeft ze de kans om vervulling te vinden en ook alle gelegenheid om het voor zichzelf te bederven. De Amerikaanse samenleving creëert die welvaart voor de Amerikanen, maar wat elkeen daarmee doet gaat voor een groot deel buiten de maatschappelijke orde om. Niet helemaal, en minder dan het lijkt. Er zijn onlustgevoelens die zo algemeen zijn dat ze misschien toch een maatschappelijke oorsprong hebben. Ieder afzonderlijk waant zich een uitzondering en ziet voorbij aan die sociale oorzaak. Het onbehagen in Amerika-binnen is niet allereerst politiek van aard, dat kan ook niet, omdat het verband tussen eigen onlust en maatschappelijk stelsel zelden herkend wordt. Toch zijn er in het gezinsleven en in de werksituatie hardnekkige ongenoegens die, ook al lijken ze persoonlijk en incidenteel, hun oorzaak vinden in algemene factoren in de Amerikaanse beschaving.
In Amerika heerst een dwangmatig perfectionisme, gouden deugd in industrie en grote organisaties, maar een kramp daarbuiten. Het is de reclame die dag aan dag deze zin voor volmaaktheid ook het privé-leven van de Amerikanen instuwt. Onophoudelijk wordt het publiek een wereld voorgetoverd waarin alles perfect is. Alle motors starten dadelijk, de vrouwen glimlachen innemend, elke biefstuk komt goudgeelherfstbruin ter tafel. Daar kan een gewoon mens niet tegenop. Vierentwintig uur van de dag over tien kanalen, op alle tijdschriftpagina's, op de muren, in de tram, op de radio, in het ochtendblad verschijnt Het Gelukkige Gezin. Niemand kan aan de vergelijking tussen zijn huwelijk en dat van de Madison Avenue-familie ontkomen, en die vergelijking valt nooit uit in het voordeel van eigen gezinsleven. Het zilver kan niet glanzen, de baby kan niet kraaien, het eigen zwembad kan niet zo verfrissen als in de advertenties. De Amerikanen schieten eeuwig te kort. Dat wordt ze ook nog eens voorgehouden van een andere zijde: de populaire psychiaters hebben in elke organisatie, in alle media een voet tussen de deur gekregen. Zij stellen zich tot taak in deze ‘geautomatiseerde en onpersoonlijke wereld’ zonder ophouden ‘het wezenlijk intermenselijk contact’ te prediken, daarin gesecondeerd door de verlichte geestelijkheid. Deze ‘interpersoonlijke relatie’ is een soort woordenloze, buitenzinnelijke communie (‘oogopslag, glimlach, streling’) die volgens de geestelijke verzorgers kenmerkend is voor het verkeer tussen ‘ware volwassenen’. Het is geen geringe opgave om zo'n verhouding tot stand te brengen en te bewaren voor enig verloop van tijd. De hipsters nemen het ernstig, maar zij zijn niet getrouwd en hebben er een volle dagtaak aan, bijgestaan door psychedelica en oosterse mystiek. Voor de overige Amerikanen is een adequaat gevoelsleven naar psychiatrisch model één opdracht te meer die niet in perfectie volbracht kan worden. | |
[pagina 244]
| |
Zo vergaat een groot deel van het leven in een krampachtig streven naar het volmaakt bestaan dat in de massamedia wordt voorgeschreven. Het resultaat is een omgeving die bijna perfect is, toch altijd minder dan het ideaal, en zonder kraak of smaak. Dat ontneemt de mensen een groot deel van hun plezier en geeft ze het gevoel steeds weer te kort te schieten. Vaag leeft het vermoeden dat zij bewegen langs de lijnen van een onzichtbare regie. Tegelijk zijn zij het zelf die het zo willen. Het is een economie van voortdurende expansie, mogelijk geworden door het perfectionisme in techniek en organisatie, die nu drijft op deze zelfde vervolmakingsdwang uitgebreid naar de consumptieve sfeer van het persoonlijk leven. Om de afzet gaande te houden gebruikt de reclame het Amerikaans geloof in vooruitgang - alles wat nieuw is, is beter -, gekoppeld aan het algemene perfectionisme - alles wat beter is nadert de volmaaktheid en is dus onontbeerlijk. Niets doorstaat lang de vergelijking met het volmaakt model, steeds weer komt de ontevredenheid terug en tegelijk rijst ook een vaag wantrouwen tegen de predikers in reclame en psychologie. Dat geeft onbehagen; mensen voelen dat hun iets wordt afgetroggeld, zonder dat ze dadelijk inzien wat het is: de onaantastbaarheid van hun persoonlijk leven, hun eigen oordeel, hun creativiteit. Veel Amerikanen kunnen hun privacy niet volhouden tegen de inmenging van de massamedia met hun verplicht modelbestaan. Dat maakt hun leven kleurloos en smakeloos, comfortabel, maar onbehaaglijk.
Het merendeel van de Amerikaanse vrouwen heeft vóór het huwelijk gewerkt of gestudeerd. Dat was zelden uit financiële noodzaak alleen, of enkel om de tijd door te komen. Maar eenmaal getrouwd lukt het vrouwen bijna nooit om studie of carrière nog in dat huwelijk in te passen. Zelfs progressieve en gestudeerde echtgenoten blijken meestal onmachtig om hun leven zo in te richten dat het de vrouw vrijlaat voor een volledige loopbaan. Bijverdienen màg, vrijwilligerswerk ook, maar een werkkring die hartstocht en toewijding wekt en eist is getrouwde vrouwen maar heel zelden gegund. Curieus genoeg is het feminisme doodgelopen op het bolwerk dat het Rijk der Vrouw heet, er is voor de vrouwen geen ontkomen aan. Het lijkt, opnieuw, altijd toevallig: niemand die op de kinderen past, de loodgieter komt voor een dichte deur, duizend incidenten die een vrouw aan haar huishouden vastspijkeren. Maar allemaal samen leiden ze tot één conclusie: in Amerika, zoals bijna overal elders, hoort de vrouw thuis, of op visites, in de kapsalon. Er is haar geen andere passie toegelaten dan voor haar man, kinderen en zichzelf. Gedrevenheid in werk, studie, kunsten is vrouwen niet gegund en wordt weggehoond als seksuele gefrustreerdheid. Jonge en ongehuwde vrouwen hebben vrijwel alle denkbare maatschappelijke posities weten te bereiken. Dat wordt opgevat als een bewijs van het welslagen van de vrouwenemancipatie. Maar blijkbaar doen ze toch alleen voor spek en bonen mee. Want, eenmaal getrouwd mag een vrouw haar gaven alleen nog kwijt aan het gezinsleven en ongetrouwd wordt ze als vrouw niet voor vol aangezien. In het huwelijk gaat als vanzelfsprekend het werk van de man voor. Dit wekt veel spanning, gevoelens van mislukking en ontevredenheid (de afgestudeerde jonge moeder met een kast vol ongelezen university paperbacks, een hoofd vol onaangehoorde opinies, een vervuilde keuken en een jengelkind). Eenmaal getrouwd wordt de vrouw geleidelijk haar gelijkwaardigheid ontfutseld; het lijkt alsof dat alleen te wijten is aan de onwil van de man en aan de complicaties van alledag, het wordt ondergaan met veel ruzie en zelfbeklag, als een noodlot opgebouwd uit myriaden onnozele noodlottigheden. Maar de achterstelling van de vrouw is diep ingebakken in de Amerikaanse beschaving; dat een vrouw, zoals beweerd wordt, in Amerika steeds haar zin weet door te drijven, doet daar niets aan af, ze mag binnenshuis een tiran zijn, als ze daarbuiten maar geen zelfstandig wezen zijn wil. Het is bijna ongelofelijk dat overal steeds weer de emancipatie van de vrouw als voldongen feit wordt vastgesteld, toegejuicht of betreurd, terwijl het evident is dat de Amerikaanse vrouwen nauwelijks vrijer zijn dan hun grootmoeders - de nieuwe erotische vrijmoedigheid wordt aangezien voor sociale gelijkwaardigheid. In werkelijkheid wordt van elke vrouw verwacht dat ze trouwt, en snel, en eenmaal getrouwd hoort ze nagel- en trekvast bij haar huis. | |
[pagina 245]
| |
Deze toestand wordt vaak niet doorzien, de vrouwen bewaren alle pretenties en stellen zichzelf de eisen die samengaan met de mythe van de emancipatie. Niets weerhoudt hen die te realiseren, behalve het sociale stelsel met een menigte subtiele hindernissen. Dat wekt onbehagen, een gevoel van tekort dat nauwelijks herkend wordt en ondoorzien blijft in zijn maatschappelijke bepaaldheid.
In hun werkkring vinden Amerikanen een zelfde tegenspraak tussen wat opvoeding en moraal hen voorhouden en wat ze dagelijks aan den lijve ondergaan. In de geschiedenis en de religie zoals die in Amerika onderwezen worden, is weinig te vinden dat aanspoort tot ondergeschiktheid, gehoorzaamheid of stille lijdzaamheid. Die deugden zijn weinig in tel en niemand zou zich erg gevleid voelen als ze hem werden aangewreven. Ze worden immers opgevat als onmanlijk en in strijd met de onafhankelijkheid en de zelfgenoegzaamheid die de helden in het Amerikaanse epos siert. Een jeugd die wordt opgevoed met Lincoln, Buffalo Bill, MacArthur en Kennedy krijgt een slechte voorbereiding voor het bedrijfsleven. Zelfs als het waar is dat in de jonge generaties de gerichtheid op anderen en het conformisme sterker zijn geworden, dan nog maakt dat de aanpassing aan de verhoudingen binnen een grote organisatie niet gemakkelijker; de relaties van gezag en ondergeschiktheid blijven moeilijk verteerbaar. Bovendien is het in een technologische samenleving moeilijk voor de mensen de irrationaliteiten en ondoorgrondelijkheden die zich onvermijdelijk in elke grote organisatie voordoen te aanvaarden. Alom wordt rationaliteit gepredikt als hoogste norm en als uiteindelijke rechtvaardiging van alle maatregelen. Systematisch, causaal, exact en omvattend denken, zo wordt geleerd, liggen ten grondslag aan de technische vernieuwing en aan de massale produktie van die vindingen tegen minimale kosten voor een maximale opbrengst. Alles wat bereikt is, is te danken aan die rationaliteit, alles is er nog van te verwachten. Maar in de dagelijkse realiteit ontmoet de enkeling die rationaliteit alleen als een reeks absurditeiten: tijdklokken, formulieren, vervroegd ontslag, opzettelijke kwaliteitsvermindering, prijsdiscriminatie. Toch moet hij zich in naam van de rationaliteit schikken in alle reglementen van de organisatie en zich voegen naar zijn meerderen. Rationaliteit is de rechtvaardiging van de meest geestdodende arbeidsverdeling, van een in snipperdagen en vaste arbeidsuren geharnast bestaan, van abrupt ontslag na tientallen dienstjaren, maar voor iedereen zichtbaar is het gedrag van de organisatie manifest irrationeel. De mythe wordt opgehouden dat de besluiten centraal genomen worden op grond van alle beschikbare informatie, na zorgvuldige afweging van alle alternatieven, consequenties en waarschijnlijkheden, volgens de normen van kostenbesparing en dienstverlening. Maar de poging tot volledige rationaliteit op zichzelf is al irrationeel; de kosten van informatieverwerving en besluitvorming zelf overtreffen al heel snel alles wat in het eigenlijke besluit op het spel staat. Geen organisatie is rationeel in de zin van alomvattende en analytische besluitvorming (‘synoptisch’, Lindblom), in feite worden besluiten beetje bij beetje, op de tast, op een ingeving, met beperkte informatie en door verschillende beslissers gelijktijdig genomen. De besluiten worden daarna afgekondigd als het heilig dictaat van de onvergankelijke rede, om zo iedereen tot inschikkelijkheid te bluffen. Maar veel meer dan gezond verstand, stom geluk en veel poespas komt er niet aan te pas. Eigenlijk weet iedereen dat; het zijn de leiders die het om hun gezag te bewaren ontkennen. Alle Amerikanen zijn afhankelijk van grote organisaties, het merendeel als werknemer, iedereen als cliënt van de grote concerns, van de overheid, van de posterijen, de elektriciteits-, gas-, en telefoonmonopolies. Zodra iemand één stap opzij zet, wordt hij niet meer glad en geruisloos door het raderwerk heen gemalen, maar komt terecht in een absurd mechaniek dat hem uiteindelijk terugzet aan het begin of uitdrijft. Met die opgelegde eenvormigheid en met de noodzakelijke rationaliteit zou heel wel te leven zijn als de irrationaliteit niet stelselmatig geloochend werd. Het gaat hier niet om de onpersoonlijkheid van het leven in Amerika; voor zover daarvan sprake is, komt dat voort uit een keuze van mensen om uit de menigte dagelijkse contacten maar enkele om te zetten in persoonlijke ontmoetingen en verder een private sfeer af te palen tegen inmen- | |
[pagina 246]
| |
ging van buiten. Het is ook niet dat het bestaan in Amerika zo ingewikkeld zou zijn, integendeel, elk afzonderlijk doel is eenvoudiger te verwezenlijken dan vroeger en elders; daarom stellen de mensen zich zo veel en zo ver verwijderde doelen tegelijk. Het gaat erom dat het bestaan, ook in Amerika, chaotisch is, en irrationeel, ook waar het raakt aan de grote, moderne organisaties. De rationaliteit wordt in Amerika gepredikt als heilsboodschap om zo de diepe ingrepen in ieders bestaan te kunnen rechtvaardigen en om hiërarchie, centralisatie en een pretentie van volmaaktheid bij de leiders te bewaren; allemaal zonder die mythe moeilijk verenigbaar met het individualisme en de waardigheid die ook in die beschaving gelden. Deze waarden worden met het rationaliteitsexcuus weggemoffeld; zo komt het zelden tot protest, maar blijft het bij onbehagen. De hipsters hebben gelijk: ‘protesteer tegen de verpakking van menselijke wezens in blokvorm voor ruimtebesparing!’ (telefooncel 768-3345, San Francisco).
In Amerika-binnen zijn de mensen verlost van hun ergste zorgen, ze hebben er tijd voor de ongenoegens van de tweede orde. Maar de beschaving die deze rijkdommen en rechten tot stand gebracht heeft, belemmert het genot ervan door de gedisciplineerde, of krampachtige, mentaliteit van perfectionisme, rationalisme en een hecht gezinsleven. Anders dan honger, ziekte, analfabetisme en dictatuur zijn de kwalen van Amerika-binnen overkomelijk voor ieder afzonderlijk. Niemand hoeft te leven naar Madison Avenuemodel en in blokvorm. Niets houdt de mensen tegen, alleen alomtegenwoordige en onophoudelijke zachte drang (respectabiliteit, kredietwaardigheid, promotiekansen, buurtfatsoen, pensioenrechten...). Maar wie het ervoor over heeft kan uitstappen en zijn leven inrichten naar het hem goeddunkt. Dan blijkt al gauw dat ook in Amerika de grenzen van de vrijheid nauw getrokken zijn, al zijn er altijd reservaten waar elke minderheid naar eigen wijze leven kan. Indianen in de woestijn, homo's in de modewijken van de grote steden, blinde zieners aan de universiteiten, gescheiden vrouwen in de vermaakssteden. Binnen elke gemeenschap wordt weinig variatie getolereerd, maar het land is eindeloos en altijd hokt wel ergens een plukje geestverwanten samen. Wie rigoureus zijn domein weet af te sluiten en acht uur daags aan de verlangens van de samenleving wil voldoen, kan zelfs blijven zitten waar hij zit en zijn vrije tijd op eigen territoor inrichten naar eigen inzichten. Er zijn geen verklikkers, geen geheime agenten of televisiecamera's om de burger in zijn privé-leven te bespieden, wel een menigte beperkende wetten, de bemoeizieke buurtgenoten en een weinig scrupuleuze politie die deze privacy voortdurend onder druk zetten. Toch ontkomen miljoenen gezinnen aan de pressie van de dominante beschaving. Amerika laat hun dat en gunt hun dan nog de meeste voordelen van welvaart en wereldmacht. Dat maakt Amerika-binnen tot misschien de beste orde die mensen ooit voor zichzelf hebben opgetrokken. In de Verenigde Staten kan een vooruitstrevende beweging bestaan die zich liberaal noemt en die sociaal-democratisch is (in de zin van die term in 1967), zonder zich met iets anders te bemoeien dan met de vervolmaking van de bestaande orde. In dit Amerika worden de hipsters juist nog toegelaten en kunnen er leven in een moralistisch experiment, waarin het onbehagen wordt opgelost door de uitschakeling van rationalisme en perfectionisme, in een commune-bestaan in plaats van in gezinsverband. Zij vervangen de dominante moraal door nieuwe probeersels met primitieve anarchie en universalistische mystiek; de economische orde negeren zij met amateuristische kunstnijverheid en een bestaan van soberheid, goedgemaakt door esthetische en erotische vervulling. Dat alles is een overtuigende demonstratie van levenskunst, de praktijk, hier en nu, van een leer die nog moet worden uitgespeld, maar die de gegeven machts- en bezitsverhoudingen onaangetast laat of terloops wegfantaseert. Hipsterdom is geen beweging, het is een pensioenregeling voor jeugdigen in de welvaartsstaat.
Dat is Amerika-binnen. Mensen kunnen er stomgelukkig zijn. Ongeluk leidt er tot onbehagen, niet tot wanhoop, misstanden wekken ergernis, geen razernij. Verbetering komt er van zakelijke en geleidelijke hervormingsacties, de sociale wetenschappen zijn er relevant, tussen tegenstanders is een gesprek mogelijk. Het is een samenleving op het formaat van gezond verstand en een hu- | |
[pagina 247]
| |
manistische moraal, waar het christelijk geloof te verenigen is met sociale rechtvaardigheid. In Amerika-binnen is het Westen thuis met al zijn erfgoed op het droge. | |
IIOp woensdagmiddag 12 juli 1967 werd John Smith, taxichauffeur, in Newark, New Jersey, aangehouden wegens een verkeersovertreding. Smith ontkende later voor de rechter van instructie dat hij zich zou hebben verzet tegen arrestatie. Maar de agenten die hem meenamen stompten hem in zijn ribben, sloegen hem een hernia en een gat in zijn hoofd. ‘Toen ik het politie-posthuis binnen was, begonnen zes of zeven agenten en de twee die mij gearresteerd hadden mij in mijn ribben en mijn rug te stompen en te schoppen. Ze brachten me naar een cel en hielden mijn hoofd boven de w.c.-pot. Met mijn hoofd boven de w.c.-pot werd ik met een revolver op mijn achterhoofd geslagen.’ (Uit het verhoor van Smith) John Smith is zwart, zoals de meeste taxichauffeurs in Newark. Zijn collega's gaven het bericht van zijn aanhouding en mishandeling door over hun mobilofoons. Korte tijd later kwam een menigte bijeen voor het posthuis. Na enige tijd begonnen jonge negers met stenen te gooien, later met flessen brandende benzine. Dat was het begin van de rebellie in Newark. Elke zwarte die het verhaal van de mishandeling van Smith hoorde, geloofde het onmiddellijk. Terecht, want het is waar, aldus getuigen die Smith kort na zijn arrestatie in zijn cel zagen. Het is waar, het is aan de orde van de dag, aan de orde van het getto in Detroit, Chicago, Los Angeles, Cleveland, Oakland. In de volgende twee dagen en nachten woedde in de negerwijk van Newark de opstand, winkels werden geplunderd en in brand gestoken, blanke journalisten en sociale werkers werden uitgejouwd en een enkele keer ook afgeranseld. De politie hield zich bij gebrek aan manschappen op een afstand. De materiële schade was enorm, maar ondanks de algemene chaos, de vechtpartijen en de tientallen branden bleef het aantal doden beperkt tot vijf, allen negers. Op vrijdagavond trokken troepen van de staatspolitie (state troopers) en vrijwilligers van de nationale garde de negerwijk binnen. Het leek in de volgende dagen alsof de politie slag moest leveren met benden straatjongens en met georganiseerde scherpschutters en sluipmoordenaars. Het was ook van meet af aan duidelijk dat de orde uiterst krachtdadig hersteld werd. Nu de eerste uitgebreide reportages, gebaseerd op grondige naspeuringen en uitvoerige getuigenverklaringen, verschenen zijn, ziet het ernaar uit dat gezagsherstel in Newark en Detroit niet de eerste zorg van de bezettingstroepen was. Drie dagen en nachten nadat de troepen Newark waren binnengetrokken, bedroeg het dodental vijfentwintig, allen negers, en twee blanken, een brandweerman en een agent, beiden gevallen in een regen van kogels die van alle kanten werden afgevuurd. Duizenden werden gearresteerd op beschuldiging van wanordelijk gedrag en plundering, maar de gevreesde scherpschutters werden niet gevonden, de meeste verdachten werden spoedig vrijgelaten. Het kwam weldra vast te staan dat de nationale garde tijdens de onlusten in het wilde weg geschoten had op alles wat bewoog op straat, achter ramen, of op daken, hetgeen dan weer andere troepen alarmeerde die terug begonnen te schieten. De geregelde troepen gedroegen zich voor het merendeel tamelijk gedisciplineerd, zij het met de voorgeschreven hardheid. Het was de nationale garde, gerecruteerd uit de blanke, dorpse middenstand, die in Detroit en Newark door het dolle heen raakte. De autoriteiten, die schieten met scherp verboden hadden, merkten weldra dat de gardisten niet te houden waren, maar lieten hen begaan in wat zo uitliep op een grootscheepse wraakoefening tegen de rebellerende zwarten.
Tijdens een charge in een woonkazerne in Newark werden de inwoners door de staatspolitie de trappen opgejaagd onder geroep van ‘Achteruit, zwarte nikkers’. Op elke verdieping werd geschoten. Later joeg een agent meer dan dertig kogels in het lichaam van een negerjongen, steeds maar schreeuwend: ‘Sterf dan, smeerlap, sterf!’ In Detroit zetten leden van de staatspolitie en de nationale garde de bewoners van het Algiers-motel met hun handen omhoog tegen een muur | |
[pagina 248]
| |
en probeerden hen met scheldwoorden en beledigingen tot verzet te provoceren. Toen dat niet lukte schoten ze drie jonge negers dood. In Newark schoot een colonne nationale-gardisten meer dan honderd winkels in puin die tot dan toe ongeschonden waren gebleven vanwege het merkteken soulbrother waarmee de zwarte eigenaars hun rasgenoten van plundering afhielden. Een volksvertegenwoordiger in Detroit schoot een ongewapende negerjongen dood op de drempel van zijn kruidenierswinkel. Voor plunderaars gold standrecht en achttien werden er in de straten van Detroits zwarte wijk neergeschoten door de gemeentepolitie. Van veertien is nu bevestigd dat ze inderdaad aan het plunderen waren. De gardisten schoten minstens zes personen dood, waarvan vijf onschuldig zijn gebleken. Vijf andere slachtoffers werden gedood door de politie of de nationale garde, vier waren onschuldig aan enig misdrijf. Vijf negers werden doodgeschoten door blanke burgers, tegen wie een dagvaarding voor moord is uitgebracht of wordt overwogen. De overige doden waren slachtoffers van brand of verdwaalde kogels. In twee gevallen bestaat de mogelijkheid dat een scherpschutter de dood veroorzaakte, in geen geval is voldoende bewijsmateriaal beschikbaar. De Detroit Free Press publiceerde deze cijfers in de ‘meest volledige studie van de onlusten die tot nog toe openbaar is gemaakt’. Het blad concludeerde: ‘De meerderheid van de slachtoffers in de onlusten had niet behoeven te sterven. Hun dood kon en behoorde te worden voorkomen.’ (Uit het Associated Press-bericht over de Detroit Free Press-studie in de San Francisco Chronicle van 5 september 1967) Op 24 augustus publiceerde Tom Hayden in de New York Review of Books de eerste uitgebreide studie over ‘de bezetting van Newark’, waaraan de hier vermelde feiten over die stad ontleend zijn. Hij schreef: ‘Het ziet er dus naar uit dat het geweld van de politie niet een reactie was op de scherpschutters, de plunderingen en de brandstichtingen, maar een wraakoefening voor de succesvolle opstand van woensdag- en donderdagnacht.’ Uit alles blijkt dat de politie en vooral de vrijwillige nationale garde onvoldoende geoefend zijn in onlustenbestrijding. Orders werden niet doorgegeven of genegeerd, overal werd in paniek en met scherp geschoten. Wat de bezettingstroepen aan oefening en discipline te kort kwamen, maakten zij goed in natuurtalent en fanatisme: zij konden schelden, dreigen, ranselen met knuppels en geweerkolven, steken met messen en bajonetten, en al konden ze niet richten, ze konden toch raak schieten in de overbevolkte zwarte woonwijken. Voor de buitenwereld leek het alsof de zwarten amok hadden gemaakt en nu in hun wanhoop tekeergingen als wilden. De troepen herstelden meedogenloos de orde en de negers hadden niet alleen deze slag verloren, maar waren vele jaren teruggezet in hun strijd om emancipatie. Blank Amerika zou de negers nog minder als gelijken aanvaarden dan ooit tevoren. Hun tegenstand was futiel, misdadig en meelijwekkend. De meeste kranten hebben voortdurend deze kleur aan de feiten gegeven. Toch was de reactie van de negerbevolking en van een toenemend aantal blanken tegengesteld. U.S. News & World Report meldde op 4 september dat 43% van de manlijke negers (39% van de vrouwen) meende dat de onlusten de zaak van de negers goed hadden gedaan. Nog niet een kwart van de negers dacht dat het hun zaak geschaad had, driekwart van de blanken dacht daarentegen van wel. De gematigde negerleiders zijn opmerkelijk traag geweest in hun veroordeling van het geweld in de getto's, maar de nieuwe generatie van voormannen in S.N.C.C. en CORE heeft de rebellie verdedigd en zelfs verheerlijkt.
De opstand in het zwarte getto is niet te begrijpen in termen van levensstandaard, inkomen of behuizing. Negers namen deel aan de onlusten ongeacht hun levensstandaard, inkomen of behuizing, meldt U.S. News & World Report. Het waren vooral de jonge negers die in opstand kwamen, te jong om lid te zijn van de oude strijdorganisaties, te jong zelfs om betrokken te zijn geweest in de acties voor burgerrechten in het begin van de jaren zestig. Zij hadden geen program en stelden geen eisen aan de autoriteiten. Het ging niet om minimuminkomens, sociale voorzieningen, niet eens om werkgelegenheid, niet om integratie van scholen of toegang tot blanke restaurants. ‘Burgerrechten zijn zinloos zolang de negers | |
[pagina 249]
| |
geen mensenrechten hebben’, zei Malcolm X in de tijd van de geweldloze acties in het Zuiden. De negers in de armoebuurten van de noordelijke steden hebben geen mensenrechten; er is voor hen geen waardigheid. In de straten van Detroit vochten jonge zwarten voor hun eigenwaarde. Ze vochten om te vechten, omdat hun geen andere uitweg was gelaten om in Amerika als mens te leven.
In de afgelopen eeuw hebben de negers elke mogelijke manier aangegrepen om te kunnen leven in een maatschappij die ze hun menselijke waardigheid ontzegde. Ze gedroegen zich als zorgeloze, laffe, onderdanige en boerenslimme Sambo's, om bij de blanke in de gunst te komen en zijn wreedheid te ontlopen. Ze ontsnapten in een extatische godsdienst waarin alle leed op aarde werd omgekeerd tot zaligwording in het hiernamaals. Ze probeerden blanker te zijn dan blank, verkleedden zich als de bourgeois, brandden de kroes uit hun haar, droegen vesten en hoornbrillen. Ze gebruikten de blanke wet om de samenleving open te breken en procedeerden tot het Hoog Gerechtshof toe. Ze hielden massale, geweldloze acties. Het hielp ze niets of ze dansten, zongen, marcheerden, pleitten, demonstreerden, petitioneerden, of ze titels voerden, pakken droegen en deftig praatten. Er is de negers geen manier gelaten om aan hun vernedering te ontkomen. De beweging voor de burgerrechten was een pathetische poging om van slachtoffers martelaars te maken. Omzwermd door rabbijnen, nonnen en dominees, onder psalmgezang en tot ontzag van heel de christen-humanistische wereld lieten de negers zich uitjouwen en bespuwen, afranselen en opsluiten. Hun geesteskracht zou de blanke broeders tot inkeer brengen. Het was immers de blanke moraal die in deze acties ten top gevoerd werd, het was de blanke religie die de cyclus van martelaarschap en bevrijding had uitgedokterd. Deze lelieblanke geesteshouding zou de heersende blanke machten tot inkeer brengen. De negers hebben zich laten aftuigen in het Zuiden, omdat het voor het slachtoffer de enige manier was om zijn waardigheid te veroveren, door vertoon van morele superioriteit. Maar zelfs die uitweg heeft Amerika de zwarten niet gelaten. De belichaming van het geweldloos activisme, Martin Luther King, kreeg zijn eredoctoraten en zijn Nobelprijs, maar in de streek waar hij zijn strijd begon heerst nu hongersnood onder de zwarte landarbeiders. (Hongersnood, herkenbaar aan gezwollen ledematen, oedeem, misvormde kinderen, uitgeteerde lichamen, hongersnood, nu, in Amerika, in Alabama, Georgia, Mississippi). Martin Luther King had een heilige zullen worden, maar zijn martelaarschap valt weg tegen het lijden van de massa van zijn rasgenoten, en dat maakt zijn versierselen en zijn titels tot obsceniteiten. Een slachtoffer kan zijn menselijke waardigheid veroveren door martelaarschap, maar dan moeten de omstanders wel meewerken. De negers hebben genoeg martelaars geleverd voor de heiligen kalender van het komend millennium en nog zijn zij niet aanvaard. De christelijk-humanistische moraal is een moraal tussen haakjes. Hij kan niet voor lange tijd en voor veel mensen van één kant blijven komen. Hij heeft vier eeuwen lang niet tegenover de negers gegolden, hij kan niet langer voor ze gelden. Er is geen manier meer voor de negers om hun positie van slachtoffer te verenigen met een gevoel van eigenwaarde. De geweldloze strijd voor de burgerrechten was een poging van enkele negers om door hun moed de menselijke waardigheid voor al hun rasgenoten te veroveren. De blanke christenheid heeft hen omgekocht met studiecommissies, een paar scholen, wat baantjes en een vloedgolf van zelfingenomen gewauwel en bemoeizucht. Niet genoeg om iets te veranderen in het bestaan van de zwarte massa's, juist genoeg om de zwarte leiders tot voortdurende dankprevelingen te dwingen. De negers in Amerika zijn te diep en te lang vernederd. Er is geen manier meer voor een blanke om elkaar in de ogen te zien. Zelfs de meest welwillende blanke kan de neger niet langer als gelijke opvatten. De blanke kan solidair zijn met de armen en verdrukten, hij kan de vernederden en vertrapten zijn broeders noemen, maar hij is nog nooit met zijn hoofd boven een w.c.-pot afgeranseld. En niemand van zijn soort is dat aangedaan. Erger: dezelfde agenten die een neger in elkaar trappen, zullen de verlichte blanke beleefd en tegemoetkomend bejegenen, de winkelier die een zwarte de winkel uitgooit, zal hem krediet geven, de makelaar die juist nog beleefd doch beslist een zwart middenstandsgezin moest wei- | |
[pagina 250]
| |
geren, blijkt voor hem nog een woning vrij te hebben. Zo is elke blanke op negenennegentig manieren wit. Voor de neger is hij het ook op de honderdste manier: als onderdrukker. Of hij het wil of niet, de negers rekenen hem tot het systeem, zijn medeblanken maken hem er medeplichtig aan. Omgekeerd is er voor de zwarte geen ontkomen aan zijn vernedering. Hij weet en iedereen weet dat een neger in Amerika kan worden uitgejouwd en afgetuigd alleen omdat hij zwart is. Een zwarte doctor in de wiskunde kan denken dat hij het noodlot van zijn ras ontsnapt is, maar elke blanke dienster in een tienderangs café kan hem terugzetten waar hij hoort, bij de nikkers, al was het maar door koffie te morsen bij het neerzetten. Het hoeft niet eens te gebeuren, hij hoeft het alleen maar te vrezen.
In de eeuwen van slavernij is de weerstand van de negers zo grondig gebroken, dat zelfs honderd jaar later de zwarten nog niet als groep kunnen optreden, hun afkomst niet kunnen aanvaarden en niet in solidariteit met hun rasgenoten leven. Door massieve terreur, door liquidatie of omkoping van de leiders, en door de begaafde negers uit hun groep weg te lokken heeft Amerika georganiseerd verzet door de negers weten te voorkomen. Door de geringste verwijzing naar de geschiedenis van Afrika en door de zwarten in Amerika uit het onderwijs te weren, alle zwarte cultuur de kop in te drukken of onmiddellijk over te nemen, heeft het de negers geen kans gegeven om zwart te zijn, terwijl het hen evenmin als gekleurde blanken toeliet. Negers kunnen in Amerika niet leven, alleen maar ontsnappen. In deze richting ligt de verklaring voor het falen van de negers om zich als groep door onderlinge solidariteit en particulier initiatief in Amerika in te vechten, zoals de joden, Italianen en Ieren dat gedaan hebben; het maakt iets begrijpelijk van de verslaving en de misdaad die de zwarte gemeenschappen teistert en bovenal van de uiterlijke lijdzaamheid waarmee de negers zich zo lang in hun positie geschikt hebben. Waar de negers niet binnen de blanke samenleving een gevoel van eigenwaarde kunnen vinden, zullen zij het moeten zoeken in het verzet ertegen en in wat hen van die samenleving gescheiden houdt, hun zwartheid. Daarover gaat het zwarte nationalisme, de ‘witte duivels’-leer van de Black Muslims, de les van Malcolm X. Dat wordt bevochten in de chaos en de paniek van de rebellie in de getto's. Zelfs als morgen begonnen werd met een plan voor werkgelegenheid, onderwijs en behuizing, dat de negers in vijf jaar sociale en economische gelijkheid geven zou (dat kan!), dan was het te laat; zelfs binnen één jaar... te laat. Blank Amerika heeft het altijd voorgesteld alsof alles wat de neger bereikt heeft te danken was aan blanke bereidwilligheid, dat het aan de blanke was om de neger gelijkstelling te geven of te onthouden. De positie van de neger was altijd een gekregen plaats en dat werd hem ingepeperd. De blanke heeft nu zo lang gewacht, dat alles wat nog van hem komen kan een aalmoes is, een belediging. Dit is geen tijd meer voor de negers om iets aan te nemen, het is nu tijd om vóór alles een besef van eigenwaarde te vinden en dan van uit dat besef te eisen en te veroveren wat elke andere groep zich al heeft toegeeigend. De neger in Amerika is zo lang vernederd dat hij terug moet slaan om mens te worden. Dat is voorbij de christen-humanistische moraal, het is waar alle andere lagen van menselijk verkeer zijn weggevreten, de moraal van de straat, een bloedmoraal waarin een mens iemand is die wij goed doen om goed van hem te ontmoeten en geen kwaad omdat wij hem vrezen. Amerika moet de negers leren vrezen, in de calvinistische zin van vreze: eerbied. De negers zijn in Amerika een minderheid, een negende van de bevolking. Het is uitgesloten dat zij een nationale revolutie zouden kunnen winnen, of zelfs maar beginnen. Daar is het nu ook niet om te doen. De rebellie in de zwarte getto's is vóór alles een signaal: er is een eind aan de vernedering van de zwarten, zij staan eindelijk op en vechten terug. Opeens zijn ze begrijpelijk en menselijk, er is een grens aan hun lijdzaamheid, ze doen wat iedereen denkt dat hij zou doen in hun plaats. Het maakt hen mensen op het allereerste niveau: als ze | |
[pagina 251]
| |
geslagen worden, slaan ze terug, al gaan ze eraan kapot. Misschien maakt dat sommige racisten wat voorzichtiger, het maakt de zwarten zeker moediger en trots. De rebellie in de getto's is lelijk. De plunderpartijen doen het niet erg als eerste tafereel in een vrijheidsstrijd. Maar de heldenverhalen komen nog wel en de esthetiek van de revolutie is alleen een hersenschim van romantici. De plunderaars kwamen na een mensenleven van gesar met afbetalingen en woekerprijzen ophalen wat zij meenden dat hun toekwam en ze sloegen toe bij de meest vooruitgeschoven posten van het blank bestel: de afzetwinkels van de blanke middenstand in de getto's. In de boekhouding van de rebellie zijn de negers tot nu toe de verliezers met een tienvoud van de doden aan blanke zijde. Maar dit was nog maar het aarzelend en onhandig begin. In de straatgevechten worden de guerrilla's voor de volgende opstand gevormd. Voor het eerst in Amerika's geschiedenis is het initiatief aan de negers. Het is nu aan de wijkcomités en de jeugdgroepen in Harlem en Watts om te beslissen of zij zullen ingaan op de aanbiedingen van het verontruste stadsbestuur of dat zij verder zullen gaan in de rebellie. Eindelijk ziet Amerika de zwarte macht en ondanks het vertoon van verontwaardiging krijgt het respect voor de bevolking van de getto's. Elke avond trekken de blanken uit de kantoren en fabrieken in de binnenstad, terug naar hun smetteloze voorsteden. De negers zien ze komen en gaan, de stadscentra blijven achter in handen van de gettobewoners. Als tijdens de rebellie in Detroit ook maar honderd vastberaden, geoefende en georganiseerde terroristen hadden toegeslagen, was de schade tien maal zo groot geweest. Als een dergelijke opstand in tien steden tegelijk losbarst, is de ravage groter dan wat Amerika ooit kan aanrichten in Vietnam. De negers zijn nu zonder leiders. De erkende voormannen durven het geweld niet vergoelijken en zijn uitgeschakeld. De radicale leiders van S.N.C.C. en CORE, Stokeley Carmichael, H. Rap Brown en Floyd McKissick, voelen zich meer op hun plaats voor een gehoor van studenten dan op de barricaden; de eerste twee zijn bovendien door een barrage van aanklachten uitgeschakeld. Maar in de achterstraten van de negerwijken komen nieuwe leiders op. Ze zijn niet erg bij het woord, van scholing is niet veel gekomen, maar ze kennen de stegen van het getto en de taal van de zwarte armen. Zij kunnen rennen, vechten en schieten, ze hebben het vertrouwen van hun buurtgenoten en ze hebben noch de wil, noch de kans om aan het getto te ontkomen in een comfortabeler bestaan als officieel negerleider. Deze jonge negers hebben nooit een blanke als medestander ontmoet, zij weten niet van de solidariteit van blanke studenten, progressieven en geestelijken, zij kennen de blanke alleen als baas, huisjesmelker, smeris en woekeraar. Zij hebben geen filosofie van de revolutie, geen theorie van de rassenverhouding, ze zijn gewelddadig, sluw en vastbesloten. Veel van deze jonge radicalen zijn antisemiet, omdat in de figuur van de joodse winkelier en pandjesbaas het blank bestel gestalte voor ze krijgt. De nieuwe activisten zijn voor hun leven veroordeeld tot het getto en ze zijn bereid zich eruit te vechten. Dat maakt sprakeloos. De racist verstomt, want zijn nikkers zijn de ouden niet meer, vergeten hun plaats en slaan terug. De verlichte blanken verstommen, want voor het eerst gaan de zwarten hun weg alleen, zonder om steun, leiding en advies te vragen. Wie ze nu nog steunen wil moet zijn ras verloochenen, zijn klasse en zijn huidskleur, hij moet breken met zijn beginselen van geweldloosheid, redelijk overleg, geleidelijkheid, gezamenlijke actie van blank en zwart. Daar is nu de prijs van solidariteit met de Amerikaanse negers. De nieuwe militante zwarten maken het hun blanke medestanders dubbel zwaar: als zwarte nationalisten kunnen zij nauwelijks met een bleekgezicht gezien worden en bovendien kunnen zij hun nieuwe blankenhaat en rassetrots alleen kwijt op de enige blanken die zij nog ontmoeten, hun sympathisanten.
Radicale studenten en jonge socialisten zien voor het eerst van hun leven de proletarische massa's in actie. Zij hopen dat het revolutionair elan van de negers zal overslaan op de blanke ongeorganiseerde arbeiders en werklozen en bovenal op de verzetsbeweging | |
[pagina 252]
| |
tegen de oorlog in Vietnam. Er is niets in de reactie van de blanke werkers dat daarop wijst. De zwarte leiders, van hun kant, kunnen zich geen samengaan met linkse groepen veroorloven, want in de ogen van de negers in het getto is nu elke band met blanken een leiband voor de zwarten. De moslims en de nationalisten praten over een eigen zwarte staat, Mississippi zeggen de sarcasten. Sommigen spreken van een nationale revolutie, gelijktijdig met een wereldwijde uitbarsting van opstanden tegen de blanke overheersing: ‘vijftig Vietnams’. Zij voorspellen dat de zwarten, die dubbel zo talrijk zijn als de ‘blanke leugenstatistieken’ beweren, geholpen door de gekleurde volken waar ook ter wereld, de decadente blanke maatschappij omver zullen werpen. En dan?... Niets. De socialistische staat, een schouderophalen, een heel nieuwe orde, opwellend uit het collectief bewustzijn van de gekleurde rassen, het komt er niet op aan. Geweld, vuur, bevrijding. Waar werkelijkheid en rede gelden is sprake van de vestiging van zwarte gemeenschappen, bestuurd door zwarten, in de gebieden waar negers nu bijeenwonen, maar losgemaakt van de omgeving, administratief onafhankelijk, eventueel onder de centrale regering waarin negers dan eindelijk naar verhouding vertegenwoordigd zullen moeten zijn. Het gaat nu niet om de verwezenlijking van een welomschreven toekomstplan. De strijd is doel in zichzelf. In het gevecht vinden de bewoners van het getto een gemeenschapsgevoel en de negers overal in Amerika een nieuw besef van eigenwaarde. Misschien zal blank Amerika, dat de slachtoffers en de martelaars negeerde, de strijders begrijpen. Van het begin af aan heeft Amerika de taal van het geweld verstaan. De voortdurende dreiging van totale rebellie geeft de gematigde negerleiders een wapen in de onderhandeling, zelfs als ze hun aanhang in de getto's verloren hebben. Het dwingt de negers in de middenklasse, die zich vaak weinig aan hun rasgenoten gelegen hebben laten liggen, tot positie kiezen. De nieuwe stemming van opstandigheid geeft de bewoners van de getto's een gevoel van saamhorigheid en brengt ze voor het eerst op de gedachte dat zij zelf in hun bestaan kunnen ingrijpen, al was het alleen maar door de krotwoningen en de wrakke scholen plat te branden. Dit machtsbesef en deze gemeenschapszin kunnen van de negers een samenhangende groep maken, gereed voor militante, politieke actie. De spontane en ongerichte uitbarstingen van geweld, zoals ze de laatste jaren steeds meer voorkomen in de steden van het Noorden, kunnen geen directe, concrete verbeteringen tot stand brengen. Zij kunnen alleen de wantoestand in volle omvang tonen. Zij maken een eind aan alle halfwas plannen en dubbelhartige integratiepogingen. In de rebellie worden ook de desperado's gekweekt voor zelfverdedigingscommando's en terreurgroepen; grote groepen van de gettobewoners doen er de mentaliteit op waaruit een activistische massabeweging kan groeien. De strijd van de negers wordt uitgevochten met alle middelen, de beproefde, zoals demonstraties en processen, en de pas ontdekte, zoals rebellie, agressieve massademonstraties en militante acties voor lokale integratie en beter onderwijs. Massale, maar gedisciplineerde acties, zoals staking, de bezetting van overheidsgebouwen en fabrieken, de invasie van blanke wijken, buurtverzet tegen arrestatie en uitzetting, zijn het meest effectief, omdat zij de autoriteiten stellen voor de keus een bloedbad aan te richten of toe te geven. In de recente uitbarstingen wordt de geesteshouding van moed en saamhorigheid gekweekt die daarvoor nodig is; de nieuwe leiders zullen de discipline moeten weten af te dwingen. Nu al begeleiden buurtleiders arrestanten om op hun behandeling door de politie toe te zien. Waar het wangedrag van de politie hardnekkig voortduurt is contraterreur van ondergrondse strijders tegen de meest gehate wijkagenten te verwachten. In het Zuiden kunnen zulke acties de weerwraak van blanke fanatici tegen de plaatselijke negerbevolking ontketenen. Waar de negers sterk staan zullen zij zich daartegen bewapenen, waar zij weinig in aantal zijn en onbewapend zullen zij moeten wachten tot hulp van buiten komt. Zwarte terroristen zouden in sommige gevallen aan de plaatselijke uitsluiting van negers een eind kunnen maken door brandstichting in bedrij- | |
[pagina 253]
| |
ven en bij vakbonden die discriminatie bedrijven. De negers zouden niet de eerste groep zijn die in Amerika zijn rechten komt halen met geweld, maar de laatste. De zwarte radicalen hebben zich teruggetrokken in de zwarte gemeenschappen, omdat zij het als hun eerste taak zien de negers zelf te veranderen. Voorlopig komen daar geen blanken, hoezeer de zaak ook toegedaan, hoe bereidwillig ook, aan te pas. De nieuwe zwarte beweging ontstaat niet volgens enig plan, maar door een samenloop van acties, doctrines, vergissingen, incidenten en persoonlijkheden. Als de uitkomst van dat alles een nieuw zelfbewustzijn en machtsbesef voor de Amerikaanse negers zijn kan, is misschien ooit integratie mogelijk: de samenleving van groepen die elkaar, ieder van uit zijn eigen machtspositie, als gelijken aanvaarden. | |
IIIAmerika is een goed bestuurde club van ijverige consumenten, zoals Nederland, heel West-Europa trouwens, Japan en weldra ook de Sowjet-landen. Binnen deze exclusieve gemeenschappen is in de mensen een welbehagen, hun bestaan is er opgevuld met dingen. Het bestel is gebaseerd op de kleine egoïsmen van een ieder en de halve goede wil van de meesten. Dat is genoeg om de ergste moeilijkheden op te lossen, althans hun verergering te voorkomen. Het is ook genoeg voor een economie die meer kan produceren, een maatschappij die beter beschermt en een staat die meer vrijheid laat dan enige ordening voordien. Viervijfde van de Amerikanen leeft in deze witte wereld van welvaart, veiligheid, christendom en burgermoraal; dat is Amerika-binnen. De rest staat daarbuiten en bestaat in armoede, ziekte, honger, misdaad, werkloosheid en rassehaat. In de onderontwikkelde landen staan de weinige rijken machteloos tegenover een overweldigende armoede. Zelfs als zij zouden willen, konden ze toch niets uitrichten tegen de ellende van de massa's. In Amerika zijn de massa's de huiseigenaars, de aandeelhouders, de geschoolde en weldoorvoede inkomenstrekkers. De havelozen zijn er de minderheid. Het is niet een historisch noodlot dat hen neerdrukt, maar de onwil van een welgedane meerderheid om ze in de welvaart te betrekken. Dat maakt de schuld van de Amerikaanse burgerij groter dan die van een Faroek, Duvalier of Salazar, die gebruik maakten van de ellende van hun volk, maar ook machteloos waren om die te verhelpen. Het maakt Amerika tot het verst ontwikkelde achtergebleven gebied ter wereld. Voor het oog van de wereld is Amerika in een uithoek van Azië een heel land aan het platbranden. De gekozen en aanvaarde leiders riskeren openlijk een oorlog met China, die deze wereld kan vernielen. En opeens is de oorlog ook midden in Amerika, in de straten en de stegen van de binnenstad. Alles wat Amerika nu teistert heeft het zichzelf aangedaan. De leiders willen het zo en de kiezers laten hen begaan. De Vietnamezen worden opgesloten in de ‘strategische dorpen’, de negers in de getto's, niet vanwege een fanatieke rassentheorie, de opstandelingen worden niet verbrand en neergeschoten van uit een blind geloof in de komende heilstaat, maar bij gebrek aan enig geloof. Amerika kan doen wat het doet en doen wat het wil zonder dat de Amerikanen geloof hebben in het bestel en vertrouwen in de leiders. Alles wat zij willen is ongestoord voortbestaan in hun besloten consumentenclub. Daarbinnen zijn zij heel voorkomend en humaan. Naar buiten geldt een andere moraal, een andere taal, een andere wet. De nationale consumentenclubs van het Westen zijn gebaseerd op uitsluiting van alle buitenstaanders. Het valt in Europa niet zo op, de binnenwereld strekt er zover als het bewustzijn reikt. Geen armoede te bekennen, hoogstens een pittoreske achterbuurt; wie honger zien wil moet minstens op safari. Armoede, ziekte en onderdrukking verschijnen als bezienswaardigheid op de televisie, ingelijst door geruststellend commentaar. In Europa is de buitenwereld eenvoudig uit het bewustzijn weggestuft. Dat kan, want iedereen is binnen, de buitenstaanders zijn in de verste verte niet te bekennen. Voor zover hun bestaan al doordringt, verlicht een kwieke inzameling de toch al niet overbelaste gewetens. Amerika is niet zo gelukkig. De buitenstaan- | |
[pagina 254]
| |
ders wonen er midden in Amerika-binnen, in reservaten, schrale landbouwgebieden, of gewoon tien huizen verder in een achterstraat. Amerika is bovendien een wereldmacht, heel de aarde hoort er tot de achtertuin. Zo moet Amerika zich wel inlaten met een buitenwereld waarvan Europa zo aangenaam is afgeschermd sinds de dekolonisatie. Het is heel vervelend, maar in de Verenigde Staten zijn nog uitsmijters nodig, die de consumentenclub besloten houden en de buitenstaanders weten te weren. En opeens blijkt een merkwaardige arbeidsverdeling. In Amerika-binnen bouwt de linkervleugel het bestaande clubleven uit en vindt steeds nieuwe voordelen voor de leden. Rechts mort tegen de vele verplichtingen van het lidmaatschap, beheert de kas, zorgt voor de voortgang van de produktie en zorgt ondertussen voor de veiligheid, levert de uitsmijters, hun wapens en hun moraal. Om de krachtdadige uitsluiting van alle buitenstaanders te rechtvaardigen in een wereld die christendom en humanisme in het leidingwater doet, is een dubbelmoraal noodzakelijk. Hij wordt op maat geleverd: racisme en communistenhaat. In geniale eenvoud zijn met die twee woorden 2½ miljard mensen in binnenland en buitenwereld van lidmaatschap uitgesloten. Wie niet wit is mag niet meedoen, wie zwart is zeker niet. In geval van misverstand zorgt de communistenhaat voor de uitsluiting en onderdrukking van elke groep die tracht voor de buitenstaanders een eigen binnenwereld op te bouwen door gemeenschapsvoorzieningen op te zetten in plaats van ieder afzonderlijk te laten verrekken in particulier initiatief. Niet iedereen in de Verenigde Staten is openlijk een racist of communistenhater, dat is ook niet nodig, alleen een kleine minderheid. Niet iedereen in een nachtclub kent karate, alleen de portier, dat is genoeg. De uitsmijters in Amerika zijn de politieagenten, de makelaars, de militairen, vakbondsleiders soms, veel politici, de kleine boeren en middenstanders die aan de rand van Amerika-binnen leven. Zij zijn racisten en communistenvreters, want zij bewaken de toegangswegen tot de binnenwereld. De rest van Amerika is humaan, verdraagzaam, broederlijk en gul. Dat kunnen zij zich veroorloven, want anderen knappen het vuile werk op, zodat zij fatsoenlijk kunnen zijn zonder enig risico, hoogstens met een tikje gêne. Europa houdt de buitenwereld weg aan zijn grenzen, het handelt wat met de gekleurde volkeren, wisselt eens wat uit, maar de buitenstaanders blijven nagenoeg onzichtbaar. Dus kan in Europa de linkervleugel oreren over gelijkheid en broederschap; de mensen voor wie het erop aankomt, zijn ver buiten het gehoor, op een ander continent. De rechtervleugel kan er kalm aan doen en waken over het produktieapparaat; lelijke doctrines als racisme en communistenhaat zijn nauwelijks nodig: er is geen indringer te bekennen. Amerika houdt ze ook voor Europa uit de buurt. In Vietnam en in Detroit is Amerika hardhandig bezig de buitenstaanders van de binnenwereld van het Westen uit te sluiten. Amerika is de uitsmijter van de blanke mensheid. Het Westen heeft voor zichzelf veel bereikt, Amerika nog het meest. Het is goed leven in Amerika-binnen. Te goed voor blanken alleen. |
|