De Gids. Jaargang 129
(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Richter Roegholt
| |
[pagina 49]
| |
nooit tevoren: sindsdien ontstond er een speelruimte die als vanzelf werd opgevuld door ergernissen van zeer verscheiden allure, die echter tot nog toe geen gewicht in de schaal hadden kunnen leggen. In het totale weefsel van de schandalen zoals het zich heeft gevormd in de geest van het publiek anno 1966, vindt men een menigte actualiteiten (waaronder de woningnood, het verkeer, en de vervuiling van lucht en water), die echter als inslag fungeren op de schering van een dieper liggend schandaal, dat men herkent als de mislukking van de idealen van 1945. Dit maakt het beeld van de provo-rellen zo gecompliceerd: infantilismen als ‘kip-in-blik’ (een agent in een witte auto) gaan samen met een vaak briljant geformuleerd protest tegen het huwelijk van Beatrix met Claus; het uitdelen van krenten leidt tot het aan de kaak stellen van een politiële willekeur die al lang bekend was en al veel eerder het geweten van de burgerij had behoren wakker te schudden (men zie Meningen van gedetineerden, uitgegeven door R. Rijksen, dat kort na zijn verschijnen in 1959 door het ministerie van justitie in beslag werd genomen, en sindsdien alleen verkrijgbaar is na advies van de Studie- en Voorlichtingscommissie van dit ministerie). Razend snel hernamen na 1945 de oude vormen en gedachten hun heerschappij in dit land, waarvan velen hadden gehoopt dat het een voorbeeld zou zijn van vernieuwing, tolerantie, democratie en waar de Hein Colijns voorgoed zouden zijn uitgeschakeld. Een hele generatie die nu rond de veertig is, heeft de schandalen moeten dulden: de mislukte zuivering, een leider van de Nederlandse Unie minister-president, de Partij van de Arbeid twee keer medeverantwoordelijk voor oorlog in Indonesië, Nederlanders gesneuveld in de waardeloze rimboe van Nieuw-Guinea, een koninklijk hof dat telkens met ‘rechts’ gecompromitteerd wordt, de wrange klucht van Bevrijdingsdag ééns in de vijf jaar (‘thrift, Horatio, thrift’), waartegen het protest van de gezamenlijke literaire tijdschriften in 1954 (‘Nationale Snipperdag’) destijds nog geen weerklank vond in brede, politiek significante kring. En bij dit alles de teleurstelling in de Partij van de Arbeid, medeverantwoordelijk voor zoveel nalatigheid en toch ‘de enige waarop je eigenlijk kan stemmen’, zoals intellectuelen tegen elkaar plachten te verzuchten. Daar zat dan ook de - ondraaglijke - gedachte achter, dat je anders de K.V.P. in de kaart zou spelen. Een van de factoren die de restauratie machtig in de hand hebben gewerkt, is juist geweest de Koude Oorlog, die een nieuwe eis van weerbaarheid stelde: velen welkom na de strijd tegen het fascisme; velen ook welkom als dekmantel voor conservatisme en winstbejag. De Koude Oorlog dreef bovendien een wig in het toch al te smalle progressieve kamp: De Groene, De Nieuwe Stem aan de ene kant; Vrij Nederland, Propria Cures, Het Parool aan de andere kant. Van Randwijk vereenzaamd ertussenin. En die tweede groep zich met hand en tand verwerend tegen het dubieuze bondgenootschap met Elsevier, zich vastklampend aan een woord van Koestler, dat afwijzen van het communisme niet hoeft te impliceren geloof in de onbevlekte ontvangenis. Het hele landschap is veranderd. De Groene is een ander orgaan dan in de tijd van de staatsgreep in Praag (mijlpalen zijn in de intellectuele geschiedenis van een generatie nu eenmaal onmisbaar: 25 februari 1948); de P.S.P., verzamelplaats van ouderwets sentiment, werd geen brandpunt van geestelijk leven; de P.v.d.A. zelfs wil sinds mei '66 de Amerikanen uit Vietnam zien vertrekken. Er ontstond een ruimte waarin men elkaar weer wilde ontmoeten. Na de mislukte zuivering was de tegenstroom al begonnen met het Eichmann-proces van 1961. In de ruimte die de Koude Oorlog achterliet, rees de stroom al meer en meer, de stroom, die nu eindelijk wilde afrekenen met de naweeën van de Tweede Wereldoorlog. Der Stellvertreter (seizoen '63/'64) werd een mijlpaal; de stortvloed van nazi-processen in Duitsland werd door Peter Weiss verwerkt in Die Vermittlung, voor de jeugd van 1966 een begrip. Wie de naam van Simon Wiesenthal niet kent, geldt als domoor (zie het onafhankelijke tienerblad Hitweek van 22 april '66, waarin deze vraag dient om een geïnterviewde aan de kaak te stellen). Coïncidentie: in 1965 kwam Claus von Amsberg, een obscure en onbenullige Duitse diplomaat, de Nederlandse monarchie in gevaar | |
[pagina 50]
| |
brengen. Of was dat niet zo toevallig? Claus dwong het Nederlandse volk tot een massaal soul searching en een massaal kleurbekennen, een proces dat mij deed denken aan wat ik als kind leerde over de Dreyfus-affaire in Frankrijk: het tastte alles aan, gezinnen en vriendschappen, redacties en partijen. Maar dit kon alleen gebeuren in het klimaat van '65-'66. Een tien jaar geleden zou Claus (zie andere schandalen, in die tijd sputterend geslikt) denkelijk zonder al te veel moeite geïntegreerd zijn.
Terug naar de provo's. Hun opkomst maar vooral hun ontvangst moeten wij dus zien in het historische kader dat we zojuist hebben geschetst. Uitgangspunt is altijd weer 1945. Jonge mensen schelden een politieagent voor fascist; ouderen, die beter konden weten, vergeten het hun kwalijk te nemen omdat ze het gevoel hebben dat de Tweede Wereldoorlog nog niet gewonnen is. Ditzelfde besef leeft trouwens ook bij de heersende groep, die niet nalaat telkens te onpas de jaren '40-'45 te berde te brengen: zo de Officier van Justitie te Assen, die in 1965 de enormiteit lanceerde dat iemand die deze jaren niet had beleefd geen recht heeft tegen militarisme, onderdrukking en fascisme te zijn (waarmee hij en passant het hele geschiedenisonderwijs overbodig verklaarde); een slechte grap die werd overgenomen door zijn Amsterdamse collega, die de journaliste Renate Rubinstein vervolgde wegens het kalken van de leuze ‘Amsterdammers blijft thuis’. Dit was van deze Officier natuurlijk een dubbele dwaasheid (gezien de persoonlijke omstandigheden van beklaagde), maar van echte verblinding gaf pas de rechter blijk, die deze beklaagde veroordeelde in plaats van te overwegen (niet zonder de humor die de afstand schept, nodig voor goed rechtspreken), dat thuisblijven een rustiger raad is dan happenen. Kleine schandalen weerspiegelen grote conflicten. In het kielzog van het koningshuis ondergroef de justitie haar mythe van rechtschapenheid. De tegenstelling is die van vóór of tegen de idealen van 1945. In kleine sarcasmen, kleine veroordelingen, heeft de rechterlijke macht de indruk gewekt, niet aan de goede kant te staan, niet te begrijpen hoeveel gefnuikt idealisme uit de Tweede Wereldoorlog nog een echte kracht vertegenwoordigt. Hooggeplaatste personen worden onverhoeds gedwongen kleur te bekennen. En maar al te veel reageren met een klakkeloos ‘het gezag moet gehandhaafd’; waarmee ze blijk geven zowel van weinig zelfkritiek als van weinig historisch inzicht... Historische generalisaties moeten onvermijdelijk steunen op partiële inductie. En toch zijn er significante gegevens genoeg, om te stellen dat de provo's in harmonie met hun ouders leven, dat de clichés die voor jeugddelinquentie gelden voor hen niet opgaan. (De moeder van Rob Stolk tegen een verslaggever van Het Parool: ‘Ik vind het veel erger als bijvoorbeeld je dochter met een mof trouwt.’ Ewoud Zeldenrust in Verstandig Ouderschap: ‘Ik werd niet geslagen door mijn ouders, heb geen minderwaardigheidscomplex, ben op school niet mislukt en molesteer nooit voorbijgangers.’) Om het beeld volledig te maken, moeten we nog wijzen op het feit dat er reeds een ‘nieuwe klasse’ voorhanden was, de jeugd, die door economische oorzaken een aparte economische positie in onze samenleving ging innemen: produkt van langere schoolopleiding, welvaart en vrije tijd. De bewuste provo's vormen de voorhoede, de jeugd levert het troepenmateriaal, de ouderen hebben de grond voorbewerkt, de fakkel brandende gehouden en de dialectische terugkeer van hun ideeënwereld herkend. Dit is een beeld waaraan men zal moeten wennen. Wanneer men de historische en economische krachten herkent die hier werkzaam zijn, zal men begrijpen dat het geen zin heeft de gummistok te heffen of zich met het etiket infantilisme te troosten. Alle frustraties stromen nu nog in één kolk: parkeerproblemen en collaborateurs, zenuwachtige politie, Vietnam, prijsstijgingen, huwelijk en woningnood en de teleurstellingen die de Partij van de Arbeid ons pleegt te bereiden. Misschien zullen de provo's kunnen optreden als kristallisatiepunt van al dit onbehagen-sinds-1945 in de brede speelplaats die de atoombom de kleine landen in dit tijdsgewricht heeft geschonken. En misschien dat dan de creatieve ideeën over lokale democratie, geboortebeperking en Nieuw Urbanisme van hen uit hun invloed op ons verdere leven zullen krijgen. Dit is de speelruimte ter linkerzijde: vol- | |
[pagina 51]
| |
doende om Hoflands sombere diagnose vooralsnog ter zijde te schuiven. Zou niet alleen al het speelse uiterlijk en het roerend gebrek aan groepsdiscipline een indicatie zijn, dat we hier niet met afstammelingen van les Camelots du Roi te doen hebben? Voorwaarde voor een creative toekomst zal zijn dat de provo's een gezond instinct tonen voor proporties, democratie en socialisme; en dat zij - zoals in Provo 9 reeds is gebeurd - de gewelddadigheid afwijzen, die nooit in overeenstemming is met vrijheid, gelijkheid, recht en tolerantie. Laat ze maar spelen.
Amsterdam, mei 1966. |
|