De Gids. Jaargang 129
(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Leo Vroman
| |
[pagina 163]
| |
in onmogelijke bergtoppen, daarna ging de mond weer vaal en sprakeloos dicht. Een lamp werd binnen aangestoken en opgehangen, onhandig degenen verlichtend die zich om de zwarte kachel hadden geschaard. Verwarmd en vermoeid bladerden we nog wat in verjaarde maandbladen, toen zeiden we goedenacht en gingen naar buiten. Er siste een ijzige wind die aan de duisternis verwarrende vormen gaf. Hier en daar wankelde een zaklantaren weg of terug. We vonden de w.c.'s. Daarbinnen flakkerde het van een bezige heer die achter het halve deurtje zelfverlichting pleegde. ‘They say the grizzly is around’, zei zijn holle stem ook nog, maar buiten zag ik niets, tot ik al naar onze kamer was geklommen. Een heel eind weg stond toen de harige bal tegen een helling te aarzelen in het licht van kwispelende lantarens, in de kille storm en vlagen mist. Gekleed maar klappertandend in bed. Fronsend begonnen mijn voeten en sokken zich aan elkaar en aan het langzaam ontdooiend laken te verwarmen. Van de kamers rondom, en van de kinderen in hun bedden vlakbij, klonk gegrinnik, gelach, gehoest, dat langzaam stiller werd. Donder was toen te horen, rondstommelend in de verte. ‘Weet je dat ik met ons lampje in zijn snuit heb geschenen?’ fluisterde Tineke, ‘zijn ogen waren geel.’ Plotseling stond het onweer op en rende nader, stortte op het dak in een vloed van brokken: hagel. Dan weer was het stil en weerlichtte alleen, windstil weerlicht. Dan weer rammelde de deur, de wind brulde en woei naar binnen, hagel en regen dreunden tot ik sliep.
De volgende morgen regende het niet meer, scheen de zon niet, stond het verre uitzicht er niet, witte mist alleen. De kachel was aan in de eetzaal. Ontbijt, zakken lunch inpakken, We'll be back some day zeggen, en de kou in met kille regenjassen aan, langzaam door de wolken klimmen tot Swiftcurrent Pass, een kleine ijle vlakte, lichtgrijs sneeuwveld op donkergrijs en tussen zwarte kromme sparren in de storm kolkend, hardop praten naar voorschrift om de beren - waar? - niet te verschrikken en te verwoeden, een stapel stenen, 7176 feet, en dan langzaam omlaag, de mist wordt witter en witter, dan blauwig, en plotseling valt het dal open onder onze voeten, met een donkerblauw meertje dichtbij, een lichtblauw meer verder weg, en heel in de verte, in de zon, langere meren. Het pad was mooi, de afgrond steil en diep, onder het lopen scheen het dal stil mee te gaan naast onze voeten. Het werd warmer, zelfs de stille lucht werd voelbaar, alleen nog koud binnen het fijne sproeisel van de suizende watervallen tussen de rotsen, zelfs de rode rotsen in de vlakte waar we ten slotte rustten en aten. Kartonnen bekers waren voor ons ingepakt, en zakjes oranje poeder, om met beekwater limonade te maken. Oranje en rode Indian Paintbrush, Yellow en Blue Pentstemon, dreunend water, een klein grijs vogeltje op een rots loopt het water in, door de heldere gestriemde stroom is het vertekend zichtbaar, haastig lopend en zoekend, het komt boven uit het dreunende water, het vliegt weg achter de waterval, het steekt de fijne snavel in een donker druppelende woonplaats, dreunend water, kinderlijk getjilp, daar vliegt het weer, onder de overhangende struiken door, vlak boven het dreunende water. Toen we verder gingen, een bocht om, was het eensklaps stil, maar dieper het dal in was de waterval opnieuw, verkleind, te horen. |
|