De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
David Kettler
| |
[pagina 4]
| |
het debat die onlangs in Nederland geleverd zijn. Ik zal trachten steun te geven aan de bewering dat het debat over politieke partijen veroorzaakt is door werkelijke en ernstige problemen, doch dat het hoogstens een onvoldoende diagnose van de situatie heeft opgeleverd en een kuur met huismiddeltjes voorschrijft, waar alleen een streng dieet iets kan uitrichten. | |
I. Democratie en politieke partijen: historische definitiesVoor ons doel is het niet nodig op systematische en strenge wijze een theoretisch model van democratie te ontwerpen. In plaats daarvan is het wel gewenst een historische beschrijving te geven van de reeks betekenissen die aan het begrip democratie gehecht zijn in de huidige discussie. Twee verschillende elementen maken deel uit van de opvatting die in gebruik is geraakt bij de pogingen om de betekenis, de geest of de aspiraties te interpreteren van de verschillende nationale staten die in de negentiende eeuw, speciaal in West-Europa en in Noord-Amerika, zijn ontstaan. Het eerste van deze elementen komt ook historisch gezien het eerst en kan aangeduid worden als liberalisme of constitutionalisme. Hoewel de voornaamste uiteenzettingen van de liberale visie op de politieke orde onderling in belangrijke mate verschillen, zijn hun gemeenschappelijke thema's de volgende: 1. er bestaan (of er kunnen bestaan, gegeven een gunstige samenloop van omstandigheden of een geschikte fase in een proces van ontwikkeling) maatschappelijke krachten, die aspecten zijn van de meest belangrijke relaties tussen de individuen; deze krachten neigen ertoe een orde te scheppen waarin een ieder van zijn meest essentiële menselijke kwaliteiten kan profiteren door ze aan te wenden; 2. waar deze krachten werken, dienen zij te worden versterkt en beschermd te worden tegen een opeenhoping van menselijke onvolmaaktheden; dit wordt gedaan door het vrijwillig instellen van een regering, die voor deze taak met voldoende macht bekleed wordt; 3. de noodzakelijke instelling van zulk een machtsinstantie doet op zichzelf weer een voortdurende bedreiging ontstaan voor het waarborgen van de rechten, ter bescherming waarvan zij bestaat; 4. het politieke probleem van de eerste orde is dus het scheppen van beveiligingen die deze staatsmacht controleren, misbruik ervan voorkomen en haar in voortdurende harmonie houden met het proces van sociale ordening, dat tegelijkertijd basis van macht en het eigenlijke voorwerp van zorg is. Vooral in Engelse en - naar ik meen - in Nederlandse versies werden in de liberale formuleringen de oudere opvattingen ingelast, dat legitieme macht gezien moet worden als te berusten op de instemming van de geregeerden, en dat vertegenwoordigende instellingen een belangrijke rol spelen in de samenstelling van deze orde. Maar in even belangrijke beschouwingen werden andere institutionele regelingen ontworpen. Pas in de negentiende eeuw werd het argument ontwikkeld, dat het fundamentele maatschappelijke proces een concurrerende markteconomie omvat. En eerst aan het eind van die eeuw kwam men op de gedachte dat liberalisme een zwakke regering impliceert, of wel een regering die verplicht is praktisch alle maatschappelijke en zelfs biologische processen te respecteren, behalve die welke min of meer willekeurig als crimineel of ziekelijk worden bestempeld. Volledig uitgewerkte theorieën van het liberaal constitutionalisme gaven aan regeringen echter in feite veel vaker de meest uitgebreide bevoegdheden ‘om te voorzien in de gemeenschappelijke verdediging, en om het algemeen belang te bevorderen’.Ga naar eind3. De kern van het liberalisme, zoals wij de term hier gebruiken, is de nadruk op een regering waarvan de macht gecontroleerd en beperkt wordt ten einde te voorkomen dat er inbreuk gemaakt wordt op bepaalde rechtsaanspraken van de mens in de maatschappij. De erkende omvang van deze rechten moet bij de wet geregeld zijn. Het tweede element, dat verband houdt met het begrip democratie, moet (ongelukkig genoeg voor de terminologie) eveneens het ‘democratische’ genoemd worden. Om verwarring te vermijden zullen we daarom in het vervolg, zoals dat algemeen gebruikelijk is, dit moderne hybridische begrip als liberale democratie aanduiden. Het democratische element in een liberale demo- | |
[pagina 5]
| |
cratie houdt in het algemeen de eis in, dat waarlijke en echte regering de zelfregering door de politieke gemeenschap moet zijn, en niet alleen maar instemming met het door anderen geregeerd worden. Het houdt verder in, dat het volk zichzelf moet regeren en zijn gezamenlijke macht moet toepassen om zijn gezamenlijk geluk te scheppen. Tussen de verschillende formuleringen van het democratische standpunt en de verschillende politieke bewegingen die dit standpunt willen verwerkelijken is één onderscheid zo fundamenteel, dat dit zelfs in dit korte overzicht genoemd dient te worden. Het is het onderscheid tussen de ideeën die bij Jean-Jacques Rousseau hun klassieke formulering krijgen, en de inzichten die het best vertolkt zijn door Bentham en James Mill. In de versie van Rousseau is de primaire doelstelling van zelfregering de morele verheffing van de individuen van zelfzuchtige concurrenten tot broederlijke leden van een gemeenschap van gelijken. Voor Bentham en Mill Sr. betekent zelfregering de regering door de meerderheid: een empirische manier om te ontdekken wat de meerderheid wil, zodat de regering kan weten wat tot het grootste geluk van het grootste aantal leidt, en een praktische manier om de macht te breken van diegenen wier grootste geluk gevormd wordt door irrationeel en anti-sociaal gedrag. Hoewel veel commentatoren het verschil tussen beide inzichten zo groot achten dat zij erop zouden staan een van beiden met een eervolle of minder eervolle aanduiding te kwalificeren, liggen de hierbij betrokken overwegingen buiten de grens van ons betoog.
Voor ons is het van doorslaggevend belang dat in de meest invloedrijke uiteenzetting van het liberaal-democratisch standpunt weloverwogen getracht wordt al deze elementen, inclusief beide aspecten van de democratische traditie, in een alles omvattende synthese te integreren. In zijn werk, en in het bijzonder in zijn boek On representative government, verschafte John Stuart Mill het fundamentele kader, waarbinnen de huidige discussie zich nog altijd beweegt. Ten einde tegemoet te komen aan de liberale behoefte aan zekerheden, vertrouwde Mill minder op het onmiddellijk contact met een verondersteld gezond maatschappelijk proces, dan Engelse liberale voorvaderen als John Locke. Evenals de Franse en Amerikaanse constitutionalisten (en de Duitser Hegel) legde hij in het bijzonder de nadruk op het treffen van politieke regelingen voor het verdedigen van de rechten en de wettelijke orde. De vereiste dat alle overheidsfunctionarissen direct of indirect verantwoordelijk zijn jegens een breed uitgedijd electoraat en het toestaan van vrije politieke mededinging voor het bezetten der verantwoordelijke posities, zullen - zo meende hij - primaire veiligheden vormen voor constitutionele vrijheden. En stellig als de beschaving voortgeschreden is tot het punt waar de meest elementaire bedreigingen van veiligheid en orde niet langer een gevaar vormen. Een verantwoordelijke representatieve egering, met een bijna algemeen kiesrecht en de vaste gewoonte zich wettelijk te gedragen, verzekeren dan de fundamentele rechten. Hij handhaafde Benthams opvatting omtrent een regering der meerderheid om te komen tot een doeltreffend, nuttig en rationeel regeringsbeleid. Maar hij zocht tevens naar mogelijkheden om de politieke positie van de beschaafde klassen te versterken. In overeenstemming daarmee was hij voorstander van een meervoudig stemrecht voor universitair gevormden en van het ontbreken van stemdwang, om de veronderstelde verdorvenheid van de armen door de kracht van het schaamtegevoel te beperken. Verder was hij voorstander van het hoogst individualistische stelsel van Hare ten einde op zijn minst enige zetels en - naar hij hoopte - het machtsevenwicht voor de intellectuelen te verzekeren, en tevens van garanties voor intellectuele vrijheid en vrije discussies. Mills voorstel om het kiesrecht in ruime mate toe te kennen en om een representatieve regering te vormen, waren op zijn minst gedeeltelijk bedoeld om het soort publieke geestdrift op te wekken, waarop de Rousseau-traditie de nadruk legde: actieve deelneming aan het openbare leven stimuleert de deugd. Bij het veredelen van de maatschappij wordt aan de opvoeding een rol van doorslaggevende betekenis toegekend. Op haar beurt wordt van de opvoeding het elite-karakter weer beschermd tegen mogelijke democratische en egalitaire excessen. Cooperaties, de emancipatie van vrouwen en overeenkomstige maatregelen dienen anderzijds bui- | |
[pagina 6]
| |
tensporige sociale ongelijkheden tegen te gaan. Mill poneert in grote trekken de nog altijd vertrouwde beginselen van de liberale democratie: het eisen van rechten, verantwoordelijkheid en het afleggen van verantwoording in het openbare leven. Hij is een voorloper van moderne auteurs als hij de liberale democratie in een bepaald historisch kader plaatst en als hij erop vertrouwt - zoals de meesten hunner - dat hij dit kader kan beschouwen als een voorwaarde voor een politiek systeem, dat in staat is zijn eigen bestaan duurzaam te verzekeren. Hij ziet het probleem van het verstand of de redelijkheid als iets dat afzonderlijke aandacht verdient en niet als een probleem dat zich vanzelf oplost bij het instellen van een constitutionele of volksregering, en ook dit is in de huidige discussie weer op de voorgrond getreden. Maar Mills opvatting van de liberale democratie is op sommige punten kennelijk niet voldoende. De poging om verschillende elementen te verenigen is moedig en het brengt de discussie een heel eind op gang, maar er zijn sterke middelpuntvliedende krachten die de eenheid van zijn constructie verstoren. De bekommernis om rechten en rationaliteit leidt tot verwaarlozing van het buitengewone democratische belang van verantwoording en de daarmee samenhangende wezenlijke eisen betreffende gelijkheid en deelneming aan de uitoefening van het gezag. Zoals de democratische beweging van zijn tijd besefte, voorziet Mill noch in organen, noch in mogelijkheden om de volksmassa's macht te geven. Bovendien berust het gehele complex van verwachtingen omtrent het politieke gedrag op een verkeerd inzicht in de beschikbare mogelijkheden. En zodoende vindt men in Mills opzet, en in de Amerikaanse constitutie van bijna een eeuw eerder, geen doeltreffende voorzieningen inzake de toenemende betekenis van politieke partijen in het leven van constitutionele staten met vertegenwoordigende regeringen. Steeds meer werden echter de parlementen, de verhouding tussen parlementen en ministers, de verkiezingen en de politieke campagnes voor herverdeling van de politieke macht beheerst door deze georganiseerde groeperingen, die zich bezighielden met het stellen van kandidaten voor verkiesbare plaatsen, met het verzekeren van reeds verworven posities en het voortdurend uitbreiden van hun werkingssfeer. Het liberaal-democratisch denken en doen wordt sinds de tijd van Mill gekenmerkt door een voortdurende spanning tussen liberale en democratische elementen en door een intense aandacht voor het probleem van de politieke partijen.Ga naar eind4. | |
II. Het liberaal-democratisch debat over politieke partijenAls we ons beperken tot het debat binnen het liberaal-democratische kader, willen we daarmee niet suggereren dat er niets te leren valt van discussies over verwante organisatorische structuren van een ander gezichtspunt uit en binnen verschillende institutionele kaders. Ons doel is eerder de richting na te gaan van de discussies waarbij we in onze samenleving betrokken zijn en op die wijze te ontdekken welke de vertakkingen en gevolgen zijn van onze eigen ontwikkeling, waarheen die ook moge leiden. Dit schijnt de enige wijze te zijn waarop een rationele theorie toegepast kan worden op discussies over betekenissen en interpretaties. In ieder geval is dit de beperkte taak die we ons nu gesteld hebben. Zoals reeds opgemerkt werd kunnen de variaties van de liberaal-democratische theorie geplaatst worden rond een vast centrum, waarvan het ene uiterste gekenmerkt wordt door de traditioneel-liberale bezorgdheid over de bescherming van gevestigde rechten en de voorkoming van machtsmisbruik, terwijl het andere uiterste uitloopt op de gecompliceerde democratische eis van volkssouvereiniteit binnen de politieke gemeenschap. Aan deze voorstelling kan een derde dimensie toegevoegd worden door te wijzen op de verschillende theorieën omtrent het treffen van bewuste voorzieningen om verstand of redelijkheid in het systeem onder te brengen. Het debat over de politieke partijen kan het best verhelderd worden door van dit plan uit de belangrijkste alternatieven te onderzoeken. | |
1. Traditioneel liberalismeBertrand de Jouvenel, een voortreffelijk verdediger van een traditioneel-liberaal gezichtspunt, schrijft: ‘De rol van het uitoe- | |
[pagina 7]
| |
fenen van macht is geheel verschillend van die, welke misstanden bestrijdt, en beide behoren gescheiden te blijven.’Ga naar eind5. Rationeel en ordelijk regeren, zo redeneert hij, vereist een regering op basis van oordelen en besluiten die niet verduisterd worden door de behoefte aan de wensen en verlangens van het volk tegemoet te komen. Anderzijds is het de speciale en bijzondere taak van organen van het volk om de overheidsmacht te controleren en misbruik ervan te voorkomen. Deze opdracht hebben vertegenwoordigende wetgevende lichamen. Zij moeten echter niet proberen de macht aan zichzelf te trekken. De concurrentie tussen politieke partijen hoort in dit kader thuis. Deze concurrentie waarborgt dat er afgevaardigden zijn, die de bekwaamheid en de lust hebben volksgrieven te vertolken. Partijconcurrentie doet de regering hoogstens beseffen dat de voortdurende dreiging van een regeringswisseling bestaat en deze dreiging kan ‘een troefkaart zijn in handen van de burger die ontevreden is over de regeringspolitiek’. Het bestaan van zulk een dreiging is echter niet essentieel voor de bestuursfunctie, en de dreiging moet in ieder geval niet zo sterk zijn, dat de regering gedwongen wordt activiteiten te ondernemen, die zij eigener beweging niet verkozen zou hebben. Onder bepaalde omstandigheden kan de regering er de voorkeur aan geven een zeer nauw contact met het parlement te onderhouden. Zolang afgevaardigden in het parlement mensen met werkelijke maatschappelijke invloed zijn, zo merkt de Jouvenel op, worden de regeerders geprikkeld om met hen te overleggen en zich van hun hulp te verzekeren. Want een soepele wijze van regeren bedient zich liever van de invloed van anderen dan van dwang. Maar, zo zegt hij, in onze tijd genieten de politici in het parlement niet langer zulk een aanzien en het ziet er niet naar uit, dat ze die opnieuw krijgen. Ten gevolge hiervan zal de rol van het overleg steeds verminderen. Moderne parlementen met hun partijpolitici en partijdiscipline moeten in de eerste plaats gezien worden als controlerende instanties. In de tweede plaats zijn het organen waar gegadigden voor een regeringsambt gevormd en geselecteerd worden. De partijen, op hun beurt, moeten ingeschakeld worden in deze beperkte maar vitale taak, en ze moeten zich niet voorstellen dat ze altijd bevoegd zijn om te regeren of om de regering te beheersen: ‘Representatieve regering betekent dat de belangen, gevoelens en opinies van de geregeerden aan de regering gepresenteerd en niet door de regering gerepresenteerd worden.’ | |
2. Traditionele democratieVolgens de hiermee in scherp contrast staande traditioneel-democratische opvatting is het juist de essentie van volksregering dat de politieke macht uitgeoefend wordt door degenen die de meerderheid ervoor gewonnen hebben hun deze verantwoordelijkheid toe te vertrouwen. De rechten van minderheden moeten natuurlijk beschermd worden en de oppositie moet versterkt worden in de uitoefening van haar essentiële taak, die erin bestaat van de regering het afleggen van verantwoording te eisen en aan het electoraat een alternatief te bieden. Deze verwachtingen, zo ziet men het, houden de volgende voorwaarden in: a. aan de kiezers moet een redelijke keuze bij de verkiezingen worden geboden, met genoeg duidelijkheid omtrent de tegengestelde programma's, zodat het kiezerskorps een mandaat kan geven aan de partij welke het verkiest; b. alle leden van de overwinnende partij zijn aan dit mandaat gebonden; zij moeten in de regering een forse discipline handhaven, zodat de zwaarte van de volle verantwoordelijkheid niet ontweken of betwijfeld kan worden, als de kiezers bij een volgende gelegenheid de partijen vragen verantwoording af te leggen; c. om dezelfde redenen moeten bestuurders en overheidsdienaren strikt ondergeschikt zijn aan de politieke richting van de dragers van de politieke verantwoordelijkheid; d. en om te verzekeren dat het aantal aan de kiezers geboden alternatieven correspondeert met actuele behoeften en wensen, moeten de politieke partijen hun eigen organen democratisch inrichten en op grote schaal opvoedende arbeid verrichten binnen de gemeenschap in haar geheel. Een dergelijke opvatting van democratie en de plaats daarin van politieke partijen leeft nagenoeg algemeen in de Engelse Labour Party, | |
[pagina 8]
| |
zoals bij voorbeeld blijkt uit een recent essay van A.H. BirchGa naar eind6.. Zij heeft ook een vertrouwde klank onder de Amerikaanse critici van de Amerikaanse politieke instellingen, hoewel heden minder dan twaalf jaar geleden, toen de speciale commissie voor politieke partijen van de American Political Science Association haar rapport publiceerde onder de veelzeggende titel ‘Naar een verantwoordelijker twee-partijenstelsel’. In dit soort Amerikaanse discussies richtte de kritiek zich vooral op het Congres, op zijn vermeende kortzichtige ‘localisme’ en op het bestaan - vooral in de commissies - van een ingekapselde macht die praktisch immuun was voor electorale druk en voor verschuivingen in de verlangens van de kiezers. Maar de critici vielen ook de interne heterogeniteit aan binnen elk van de twee grote partijen en het ontbreken van duidelijkheid in hun programma's; zij bekritiseerden de onmacht van de president om enigerlei door hem gewenst doel te bereiken zonder uitvoerige onderhandelingen met, en verwarring wekkende concessies aan een schare van ‘baronnen’ en ‘satrapen’ zowel in zijn eigen regeringsapparaat als in het Congres (het zogenaamde ‘nieuw feodalisme’). Er was kritiek op de in verband hiermee bestaande onsamenhangendheid van het uitvoerend beleid, welke gepaard gaat met een overdreven afhankelijkheid van kritieke situaties, om voorstellen erdoor te krijgen; op de oncontroleerbare invloed van particuliere pressiegroepen; op onvoldoend verantwoordelijke ambtenaren; en ten slotte op de neiging tot conservatisme en tot bescherming van gevestigde belangen, die in dit alles besloten ligt. Zoals duidelijk blijkt uit beide voorbeelden - dat van de Britse Labour Party en dat van de recente generatie van Amerikaanse hervormers - was de traditioneel-democratische opvatting over partijen ten nauwste verbonden met de idealen van voorstanders van sociale veranderingen die door een Establishment gehinderd zouden worden. Deze opvatting heeft het meest geschiedenis gemaakt in de Europese socialistische beweging en in andere radicale hervormingsbewegingen - hoewel in de afgelopen jaren Amerikaanse waarnemers geamuseerd of ontmoetigd constateerden dat deze positie, op zijn minst voor een deel, overgenomen is door aanhangers van de vroegere senator Goldwater. Van oudsher zijn echter de traditioneel-democratische bezwaren tegen het traditioneel-liberale standpunt, volgens welke de afgevaardigden van het volk eenvoudigweg verondersteld worden slechts de grieven van het volk te vertolken en tegen aantasting van rechten te waken, de volgende: a. de rationaliteit van het regime van het Establishment is een fictie: zulk een regering is in feite dikwijls inconsequent en besluiteloos; zij staat onverschillig tegenover belangrijke menselijke behoeften en is alleen flink als het gaat om de verdediging van gevestigde belangen; b. dienovereenkomstig kan aan zulk een regering het opheffen van grieven niet toevertrouwd worden, hoe duidelijk die ook gesteld of met hoeveel overtuigingskracht die ook geuit worden; c. de mensen, die ieder voor zich geïsoleerd reageren op eigen sociale omstandigheden, kunnen niet werkelijk hun grieven onder woorden brengen of een eis formuleren om hun tegemoet te komen; het juiste inzicht en het zich bewust zijn van de situatie en van verbetering daarvan zijn afhankelijk van de opvoedende ervaring van het deelnemen aan een politieke organisatie en aan politieke strijd. (Dit laatste is reeds impliciet bij Rousseau en werd - zoals we zagen - in zekere zin door John Stuart Mill voorzichtig aangeroerd; dit punt wordt door Marx briljant besproken in zijn kritiek op Hegels rechtsfilosofie en in de eerste bijdrage aan de Rheinische Zeitung, geschreven toen hij een radicaal democraat was.Ga naar eind7.) Ook dient opgemerkt te worden dat in sommige versies van het traditioneel-democratische standpunt de buitengewone doeltreffendheid van het proces van partijconcurrentie niet erkend wordt. Deze richtingen trachten eenvoudigweg aan te tonen dat de verwachting omtrent de redelijkheid van een politieke keuze nooit kan worden gehonoreerd. De voorkeur voor de traditioneel-democratische opvatting kan alleen gebaseerd worden op een juiste theorie inzake rechtmatigheid, op de redenering namelijk dat geen heerschappij juist kan zijn die niet berust op de instemming van de geregeerden.Ga naar eind8. Ik vraag me af, of dit laatste principe, dat al aanzienlijk | |
[pagina 9]
| |
uitgebreid moet worden om betrekking te hebben op het principe dat de meerderheid moet regeren, nog verder kan worden uitgebreid om de democratische visie op politieke partijen steun te geven. Het lijkt mij dat de rationaliteitstheorie zodanig opnieuw kan worden geformuleerd, dat de machtige absolutistische aanspraken, welke deze beperkte redenering terecht wil bestrijden, te vermijden zijn. En ik meen ook, dat een opnieuw geformuleerde rationaliteitstheorie, zowel als de vitale inzichten uit het werk van Rousseau (tegelijk met zoveel andere zaken), nodig zijn om de traditioneel-democratische bezwaren tegen het traditioneel liberalisme daadwerkelijke kracht te geven.Ga naar eind9. | |
3. Nieuw liberalismeHoe dit ook zij, het handhaven van de traditioneel-democratische bezwaren tegen de traditioneel-liberale opvatting betekent niet, dat de traditioneel-democratische opvatting in haar geheel ondersteund kan worden, in het bijzonder ten aanzien van politieke partijen. In feite zijn in dit laatste opzicht ernstige zwakke plekken blootgelegd tijdens een frontale aanval in de afgelopen jaren op de traditioneel-democratische opvatting. Deze aanval werd in het bijzonder krachtig ondernomen door politicologen in Engeland en in de Verenigde Staten. Naar de aard van de redenering zou men de nieuwe opvatting terecht als ‘Nieuw-pluralisme’ kunnen aanduiden. Hier prefereren wij echter een etiket dat de nadruk legt op de samenhang met fundamentele veronderstellingen van liberaal-constitutionalistische schrijvers als David Hume en James Madison. Reeds in de vroege vijftiger jaren keerden een aantal Amerikaanse politicologen zich tegen de toen algemeen in zwang zijnde redeneringen die hierboven samengevat werden en weergegeven worden in de roep om een ‘verantwoordelijker partijenstelsel’. Hun mening houdt in dat het belangrijkste kenmerk van het Amerikaanse politieke leven juist is de voortdurende veelsoortige concurrentie en wederzijdse aanpassing tussen een grote verscheidenheid van groepen en politieke acteurs, die ieder hun eigen belangen voorstaan. Deze politicologen houden staande dat elke poging om verandering te brengen in dit ingewikkelde en duurzame proces van onderhandelen, manoeuvreren en tot compromissen komen; dat het najagen van de hersenschim van een op maat gesneden keuze tussen duidelijk te onderkennen politieke partijen als een normaal onderdeel van het kiesstelsel; dat al zulke pogingen een bedreiging vormen voor het gezag en de integriteit waarop het dynamische evenwicht van het huidige systeem berust, zonder dat men ook maar iets dichter tot het veronderstelde doel vermag te geraken. Liberale democratie is dan in wezen een kwestie van ‘openheid’ van de politieke ontwikkeling, een zaak van voortdurend verschuivende compromissen tussen conflicterende eisen; en een kwestie van het toelaten van iedere groep en ieder wettig maatschappelijk orgaan tot de strijd om de bescherming van die rechten en de bevordering van die belangen, welke deze groepen en organen het belangrijkst achten. Van uit dit gezichtspunt vervullen partijen en verkiezingen een belangrijke, doch - zoals in het traditionele liberalisme - streng beperkte functie: a. zij leveren mensen met politieke ervaring voor regeringsfuncties, mensen die zich zowel een ‘marktoriëntering’Ga naar eind10., als tolerantie in onzekere gevallen en bekwaamheid in beperkte conflicten eigen gemaakt hebben; b. het bestaan van concurrerende verkiezingen draagt ertoe bij dat de toegangswegen tot deelneming eraan open blijven; c. de legitimiteit die zulke verkiezingen verschaffen aan de regering, geven haar een veilige grondslag van in het volk wortelend gezag; deze wettigheid stelt de regering in staat om beslissend op te treden wanneer een werkelijke noodsituatie dit vereist. Dit alles sluit de mogelijkheid niet uit dat voor korte perioden en onder buitengewone omstandigheden de politieke partijen (of enkele ervan) het beslissende orgaan kunnen worden waardoor het publiek zijn belangrijkste invloed uitoefent, of dat bepaalde verkiezingen ‘kritiek’ en van vitale betekenis kunnen zijn bij het richting geven aan bepaalde strijdpunten. Maar, zo verwacht men, zulke omstandigheden zullen zeldzaam zijn, en de afwezigheid van zulke omstandigheden is allerminst een fout in de liberale democratie. Een dergelijke redenering is in | |
[pagina 10]
| |
wijde kring en in verschillende vormen aanvaard door vele Amerikaanse politicologen, onder wie Robert Dahl en Edward Shils internationaal het bekendst zijn. De Engelse politicoloog A.H. Birch begint zijn aanval op Labours versie van het traditioneel-democratische standpunt met de rustige constatering: ‘Deze gedachte is nooit geaccepteerd door conservatieven, liberalen of onafhankelijke politicologen’, en hij concludeert dat Labours visie ‘moet worden verworpen, niet zozeer omdat zij ongewenst is, als wel omdat er niet mee te werken valt’.Ga naar eind11. De nieuw-liberale of nieuw-pluralistische redenering wordt op haar beurt vaak aangevallen op grond van een verlangen naar grotere rationaliteit.Ga naar eind12. De critici voeren aan dat het proces van concurrentie zoals dat gezien wordt, heel aardig werkt zolang de beslissingen betrekkelijk weinig urgente zaken betreffen: in een zeer rijk land als de Verenigde Staten, zo kan men zeggen, kan een kostbare en onsamenhangende economische politiek een vergeeflijke luxe zijn, vooral als zo'n politiek er tevens toe bijdraagt dat de verschillende invloedrijke groepen in de maatschappij bevredigd zijn. Maar als moeilijke problemen snel opgelost moeten worden, als gezond verstand en efficiëntie moeten worden toegepast, kunnen de irrationele methoden van het compromis nergens toe dienen.Ga naar eind13. Velen die ten aanzien van de meeste onderwerpen de visie van het nieuw-liberalisme aanvaarden, doen ten aanzien van zulke tegenwerpingen ook belangrijke concessies; zij sluiten bepaalde terreinen van de overheidspolitiek - bij voorbeeld de internationale politiek - uit van de normale werking van de pluralistische processen van wederzijdse aanpassing; zij reserveren deze terreinen voor een of ander soort rationele planning en eisen een efficiënt gecoordineerd apparaat om de doeltreffende uitvoering van de geplande politiek te verzekeren. Invloedrijke schrijvers onder de nieuw-liberalen weigerden echter onlangs zulke concessies te doen. Zij verwierpen de kritiek over de gehele linie. Een van de overtuigendste hunner is de Amerikaanse economist Charles Lindblom, die nauw samenwerkte met de filosoof David Braybrook en de politicoloog Robert Dahl.Ga naar eind14. Het rationeel oplossen van problemen, zo beweert hij, heeft meer kans op succes door middel van ‘geëngageerde wederzijdse aanpassing’Ga naar eind15. met relatief grote deelneming, dan door enigerlei vorm van gecentraliseerde veelomvattende planning, die verondersteld wordt noodzakelijk te zijn voor een efficiënte uitvoering van veelomvattende besluiten. Gedecentraliseerd gezag, zo redeneert Lindblom, en ‘beslissingnemers’, die onder een voortdurende druk staan om tot overeenstemming te komen en de aanpassing aan nieuwe factoren te realiseren, produceren gedifferentieerde, stuksgewijze oplossingen van problemen. Juist deze methode vormt de beste strategie om de meeste problemen te benaderen. Deze werkwijze vereist geen bovenmenselijke kennis of almachtige beheersing van alle relevante factoren en consequenties; zij haalt ieder aspect van een probleem waarover beslist moet worden in hanteerbare vorm naar voren, en zij vereist voortdurende herziening, als nieuwe aspecten binnen de gezichtskring komen.Ga naar eind16. Op deze wijze al dan niet versterkt, vraagt de nieuw-liberale opvatting van politieke partijen alleen dat er steeds enigerlei alternatief is, want dit draagt ertoe bij dat de toegangswegen open blijven en dat het aanpassingsvermogen van het gehele proces groter wordt. Anderzijds staat men over het algemeen vijandig tegenover pogingen om het soort partijen op te bouwen als in de traditioneel-democratische opvatting bedoeld was. Deze vijandigheid berust op de overtuiging dat zulke pogingen onvervulbare verwachtingen onder het publiek opwekken en ongeduld (zo geen minachting) veroorzaken ten aanzien van het ingewikkeld proces van het behandelen van problemen. Tegelijkertijd zijn de nieuw-liberalen het met de traditioneel-democraten eens dat het traditioneel-liberalisme een te eng standpunt inneemt ten aanzien van het politieke proces, dat het aan de verschillende maatschappelijke groepen onvoldoende ruimte om te manoeuvreren geeft, en dat het op aanmatigende wijze de overheidsfunctionarissen een intellectuele en morele superioriteit toekent, waarvoor geen bewijs bestaat. | |
[pagina 11]
| |
4. Nieuwe democratieOm in deze tijd serieus genomen te worden dient een politiek standpunt dat minder vertrouwen heeft in de resultaten van deze aanpassingsprocessen dan de nieuw-liberale visie, zich nochtans bezig te houden met de wereld die deze schrijvers aan ons hebben geopenbaard - evengoed als na Hume geen filosoof ernstig genomen kan worden als hij zich niet bezint op de ‘kritische uitdaging’. Ik bewijs de meeste eer aan een vierde alternatief, maar met dit alternatief duid ik een streven aan. Ik kan niet ontkennen dat dit streven slechts zeer onvolkomen bereikt wordt en dat deze vierde opvatting omtrent partijen en democratie de opvatting is met de meeste vraagtekens. Het verwijderen van deze vraagtekens is de belangrijkste taak van de hedendaagse politieke theorie. De kring om Kennedy was een groepering die in deze richting wilde gaan. Schrijvers als Richard Neustadt, Arthur Schlesinger Jr. en anderen accepteren de nieuw-liberale weergave van het Amerikaanse politieke leven, maar zij herzien de interpretatie op diverse belangrijke punten. Hun werk vertegenwoordigt de rationele kern in de Kennedy-mythe en kan daarom ook helpen de mensen om Willy Brandt en Harold Wilson te begrijpen. De herziene interpretatie zegt in de eerste plaats, dat het aanpassingsproces periodieke injecties met elan, een begrip van richting en doel nodig heeft. In de tweede plaats wordt erop gewezen dat bepaalde eisen die de hoogste morele urgentie hebben, een relatief zwakke positie innemen in het gewone proces van geëngageerde wederzijdse aanpassing en daarom in de gewone gang van zaken geen voldoende aandacht krijgen. (In de Verenigde Staten vormen de eisen van de negerbevolking ten aanzien van gelijke behandeling en gelijke mogelijkheden het meest dramatische voorbeeld.) In de derde plaats - en dit was van doorslaggevende betekenis voor de Amerikaanse vertolkers van het standpunt - vormen het presidentschap en zijn mogelijkheden van strategisch leiderschap het enige orgaan, dat in staat is de nodige inspiratie te wekken, en dat door zijn structuur geneigd is op te treden tegen de ongelijkheid in macht die de groepen en idealen in de maatschappij, die beter verdienen, in hun optreden beperkt. De aanhangers van dit standpunt achtten het noodzakelijk ten aanzien van deze doeleinden alle krachten van het presidentschap te mobiliseren, en vol energie en bekwaamheid voort te gaan. In zo'n campagne gaat men inderdaad te werk alsof men een vollediger kennis van zaken bezit dan in werkelijkheid het geval is, terwijl de blunders waarschijnlijk monumentaal zijn - daarin heeft Lindblom gelijk. Maar, zo redeneerden zij, de behoefte aan krachtig leiderschap rechtvaardigt de risico's en een handig beheer kan wegen vinden om uit de nadelige gevolgen van overschrijding der grenzen te geraken.Ga naar eind17. Kennedy's toepassing van deze leer - door andere factoren onvermijdelijk verwaterd - was te kort van duur om haar gelijk aan te tonen. Maar het weinige dat hij bereikte, en anderzijds de miserabele erfenis van de Zuidoostaziatische avonturen, duiden er nadrukkelijk op dat de doctrine ernstige gebreken vertoont. Toch weet de hierboven samengevatte analyse een aantal kritieke zwakke plekken in het nieuw-liberalisme bloot te leggen. In Lindbloms intelligente interpretatie wordt morele urgentie gelijkgesteld met de effectieve intensiteit van hen die een bepaald doel nastreven. Maar dit doet de vraag rijzen naar verschillen in macht. Lindblom erkent natuurlijk dat de macht ongelijk verdeeld is onder al diegenen die deelnemen aan de geëngageerde wederzijdse aanpassing en hij geeft zich rekenschap van het belang van deze ongelijkheden voor de uitkomsten van het gehele proces. Hij suggereert zelf dat de belangrijke politieke instellingen te hulp moeten worden geroepen als ongewenst geachte machtsverhoudingen herzien moeten worden. De reservecapaciteit van het systeem om voor korte perioden en onder bijzondere omstandigheden te kunnen functioneren op de manier die door de traditionele democraten tevergeefs als de normale wordt gezien, wordt dan tijdelijk in het leven geroepen. Maar ik meen dat ten aanzien van de meest dringende vraagstukken, deze capaciteit, door het bestaan van belangrijke structurele vooroordelen, op deze wijze niet zal voldoen. Als dit inderdaad het geval is, zijn dramatische politieke veroveringen vereist. Deze kunnen, zoals Kennedy's aanhangers beweren, zich richten op het presidentschap of op over- | |
[pagina 12]
| |
eenkomstige leiding gevende posities. Het kan mogelijk zijn een wapen te smeden dat lijkt op het traditioneel-democratische partijwapen voor een of andere beslissende slag op het terrein der emancipatie. Of, en dit lijkt onder de huidige omstandigheden het meest waarschijnlijk, men richt zich naar andere politieke technieken, die verder gaan dan de normale processen van voorzichtige stuksgewijze aanpassing en gedifferentieerde oplossing van problemen. De nieuw-democratische opvatting steunt dan acties van het type dat van oudsher geassocieerd wordt met een chiliastische, eens-en-voor-al beslissende politiek, hoewel zij intussen nuchter erkent dat zulke chiliastische verwachtingen tevergeefs zijn en dat zelfs de radicaalste revolutie slechts een moment is in een verder gaand politiek proces en even urgente problemen oproept als zij elimineert. De buitengewone verwantschap is zelfs nog evidenter, omdat de capaciteit voor de hier besproken politieke technieken een innerlijk samenhangende politieke kracht en duidelijkheid van doelstelling veronderstelt.
Onze discussie zinspeelt dus in het algemeen op de brede reeks politieke activiteiten die in de recente literatuur als New Left over één kam worden geschoren. Onze onderzoekende en op z'n minst genomen tolerante houding tegenover dit soort fenomenen houdt geen carte blanche in, maar brengt me ertoe de ontwikkeling van Black Power in de Verenigde Staten en de opgang van de Free University-beweging met grote sympathie te beschouwen, om maar niet te spreken van vernieuwingen als teach-ins en de ingenieuze serie technieken op het punt van directe actie, zoals die gebruikt worden door CORE en andere overeenkomstige organisaties. Er is nog geen voltooide theorie die de mogelijkheden en beperkingen van al deze technieken omvat, die zich rekenschap geeft van wat toelaatbaar is en wanneer en waarom. Gezegd kan worden dat dergelijke beperkingen en mogelijkheden gedeeltelijk in de praktijk ontstaan en dat de theorie ze alleen kan classificeren of anderszins ordenen; maar het is beter om te zeggen dat de theorie hier te werk moet gaan op precies dezelfde manier als schrijvers gelijk Richard Falk ten aanzien van het internationaal recht voorstellen. Analogieen tussen Berkeley-studenten en nazi-studenten zouden dan als dwaas gezien worden: de vraag is niet wat in een maatschappelijk vacuüm zou kunnen gebeuren als een of andere gevestigde norm geweld aan wordt gedaan; de taak is om waar te nemen wat in werkelijkheid gebeurt en zodoende gespitst te zijn op de mogelijkheid dat er andere en misschien betere normen zouden kunnen werken. Velen zouden bij voorbeeld betere rijders zijn als zij snelheidsbeperkingen zouden negeren. Onderdelen van het recente werk in de Verenigde Staten van Sheldon Wolin en Michael Walzer, om slechts twee politieke theoretici te noemen, beloven wezenlijke vooruitgang op deze doorslaggevende punten. Maar - zo kan men zich afvragen - wat heeft dit alles te maken met de specifieke problemen van partijwezen en democratie? Het antwoord is dat de democratische traditie zich niet al te nauw moet identificeren met vraagstukken betreffende de reorganisatie van het partijwezen. Bij nadere beschouwing kan blijken dat de huidige regeling van het partijwezen heel goed aangepast is aan het uitoefenen van bepaalde beperkte functies binnen de bestaande omstandigheden. Het kan zijn dat er weinig uitzicht bestaat op omvorming van partijen in hulpmiddelen ten dienste van geheel verschillende, meer radicale doeleinden als het herzien van machtsverhoudingen of het opschorten van hun normale werking in het belang van ruimere democratische doeleinden. Voor de actieve democraat die er niet van overtuigd is dat de huidige constellatie voldoende nadruk legt op waarden van de hoogste urgentie, is het dan noodzakelijk zijn activiteiten te concentreren op geheel andere organisatorische strevingen. Zulke inspanningen kunnen de externe omstandigheden veranderen waarop het oorspronkelijke systeem naar zijn aard reageert. Om het vertrouwdste voorbeeld weer aan te halen: de activiteiten van de negerorganisaties (oude en nieuwe stijl) hebben een nieuwe omgeving geschapen waarbinnen het proces van de geëngageerde wederzijdse aanpassing zich nu moet afspelen; deze activiteiten zullen op die wijze druk blijven uitoefenen op het gehele systeem. Wij wezen er al op wat dit alles betekent voor de politieke theorie het zal nodig zijn in het licht van deze ontwik- | |
[pagina 13]
| |
kelingen de regels van het liberaal-democratische spel opnieuw te formuleren en manieren te vinden om hun waarde als spelregels te behouden, zonder ze te beperken tot het nauwe referentiekader van oude schrijvers als John Stuart Mill. De dag kan komen dat de staatsrechtsgeleerden kunnen spotten met hun broeders in het internationale recht. | |
III. Uitdagend aanhangselEén doel van het gedisciplineerd denken over politieke aangelegenheden is het verschaffen van hulp bij de oriëntatie op onze politieke omgeving. Om dit te illustreren wil ik twee recente Nederlandse voorstellen betreffende politieke partijen en democratie onderzoeken, om te zien of het in dit artikel geschetste kader kan dienen bij de beoordeling van die voorstellen. Zulk een toetsing vraagt onvermijdelijk om verwijzingen naar het betrokken politieke systeem en op dit punt ben ik een buitenstaander en een amateur. Voor alle snelle oordeelvellingen draag ik de volle verantwoordelijkheid. Voor wat betreft de gegevens ga ik af op het artikel van Hans Daalder. Ik stel voor het betoog onder de ogen te zien van het Appèl van Democraten '66 en vervolgens de veel interessantere suggesties van H. Daudt in een recent artikelGa naar eind18.. De brochure van D'66 bestaat in onze terminologie uit een mengeling van niet goed onderscheiden traditioneel-liberale en traditioneel-democratische argumenten. Er zijn daarbij boventonen van de nieuwere benadering - behalve dan dat de complexiteit die het nieuw-liberalisme en de nieuwe democratie als de niet weg te werken realiteit zien (een complexiteit die door aanpassing en manipulatie beheerst moet worden), in de brochure overal als de belangrijkste vijand gezien wordt die moet worden vernietigd. Laten we het betoog aan de hand van de tekst volgen: 1. Door het bestaan van een diepgewortelde wederzijdse afhankelijkheid tussen parlement en regering: a. kiest de kiezer niet zijn regering; hij heeft geen invloed op haar samenstelling of programma; (Dit is een traditioneel-democratisch argument, hoewel het curieus klinkt in combinatie met de kritiek op de nauwe banden tussen parlement en regering, want dit is volgens de traditioneel-democratische formulering in de regel een primaire veiligheid.) b. vindt de regering het moeilijk om te regeren; (Een dergelijke kritiek zou deel uit kunnen maken van een liberale of een democratische redenering of zelfs een nieuw-democratische. Men weet echter niet goed wat te zeggen als de kritiek uitgelegd wordt als een klacht over de noodzaak dat de regering moet overleggen, onderhandelen en zelfs compromissen sluiten als zij voor nieuwe situaties komt te staan. Misschien wil het program van D'66 het ontstaan van nieuwe situaties uitsluiten.) c. kan het parlement niet op de juiste wijze werken omdat de leden verplicht zijn een gegeven regeringscoalitie te steunen of te bestrijden en omdat ze geïntimideerd worden door ministers die dreigen af te treden. (Op het eerste gezicht is deze traditioneel-liberale formulering onverenigbaar met hetgeen men normaal verwacht van de democratische benadering, die schijnbaar in het eerste punt van dit onderdeel aangehangen wordt; toch kan het zijn dat een of andere nieuw-democratische vernieuwing bedoeld wordt.) 2. Door het bestaan van evenredige vertegenwoordiging met een lijstenstelsel kent de kiezer zijn afgevaardigde niet en a. kiest de kiezer een partij en niet een persoon; (Dit zou in werkelijkheid een echo kunnen zijn van oude whig-doctrines, die voorafgaan aan het ontstaan van electorale partijen. Het is in ieder geval duidelijk onverenigbaar met de traditioneel-democratische beklemtoning van partijverantwoordelijkheid.) b. zijn de partijen anonieme instellingen; (Maar als het parlement werkelijke macht wil bezitten, hangt de kracht van de individuele afgevaardigde - hoe vriendelijk en aantrekkelijk hij ook moge zijn - af van zijn positie binnen een anonieme institutionele structuur; is het niet de partij dan is het wel de fractie of iets dergelijks. Van democratisch standpunt uit blijft de vraag open welke van deze soort anonieme instellingen het meest waar- | |
[pagina 14]
| |
schijnlijk door kiezende burgers beïnvloed wordt. De ervaring in Amerika houdt op dit punt een waarschuwing in.) c. lijken de partijen te veel op elkaar; (Deze bewering kan berusten op traditioneel-democratische uitgangspunten, maar deze zijn al stevig ondermijnd door de premissen die ten grondslag liggen aan eerdere bezwaren tegen de huidige situatie. Bij voorbeeld: als de verschillen tussen de partijen een blijvende invloed moeten uitoefenen op het gedrag van de afgevaardigden, lijkt het waarschijnlijk dat deze aan partijprogramma's gebonden moeten worden, en dit laatste werd eerder verworpen.) d. heeft de afgevaardigde geen persoonlijk gevoel van verantwoordelijkheid tegenover zijn kiezers en steunt hij ten gevolge daarvan zijn fractie als verkiezingsbeloften onder compromissen verdwijnen. (Men kan zich moeilijk een politiek systeem indenken waarin een afgevaardigde in zijn eentje bezig is en blijft met het nakomen van verkiezingsbeloften, tenzij hij - en hiertoe is men in Amerika van tijd tot tijd geneigd - zijn beloften beperkt tot betrekkelijk ondergeschikte onderwerpen van zuiver lokaal belang.) 3. De oplossing vereist in de eerste plaats rechtstreekse verkiezing van de minister-president: a. Dan kiest de kiezer een regering, moeten de kaarten op tafel komen, en moeten de kandidaten duidelijke, niet door compromissen verwaterde programma's bieden; (Deze verandering wordt in traditioneel-democratische termen verdedigd, maar de verdediging bezwijkt bij de confrontatie met de ervaring met breed opgezette coalitiepartijen die zich tot de middengroepen van het electoraat richten, zoals in de Verenigde Staten en in Duitsland. De verdediging houdt eveneens geen stand tegen de evidentie, die een nauwkeurig lezen van de substantiële voorstellen in het programma van D'66 suggereert.) b. Dan kan de regering regeren, haar programma lijdt niet onder compromissen, zij heeft geen steun van een coalitie nodig, zij volvoert haar programma in het parlement door middel van ‘open, faire discussie’; (Deze bewering kan alleen zinnig zijn als een van de volgende drie voorwaarden aanwezig is: 1. de betekenis van het parlement wordt teruggebracht tot die van de Nationale Assemblée van de Vijfde Franse Republiek; 2. er bestaat uiteindelijk in het parlement partijdiscipline en de premier beschikt over een gedisciplineerde meerderheid; 3. het politieke duizendjarige rijk is ergens in het program verborgen - omdat de gemeenschappelijke voorwaarden voor iets dat lijkt op open, faire discussie in het andere geval inhouden, dat degenen die bij de discussie betrokken zijn doorgaan met het sluiten van compromissen, het onderhandelen en het ondernemen van al die activiteiten die het voorstel van D'66 wil elimineren.) c. De Tweede Kamer kan dan op de juiste manier functioneren omdat ieder parlementslid een objectief waarnemer kan zijn, die de regeringsvoorstellen zuiver beziet op hun feitelijke en rationele verdiensten. Het toepassen van controle kan plaatsvinden zonder de reserves die verband houden met de wens een gegeven coalitie te sparen. (Dit is een eclectische verwarring: òf het slaat op een zuiver liberale verhouding tussen afgevaardigden en regering, waarbij de sfeer van objectiviteit voortkomt uit het ontbreken van macht aan de zijde van het parlement, òf de ministers moeten in het parlement verschijnen om te onderhandelen en politieke steun te mobiliseren.) 4. Het tweede deel van de oplossing houdt in dat de afgevaardigden in districten gekozen moeten worden, omdat dit nauwe banden schept tussen kiezers en afgevaardigden en onafhankelijkheid van partijcontrole kweekt. (Van uit een liberaal of nieuw-liberaal gezichtspunt is deze oplossing zinnig. In het eerste geval verlost zij afgevaardigden van de traditioneel-democratische constructie die elders bepleit wordt. In het tweede geval laat zij het natuurlijk over aan de gecompliceerde handelingen van aanpassing en compromis om deze op zichzelf staande afgevaardigden tot actie te brengen.) Overzien wij de gehele redenering en pogen wij in alle opzichten fair te zijn en experimenteel en tolerant tegenover institutionele vernieuwingen, dan rijst de vraag of dit voorstel in zijn geheel - ondanks retorische wendingen en ongelukkige formuleringen - niet een duide- | |
[pagina 15]
| |
lijke poging is om een liberaal parlement met een democratische regering te mengen: een soort Kennedy-versie van de nieuwe democratie. Het voor de hand liggende bezwaar ertegen is dat een poging, het voorstel in de Nederlandse situatie uit te voeren, de oppositie lam slaat, omdat zij geen ruimte krijgt om tussen de verkiezingen een actieve politieke rol te spelen. Gecombineerd met de zogenaamde ‘regentenmentalititeit’ waarop Nederlandse waarnemers voortdurend wijzen en die door de brochure zelf aangeroepen wordt, zou het resultaat de traditioneel-liberale stand van zaken benaderen, in de mate waarin dit alles onder de huidige omstandigheden mogelijk is. Democratische invloed zou dan strikt afhangen van een hoogst vernuftig zoeken naar openingen te midden van complexiteit en verwarring. Zij zou verder afhankelijk zijn van de mate waarin men erin slaagt het soort hefbomen te construeren die wij beschreven bij de bespreking van de nieuwe democratie. Het is mogelijk dat de ontwikkeling van de huidige maatschappelijke omstandigheden leidt tot een steeds grotere afstand - zo niet erger - tussen burgers en overheid. Maar het is niet indrukwekkend als men voor de liberaal-democratische oplossing van de huidige moeilijkheden een voorstel aan de hand doet, dat wel eens de ontwikkeling van de minst gewenste aspecten van deze tendens zou kunnen versnellen: de vlucht uit het gevoel van politiek vermogen en politiek zelfvertrouwen. Het meest waarschijnlijke directe resultaat van toepassing van het voorstel D'66 zou zeer veel overeenkomsten vertonen met het beeld van het nieuw liberalisme. Een dergelijk resultaat moet, zoals wij eerder opmerkten, beoordeeld worden naar de geest die het voorstel ademt en naar het ingebouwde structurele vooroordeel. De geest van het voorstel is een duidelijke voorkeur voor harmonie boven conflict, voor efficiency boven complexiteit. In het bijzonder dient vermeld te worden de gretigheid waarmee men het veelpartijenstelsel wil ontmantelen. Dit stelsel is onder de Nederlandse omstandigheden een van de politieke uitingen van pluralisme en dit schijnt inderdaad de invloed van de burgers onder de nu ontstaande omstandigheden te verzwakken. Kort gezegd: het voorstel draagt ertoe bij vijandigheid jegens de politiek te kweken, hoewel dit niet het gevolg behoeft te zijn van de activiteiten van D'66, die wij hier nu niet bespreken.Ga naar eind19.
Het voorstel van Daudt is coherent en het commentaar erop kan korter zijn: het is een politiek spitsvondige suggestie die op een van verbeeldingskracht getuigende wijze traditioneel-democratische doeleinden nastreeft. Dit is de opzet: 1. De kiezers brengen een stem uit op één van de twee voor het premierschap gestelde kandidaten; deze kandidaten zijn de lijsttrekkers van de twee grootste partijen, die bereid zijn een kandidaat aan te bieden; 2. De kiezers maken eveneens een keuze uit de partijen, zoals dit momenteel gebeurt; 3. De gekozen premier kan dan zijn kabinet samenstellen op basis van de inlichtingen omtrent zijn aanhang onder de kiezers van de verschillende partijen, behalve voor zover hij zich bij de onderhandelingen over een coalitie vóór de verkiezingen op bepaalde punten heeft vastgelegd; 4. Als hij de noodzakelijke steun niet weet te verwerven kan hij nieuwe kamerverkiezingen uitschrijven en kan hij zijn aanhangers binnen de partijen confronteren met het feit dat hun partijleiders aan de uitgesproken voorkeuren van de partijkiezers voorbijgingen; 5. Dit alles is ontworpen om coalitievorming vóór de verkiezingen in het leven te roepen en er een basis aan te geven; de bedoeling is verder dat het systeem zich ontwikkelt tot een ‘verantwoordelijk weinig-partijenstelsel’, met speciale pressie op de confessionele partijen. Deze opzet berust op een serie opvattingen die in het eerder besproken traditioneel-democratische schema passen: 1. Kiezers hebben een reële keuze uit politieke leiders en programma's; 2. Niet-politieke buitenstaanders worden geweerd van het premierschap; (Hoewel niets garandeert dat de betrokken partijen niet een buitenstaander als lijsttrekker plaatsen. Ofschoon het moeilijk is zich een volgende stap in te denken: dat de verslagen partij haar kandidaat niet als oppositieleider handhaaft, kan men zich wel makkelijk indenken dat dit een titulaire rol wordt als de verkiezing | |
[pagina 16]
| |
van de premier zich in die ‘speciale’ sfeer gaat afspelen die de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten of in Frankrijk kenmerkt.) 3. Evenredige vertegenwoordiging dient gehandhaafd te blijven en dient als leidraad gehanteerd te worden; 4. Het partijpolitieke leven zou gestimuleerd worden; (Dit zou zelfs het geval zijn als een omstandigheid zich voordoet die hoogst ongelukkig zou uitvallen voor andere aspecten van het voorstel. De omstandigheid namelijk dat er een hevige verwarring bestaat tussen de beloften die een partij doet tijdens de coalitievorming vóór de verkiezingen en de stemmen die de partijaanhang uitbrengt bij de premierverkiezing: dit zou de premier kunnen dwingen iemand in zijn kabinet te accepteren, misschien wel op een belangrijke plaats, wiens aanhang de vóór de verkiezing gevormde coalitie verwerpt. Zo iets zou leven brengen in de politiek.) 5. Ontmoedigende perioden van kabinetsformatie zouden niet meer bestaan; (Hoewel er geen garantie is dat de gevormde coalitie het een hele parlementaire periode, of gedurende de tijd van het premierschap, uithoudt en de premier geconfronteerd kan worden met de behoefte aan een nieuwe formatie, met een ondoeltreffend vleugellam kabinet of met de behoefte aan nieuwe verkiezingen.) 6. De oppositie onder haar nieuwe leider zou een meer uitgesproken positie hebben. Naar ik meen zijn verschillende van de vragen die de nieuw-liberale critici ten aanzien van de traditioneel-democratische verwachtingen stellen, hier van toepassing. Nochtans meen ik dat toepassing van Daudts opzet interessante gevolgen zou kunnen hebben. Misschien ook minder uitgesproken gevolgen. En het schema kan van een nieuw-democratisch gezichtspunt uit opnieuw geïnterpreteerd worden. Veel hangt af van wat het parlement te doen zou krijgen en welke bevoegdheden het zou kunnen verwerven. Het lijkt het meest waarschijnlijk dat Daudts voorstel weinig meer zal uithalen dan het enigszins opfrissen van de bestaande patronen en dat het enkele zaken in de openbaarheid zou brengen die nu in het verborgene blijven - en dit schijnt in feite ook het meest directe doel te zijn. Stond ik voor een keuze, dan zou ik willen vaststellen dat deze opzet het best gezien kan worden als een tot de verbeelding sprekend nieuw-democratisch ontwerp. Een ontwerp, dat dientengevolge van het begin af moet worden herzien en aangevuld. Zo gezien houdt het voorstel niet zozeer een herstructurering in (en alles wat die term impliceert), het is eerder het gedeeltelijk onder druk zetten van een onderdeel van de structuur, een druk waarvan de uitwerking afhangt van andere maatregelen die tegelijkertijd binnen en buiten de partijen ondernomen worden.
Dit alles leidt ons weer tot de belangrijkste stelling van dit artikel: dat hervorming van het partijwezen als zodanig of een institutionele verandering die voornamelijk met het oog hierop wordt ontworpen, minder vaak dan wel geloofd wordt beloften inhoudt ten aanzien van de huidige groeiende problemen van de democratische regeerwijze. Een uitdagende uiteenzetting van deze situatie komt uit een verrassende hoek. Wij doelen op het artikel van Jo Grimond, de onlangs afgetreden leider van de Engelse Liberale Partij.Ga naar eind20. We moeten inzien, zo merkt hij op, dat we een tijdperk tegemoet gaan, waarin er praktisch gesproken slechts één effectieve partij zal zijn: de partij van de overwinnaars, de regeringspartij. Ten gevolge hiervan moeten er nieuwe wegen gevonden worden om de traditioneel-liberale controle op de regering en de democratische invloed op haar beleid te verwezenlijken. Hij dringt zelfs aan op een zorgvuldige bestudering van Joegoslavische experimenten om te zien hoe een en ander zonder een eigenlijke oppositiepartij gedaan kan worden. Hij noemt de volgende punten: 1. De dynamiek moet overgeheveld worden op het interne partijleven en de neiging tot bureaucratisering moet beteugeld worden; 2. Overheidsdienaren moeten veel meer in de openbaarheid komen, vooral omdat zij er steeds meer toe neigen een bastaardvorm te worden tussen de traditionele overheidsambtenaar (sterk gelijkend op Webers ideaaltype) en de politicus in; (Zowel nieuw-liberalen als nieuwe democraten zijn zich bewust van het politieke karakter van administratief werk. Grimond wijst erop dat | |
[pagina 17]
| |
dit type ambtenaar reeds een leidende rol speelt in de Euromarkt en hij betwijfelt of in een Verenigd Europa een partijenstelsel volgens het traditioneel-democratische model te bereiken valt: zelfs als de Nederlandse situatie het model kon benaderen (bij voorbeeld op grond van het voorstel van Daudt), zou het grote geheel veel meer lijken op de Amerikaanse situatie, zo niet op de situatie van de ontwikkelingslanden - van uit een zuiver politiek standpunt natuurlijk.) 3. ‘We moeten ook de macht van de geregeerden tegenover de regeerders versterken.... Het Lagerhuis moet de plaats worden waar de have-nots van de moderne samenleving... worden vertegenwoordigd’; 4. ‘Het kan moeilijk zijn een goede reden te vinden om een coherente oppositie als een alternatieve regering in stand te houden. Maar hoe groter de neiging tot politieke eenstemmigheid, die de realiteit van de éénpartij-regering weerspiegelt, hoe groter de behoefte is om mogelijkheden open te houden voor nieuwe partijen die nieuwe richtingen vertegenwoordigen’; 5. Om persoonlijke vrijheid te bevorderen en te beschermen - ‘het allerbelangrijkste strijdpunt’ - wil Grimond de gerechtshoven en de pers een sterkere positie geven - zodoende terugkerend tot de belangrijkste thema's van het oude continentale liberalisme die niet samenvloeiden met het accent op representatieve instellingen. Grimonds visie wordt niet voorgesteld als een definitieve; zijn stemming kan per slot van rekening iets te maken hebben met een teleurstelling omtrent de vooruitzichten van zijn eigen partij. Toch geeft zijn visie de door ons besproken punten in duidelijke taal weer en getuigt zij van het twijfelachtige van de beperking der huidige discussies tot uitsluitend dat kader, waarbinnen de aard van het partijwezen primair is en alles uitmaakt. In Grimonds terminologie zou het programma van D'66 aangeduid kunnen worden als een symptoom van de tendens naar een partij van de efficiënten en de succesrijken, gepaard met een verlies van kiesrecht van hen die het slachtoffer zijn van de bestaande sociale en politieke verhoudingen. Aanhangsels hebben geen sierlijke conclusies nodig en daarom besluit ik met twee paradoxen voor de verzamelaars. Ondanks alle gepraat over een crisis in het Nederlandse politieke systeem zou het heel goed mogelijk kunnen zijn, dat de taken die Grimond stelt, in Nederland veel gemakkelijker uitgevoerd kunnen worden dan in Engeland, vooral als de pogingen om het partijpolitieke leven te stimuleren doorgaan en als de agitatie zich richt op het ontmythologiseren van de bureaucratie en de regenten in het algemeen. De tweede paradox ligt in mijn voorgevoel dat iedere werkelijke stap in de richting van een twee-partijenstelsel in Nederland in feite een stap zou betekenen in de richting van een kies- en partijenstelsel in Amerikaanse stijl, en dat dan zou kunnen blijken dat de structuur en de personen van de twee grotere confessionele partijen (ondanks recente verliezen) beter dan die van hun rivalen geschikt zijn voor het voortbestaan en het vertonen van groei. De eerste strijd om het premierschap zou dan uitgevochten kunnen worden tussen de heren Luns en Zijlstra. Duidelijk? Vertaling G.H. van Es |
|