De Gids. Jaargang 129
(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Martien J.G. de Jong
| |
Bilderdijks ‘Luchtreis’Einde 1965 verscheen in de reeks Kramers Pockets de uitgave: Mr. W. Bilderdijk, Kort verhaal van eene aanmerkelijke luchtreis en nieuwe planeetontdekking. Uit het Russisch vertaald. Met een beknopte inleiding en | |
[pagina 53]
| |
enkele aantekeningen van Martien J.G. de Jong. Dit boekje is de tweede recente heruitgave van een niet overbekend science-fictionverhaal uit het jaar 1813: al in 1963 verscheen een bibliofiele herdruk van de Stichting De Roos. De Kramers Pocket is bedoeld als populair leesboek. De tekst heeft de moderne spelling en bij wijze van ‘Beknopte inleiding’ (2½ blz.) werd een journalistiek opstel herdrukt, dat reeds op 23 april 1960 in verkorte vorm in Elseviers Weekblad had gestaan. Een zeer korte ‘Verantwoording’ behelst ten slotte de wens dat deze op verzoek van de uitgever verzorgde ‘lees-uitgave’ meteen de noodzakelijkheid moge aantonen van ‘een gedegen studie’ over Bilderdijks geschrift. Voor zover mij bekend, heeft dit uitgaafje slechts één bespreking gehad. Ze is van de hand van de Utrechtse hoogleraar dr. W.A.P. Smit, lid van Het Bilderdijk-Museum en feestredenaar bij de op initiatief van deze vereniging gehouden Nationale Bilderdijk-Herdenking in 1956. Prof. Smit schrijft in het zes weken na de ‘Motie’ verschenen januari-nummer van De Nieuwe Taalgids: ‘Het stemt tot voldoening, dat dit praktisch vergeten geschriftje van Bilderdijk - zij het in een uitgave zonder wetenschappelijke bedoeling en met gemoderniseerde spelling - opnieuw onder de aandacht van velen kan komen; de opvallende veelzijdigheid van zijn kennen en kunnen wordt er nog eens door onderstreept’ (ik cursiveer). Me dunkt dat prof. Smit (evenals trouwens ieder ander zindelijk denkend mens) het vermogen mist afkeurenswaardig verband te zien tussen mijn journalistiek ingeleid pocketboekje en een sedert een jaar of tien vanwege ‘een der andere leden’ van Het Bilderdijk-Museum te verwachten studie annex filologische uitgave van Bilderdijks Luchtreis, welk wetenschappelijk werk nu volgens de laatste berichten (1961) zou gaan verschijnen als ‘academisch proefschrift’ aan de Vrije Universiteit. Waarbij als relevante bijzonderheid kan worden vermeld, dat van de toekomstige auteur sinds olim nog twee totaal andere Bilderdijk-boeken worden verwacht, waarvan er één aanvankelijk eveneens was bedoeld als dissertatie (volgens de secretaris van Het Bilderdijk-Museum reeds anno 1956 ‘in ver gevorderd stadium’...).
Het is duidelijk dat de schoen elders wringt, en wel bij het in de ‘Motie’ vermelde ‘artikel’ van ‘verleden jaar’, welks titel en vindplaats de 140 afwezige leden blijkbaar niet hoeven te kennen. We komen daarmee tot een berucht chapiter uit Geyls ‘Een eeuw strijd om Bilderdijk’. Mijn ongenoemde ‘artikel’ van ‘verleden jaar’ is namelijk het essay ‘Toegang langs een achterdeur’, uit De Gids van oktober 1964. Het behelst een interpretatie van Bilderdijks beroemde gedicht ‘Gebed’ (‘Genadig God, die in mijn' boezem leest!’) op grond van vergelijkende tekstanalyse, maar versterkt en afgerond door biografische gegevens over Bilderdijks ‘tweede huwelijk’ met de twintig jaar jongere Katharina Wilhelmina Schweickhardt. | |
Bilderdijks ‘tweede huwelijk’Wie enigszins thuis is in de geschiedenis van de Bilderdijk-waardering, weet dat bepaalde bewonderaars steeds allerlei nevels hebben gehuld rondom een bepaald biografisch feit. Namelijk dat de beroemde calvinistische dichter en ‘vader van het Réveil’ reeds vijf jaar vóór zijn echtscheiding in het geheim samenleefde met Katharina Wilhelmina Schweickhardt, en dat die omstandigheid hem er niet van weerhield zijn wettige echtgenote onderwijl met bedrieglijke brieven aan de draai te houden. Dat het gedicht ‘Gebed’ ten nauwste samenhing met de voorgeschiedenis van deze samenleving (een officieel ‘tweede huwelijk’ heeft Bilderdijk mijns inziens nooit gesloten), werd reeds in 1891 geschreven door R.A. Kollewijn, en het werd twintig jaar later nog eens herhaald in een befaamd essay van Geerten Gossaert. Ik ga voorbij aan de ingewikkelde beschouwingen waaronder Gossaert de ‘verleiding’ van het meisje Schweickhardt trachtte te verdoezelen, en constateer slechts dat de feiten dienaangaand ook nadien ongepubliceerd bleven... ofschoon ze onder meer te vinden zijn in brieven welke berusten bij de vereniging die zich ten doel stelt: ‘het bevorderen der studie omtrent den persoon...’ enzovoort. | |
[pagina 54]
| |
Sterker. Toen wijlen prof. dr. J. Wille in 1943 zijn becommentarieerde bloemlezing Dichterlijke zelfbeschrijving van Bilderdijk publiceerde, gaf hij in zijn Inleiding een Bilderdijk verschonende voorstelling van zaken, met de mededeling: ‘Zolang geen nieuwe gegevens zich opdoen’ (ik cursiveer), ‘kan men met de verklaring van Bilderdijk zelf... alle bekende feiten op het aannemelijkst tot één geheel vereenigen.’ Maar er hadden zich nieuwe gegevens opgedaan! Want bestudering van het brievenmateriaal uit het Bilderdijk-Museum (dat prof. Wille blijkens zijn annotaties onder ogen heeft gehad) stelt iedere objectieve onderzoeker in staat de onvolledigheid en onjuistheid aan te tonen van de voorstelling van zaken die professor Wille in zijn Inleiding gegeven heeft. En daarover gaat het nu juist.
Een van mijn eerste Bilderdijk-studies was een interpretatie van het gedicht ‘Gebed’, op grond van vergelijking met de Franse prozatekst van Fénelon, die er het onmiddellijke voorbeeld van was. Ik had deze interpretatie graag willen staven en afronden met behulp van biografische gegevens en van citaten uit bepaalde brieven, die ik op dat ogenblik (1956) nog slechts kende via afschriften in de zogenaamde ‘Portefeuilles-Margadant’ van Het Bilderdijk-Museum. Mijn verzoek van deze documenten gebruik te mogen maken, werd echter afgewezen. Prof. em. dr. J. Wille deelde mede dat mijn onderwerp behoorde tot ‘een gebied in het leven van Bilderdijk dat wel eenige praeventieve zorg behoeft’, en waarop pas te zijner tijd Het Bilderdijk-Museum zèlf het licht zou laten schijnen door publikatie van de desbetreffende brieven in een ‘wetenschappelijke’ uitgave, die voor Bilderdijks handelwijze ‘geen gunstiger mogelijkheden wenscht buiten te sluiten dan het heerschend oordeel zien wil’. Wie de betekenis van deze afwijzing beoordelen wil, dient er rekening mee te houden dat de vereniging Het Bilderdijk-Museum al in 1932 heeft bekend gemaakt dat ze, overeenkomstig ‘reeds lang’ bestaande plannen, nu eindelijk ‘binnen niet al te lange tijd’ het eerste deel van Bilderdijks briefwisseling ‘in den handel’ zou gaan brengen. Desondanks duurde het tot 1955 alvorens dit eerste deel het licht zag als proefschrift van dr. J. Bosch. Hij behandelt de correspondentie over de jaren 1778-1794, en eindigt dus juist vóór het begin der periode die omringd moet worden met ‘praeventieve zorg’. Dat Bosch het niettemin noodzakelijk heeft geacht ook in dit ‘ongevaarlijke’ deel bepaalde feiten te omzwachtelen met sauverende suggesties en dito veronderstellingen, werd overtuigend aangetoond door dr. J.C. Brandt Corstius, in het tijdschrift Levende Talen van 1957, blz. 155 e.v.
Mijn vergelijkende interpretatie van Bilderdijks ‘Gebed’ verscheen dus zonder de documentatie die haar had kunnen afronden en bevestigen (De Nieuwe Taalgids, 1956). Nochtans bleef ze van ‘biografische’ betekenis, omdat ik het gedicht in oorzakelijk verband bracht met de preventie behoevende gebeurtenis uit Bilderdijks leven: te weten zijn overspelige liefdesverhouding met Katharina Wilhelmina Schweickhardt. Stilzwijgen in afwachting van het tweede deel der Briefwisseling... Nee, geen stilzwijgen. Nauwelijks enkele maanden nadien (voorjaar 1957) publiceerde de periodiek Bezinning (‘Gereformeerd tijdschrift tot bewaring en bevordering van het christelijk leven’) een artikel van prof. dr. K.J. Popma, waarin mijn biografische interpretatie van het ‘Gebed’ rechtstreeks werd bestreden. De grondfout lag in het feit dat ik geen calvinist ben: daardoor was ik er volgens Popma niet in geslaagd voldoende ‘congeniaal’ met Bilderdijks gedicht te worden om er de ware ‘geest’ van te verstaan. Want het gaat in dit vers - aldus Popma - niet zozeer om een krampachtige worsteling van de mens Bilderdijk, als wel om een ter ere Gods geschreven calvinistische omwerking van een door de roomse bisschop Fénelon onder de zware ‘last van contrareformatorische gestemdheid’ geconcipieerde devote oefening... Geen woord over het bestaan van achter slot en grendel liggende brieven die het onzinnige van Popma's beweringen, en het gelijk van de mijne konden bewijzen. Integendeel: redeneringen en veronderstellingen inzake Bilderdijks biografie, waarvan de termen aan elkaar werden genaaid door middel van vele ‘vermoedelijks’ en ‘waarschijnlijks’. Ik geef | |
[pagina 55]
| |
een voorbeeld van Popma's ‘bewijsvoering’, en beperk mijn commentaar tot cursiveringen: ‘Meer ligt in het vrijwel onbekende feit dat Bilderdijk voor zijn huwelijk met Catharina Wilhelmina Schweickhardt de toenmaals in ballingschap levende prins Willem V heeft geraadpleegd; de enige mens die hij toentertijd als Nederlandse overheid kon erkennen, en vermoedelijk heeft Willem V Bilderdijks stap goedgekeurd (ik dank dit gegeven aan drs. A.G.v.d. Horst te Apeldoorn). De bewering, als zou Bilderdijk met C.W.S. een dertig jaren in concubinaat hebben geleefd, is dus nogal aanvechtbaar.’Ga naar eind2. Elders weet Popma zonder enig bewijs te melden dat Bilderdijks wettige echtgenote een ‘welhaast demonische’ figuur was, die ‘zeer waarschijnlijk... haar huwelijk met Bilderdijk heeft kapot gemaakt’. Vermeldenswaard is ten slotte de wijze waarop Popma de Bilderdijk-studies van dr. J. Bosch introduceert: ‘Hij is één van de calvinistische neerlandici, die, zich scharend om Prof. Wille, strijden voor een zuivere Bilderdijk-waardering, waaraan het ook onder calvinisten al te zeer mangelt.’
Stilzwijgen tot 1960. Toen werd ik verrast met een ministeriële opdracht tot het schrijven van een boek welks titel al sedert jaren voorkwam op de ‘verlanglijst’ van de literair-historische advies-commissie: een biografie van Katharina Wilhelmina Schweickhardt. Deze opdracht veronderstelde uiteraard het gebruik van alle beschikbare historische gegevens: dus óók van het brievenmateriaal dat werd en wordt bewaard in Het Bilderdijk-Museum. Maar de toestemming tot gebruik van dit materiaal werd mij geweigerd! Niet alleen omdat het Bestuur een biografie van Katharina Wilhelmina Schweickhardt beschouwde als een vooruitlopen op het tweede deel van de uitgave der Briefwisseling (!), doch vooral omdat het de publikatie van bepaalde biografische gegevens strijdig achtte met... ‘de Kieschheid’. Toelichting van professor Wille: ‘Ik vraag mij af, of ik de brieven die hierop (= Bilderdijks liefdesavontuur van 1796) betrekking hebben, wel allemaal mag publiceeren.’ Ik heb de opdracht aan de Minister van O., K. en W. terug moeten geven. Hij was zo vriendelijk mij een andere te verstrekken.
Opnieuw stilzwijgen. Pas na het overlijden van prof. em. dr. J. Wille, besloot ik tot publikatie van een studie waarvan ik vermoeden kon dat ze hem ‘persoonlijk’ verdriet zou hebben gedaan: mijn volledige, met biografische bewijzen gestaafde interpretatie van Bilderdijks ‘Gebed’. Deze studie moest niet alleen een antwoord zijn op de zeven jaar tevoren verschenen aanval van prof. Popma, maar zou tevens eindelijk openbaar maken wat zich in en rondom Bilderdijks beroemdste gedicht heeft afgespeeld: 168 jaar na dato! Onder de titel ‘Toegang langs een achterdeur’ verscheen mijn gewraakte essay in De Gids van oktober 1964. Ziedaar de eigenlijke verklaring voor de lachwekkende ‘Motie’ van ‘De Algemene Vergadering’ der Vereniging die zich ten doel stelt: ‘het bevorderen der studie...’ enzovoort. Rest nog te vermelden dat ik op 14 januari 1965 een door dr. J. Bosch geredigeerde brief ‘Namens het Bestuur’ van Het Bilderdijk-Museum ontving, waarin dat bestuur mijn handelwijze ‘ten sterkste’ laakte.Ga naar eind3.
Ten slotte. Ik heb deze aantekeningen na lange aarzeling en met tegenzin geschreven. Niet alleen omdat ik wel wat anders te schrijven heb (bij voorbeeld studies over het werk van Bilderdijk), maar vooral omdat het mij zeer onaangenaam is op deze wijze te moeten publiceren uit correspondenties en herinneringen. Ik meen echter dat mijn collega's recht hebben op een toelichting bij de hun toegezonden ‘Motie’, dat ik zelf recht heb op enige verdediging, en dat wij er allemaal te zamen recht op hebben te weten waaraan het te danken zal zijn als nu eindelijk eens alle gegevens over Bilderdijk ten behoeve van het literair-historisch onderzoek zouden worden vrijgegeven. Desnoods dan maar weer met omzwachtelend commentaar. |
|