De Gids. Jaargang 129
(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
W.L. Brugsma
| |
[pagina 260]
| |
‘het’ volk is dat zich verheft, maar ook dat er méér is dan een handjevol agitators en voorts dat van snel meester worden van enigerlei toestand geen sprake zal zijn. Zij kennen ook het antwoord van de revolutionair op de vraag waarom hij naar het wapen van guerilla en terreur heeft gegrepen, subsidiair de vraag waar het doden in de politiek nu eigenlijk begint. Voor de revolutionair is dat duidelijk: bij een machtsoverheersing die de sociaal of nationaal ontmachte slechts het wapen van de terreur overlaat. Wanneer rechtmatige of rechtvaardige politieke verlangens niet op gronden van redelijkheid worden ingewilligd, wanneer geweldloze betogingen worden uiteengeknuppeld, wanneer een massaal gevoel dat het ‘zo niet langer gaat’, een volk of een klasse het water naar de lippen doet stijgen, dan moet het op dat water zien te roeien met de riemen die het heeft. En die riemen zijn: het schot in de rug van het dorpshoofd, de handgranaat in de bioscoop, de guerilla op het land, de terreur in de stad. Zoals in Algerije, zoals in Vietnam. Voordat men de guerilla klasseert als de smerigste aller oorlogen, moet men objectief vaststellen dat de guerillero geen keuze van middelen heeft. Zeker zou het F.L.N. graag een eerlijke open strijd hebben gevoerd door bij voorbeeld Franse troepen met bommen of napalm te bestoken, maar bij ontstentenis van een luchtmacht moest het van zulke faire methodes afzien. De kleine jongen die door de grote jongen met dreiging van superieure lichaamskracht in de hoek is gedreven, kàn alleen maar onder de gordel trappen. Rechtvaardiging van de uitgangspositie van de guerillastrijder sluit overigens niet de vaststelling uit, dat hij in het verloop van die strijd doorgaans onherstelbaar moreel beschadigd wordt door de middelen die hij gedwongen is te gebruiken en door het effect dat zij hebben. Daarin ligt de klassieke tragiek van de vrijheidsstrijder die overleeft en die niet door tijdig sneuvelen wordt bevrijd van hetgeen hij heeft moeten doen. Veel smeriger dan de middelen waarvan de guerillero zich bedient, is het zelf-genererend effect van zijn strijdmethode. Hij oefent namelijk terreur uit, die contra-terreur móet en wil uitlokken. Voor hem mogelijk onbewust, voor zijn leiders zeker bewust, is die contra-terreur absolute noodzaak, essentieel ingrediënt voor zijn succes. Dat heeft meer dan één reden. De eerste is deze: Een volk mag door onderdrukking in een revolutionaire situatie zijn gedreven, het is doorgaans slechts een minderheid (in revolutionaire termen: de voorhoede) die zich daarvan werkelijk bewust is en uit dat bewustzijn tot actie overgaat. Om die actie het karakter van een werkelijke volksopstand te geven, moet de voorhoede het volk wekken uit zijn lethargie, uit zijn gevoel dat het misschien toch maar beter is op de knieën te leven, dan rechtopstaand te overlijden. Voor het wekken uit die halfslaap zijn terreur en contra-terreur een probaat middel. Terreur tegen de onderdrukker, tegen zijn handlangers en ‘per ongeluk expres’ ook tegen het slapende volk zelf. Want niets zet een revolutionaire proclamatie zoveel kracht bij als de dreiging van een schot in de rug van degene die nog ‘nicht willig’ is. Niets, of het moest de contraterreur zijn die zonder mankeren blindelings zal neerhagelen op degenen, juist op degenen, die op de knieën leven.
Voor de stelling dat repressie juist de onschuldigen treft - en psychologisch dubbel zo hard treft, omdat zij niets hadden gedaan - hoeft men niet in Algerije of Vietnam terecht. De Provo-actie op de huwelijksdag in Amsterdam, die enige guerillatrekjes openbaarde, bewees het ook. De wapenstokken van de politie troffen relatief zelden de Provo's, trouwens sneller ter been dan de gemiddelde burger, maar veeleer de gewone nieuwsgierige en de oprechte Oranjeklant, die van de prins geen kwaad wist. En die, naar men mag aannemen, aldus niet alleen schade aan lijf maar ook aan ziel opliep. Nu waren de Provo's in Amsterdam, in tegenstelling tot de geschoolde terrorist, vrij duidelijk te identificeren en de wapenstok had dus wat selectiever kunnen neersuizen. Maar voor de Fransen in Algerije was een F.L.N.-terrorist uiterlijk niet van een neutrale muzelman te onderscheiden. Zoals voor de Amerikanen in Vietnam een Viet Cong niet makkelijk van het gangbaarder model Vietnamees te separeren valt, zeker niet van uit een bommenwerper. Men kan | |
[pagina 261]
| |
doorgaans de selectie pas maken, wanneer men op beiden lijkschouwing heeft toegepast. En daarvoor is het nodig dat zij beiden eerst komen te overlijden. Volgens sommige Amerikaanse waarnemers sneuvelen er in Vietnam zeven gewone plattelanders op iedere Viet Cong. Dat nu is één van de doelen die de guerillero met het uitlokken van contra-terreur beoogt te bereiken. Zolang hij zijn wat lethargischer landgenoten slechts het alternatief kan aanbieden van leven op de knieën of sterven op de voeten, zal hij gemakkelijk voor heethoofd en lastpost worden versleten. Kan hij echter de keuze offreren tussen sterven op de knieën of sterven op de voeten, dan worden zijn recruteringskansen veel gunstiger. Dat is empirisch even duidelijk bewezen in het getto van Warschau als in de kasbah van Algiers, in de djebel van Tunesië als in de rijstvelden van de Mekong-delta. Het generereren van contra-terreur door terreur heeft nog een ander voordeel voor de rebel. Om in de terminologie van de revolutionaire voorhoede te blijven: de onderdrukker laat zijn ware aard zien. De nationalisten die de Fransen en Amerikanen voor bloeddorstige moordenaars, rovers, plunderaars en verkrachters scholden, stuitten op de volksscepsis van ‘eerst zien dan geloven’. Men kende hen immers ook van een vriendelijker kant: kerstbomen opsierend, met maîtresses spelend, buren ter zijde staand. Pas toen zij door guerilla en terreur in het achterwerk werden geprikt, namen zij een gedragspatroon aan dat meer conform was aan het duivelse beeld dat door de revolutionairen aan het nog niet revolutionaire volk was verstrekt. Ten slotte: het bedrijven van contra-terreur heeft een verzwakkende, demoraliserende invloed op het thuisfront van degenen die zich genoopt zien haar te bedrijven. Als een zoon moet vallen hebben de meeste ouders liever dat hij het doet in een heldhaftige actie tegen een overmacht, dan terwijl hij bezig is een dorp plat te branden of elektrodes op de geslachtsdelen van een boer te plaatsen. En al zouden die ouders dat niet willen geloven, er zijn zeker anderen die er zich voor generen dat hun volk, of een volk waarmee zij in een alliantie zitten, zo iets doet. Ook dat heeft de Amsterdamse politie ervaren. Uit die gêne, vermoedelijk ook uit de wens om de handen in onschuld te wassen, worden aan het thuisfront de protestbijeenkomsten tegen de smerige en heilloze oorlog geboren. Zo men die manifestaties geen edelmoedigheid kan ontzeggen, het werkwoord vereenvoudigen wordt er in alle vormen vervoegd. Er hangt een atmosfeer van onbewezen ‘heiliger dan gij’ die iedereen moet opvallen die gewapend verzet van nabij heeft gezien of eraan heeft deelgenomen. Een toevallig aanwezige para-officier weet dat hij gegeven de geschikte omstandigheden zonder moeite uit veel van de protesterenden uitstekende contra-terroristen zou kunnen maken. Het protest tegen de contra-terreur bevat ook een element van onlogica omdat de guerilla's, zoals hierboven is aangeduid, die contra-terreur juist verwelkomen. Dat zou overigens een goed argument kunnen zijn om geen contra-terreur toe te passen, om de guerilla níet in de kaart te spelen. Maar dat is een nogal academische overweging: het diabolisch karakter van de guerilla ligt in zijn zelf-genererende werking, in de dwangmatigheid van de handelingen der strijdende partijen, in de fataliteit die haar alle eigenschappen van een klassieke tragedie geven. Het gevoel van wederzijdse verdoemdheid door de middelen die men aan beide kanten gebruikt, schept ten slotte een merkwaardige broederschap tussen guerillero en contra-guerillero, gedwongen samenlevend, want strijdend in een andere, hardere wereld. Ik weet niet of de Viet Cong de bewondering al retourneert die de Amerikanen voor de ‘Victor Charlies’ reeds hebben opgevat. Maar in Algerije bestond er een sombere liefde tussen ‘fellouzes’ en ‘para's’ en een gedeelde verachting voor de niet-strijdende wereld. Die liefde bereikte haar moment suprème in de nacht die de F.L.N.-commandant Ben M'Hidi en kolonel Bigard met elkaar deelden. De kolonel en zijn gevangene brachten die nacht pratend door, bespiegelend over dood en leven. Toen de ochtend kwam besloot de terrorist het gesprek met de woorden: ‘Wij, mijn kolonel, zijn allebei strijders en soldaten. En daarom: “seigneurs”.’ Toen begaf hij zich met de kolonel naar buiten, inspecteerde het vuurpeloton en het trompetterskorps dat hem de mili- | |
[pagina 262]
| |
taire eer bewees. Hij salueerde en liet zich ongeblinddoekt fusilleren. Waarna hij door de para's ten grave werd gedragen, die met dezelfde geweren, maar nu óver zijn lichaam, nogmaals een salvo afvuurden.
Kunnen uit de rottende voedingsbodem van de guerilla, die een van de oudste vormen van oorlogvoering is, nog zulke fraaie orchideeën van absurde romantiek bloeien, de modernste oorlogstechniek die escalatie heet, is wat koeler. Over die escalatie bestaan overigens nogal wat misverstanden. Zij wordt door sommigen ten onrechte gezien als een manier om stap voor stap een conflict uit te breiden tot de atoomdood erop volgt. Maar in wezen is escalatie iets anders. Namelijk het stap voor stap uitbreiden van een conflict om te vermijden dat de atoomdood erop volgt. Escalatie is dus niet een oorlogszuchtige, maar paradoxaal genoeg een zo vredelievend mogelijke vorm van oorlogvoering. Zij is gegrond op twee realiteiten. Ten eerste de wetenschap dat er voor de afzienbare tijd conflicten tussen staten, naties of delen daarvan zullen zijn en ten tweede het bestaan van twee (straks meer) nucleaire supermachten, die als zij niet oppassen de hele wereld aan flenters kunnen blazen. Daarom passen zij wel op en escalatie toe. Escalatie is het bewust, in duidelijk gemarkeerde etappes opvoeren van de strijd. De bedoeling is de tegenstander bij iedere trap op de ladder de gelegenheid te geven te overdenken of zijn doel het middel van de oorlog nog wel heiligt. En tevens om bij iedere fase een corresponderende intensivering van vredespogingen, ook door anderen, te bewerkstelligen. Het nieuwe aan escalatie is, dat men oorlog voert met terughoudendheid in plaats van met alle macht. En niet meer met het doel de oorlog te winnen, de vijand in de pan te hakken, maar om de status quo ante te herstellen en nucleaire moord-en-zelfmoord te voorkomen. Escalatie is een nieuwe niet-expansieve manier van krijg voeren. Helemaal nieuw is het principe van de escalatie natuurlijk ook niet. Als we de grote en de kleine jongen, die ons het voorbeeld voor de guerilla leverden, nog even uit hun schoolklas halen, dan kunnen wij hen ook gebruiken om escalatietje te spelen. In het guerilla-geval pestte de grote jongen de kleine, hem dwingend onder de gordel te trappen. In het geval van de escalatie pest de kleine jongen de grote, hem dwingend, vooropgesteld dat hij een áárdige grote jongen is, met een zo bescheiden mogelijk gebruik van kracht de kleine jongen tot verstandiger gedrag te bewegen. Een zuiver voorbeeld van escalatie is het optreden van de Verenigde Staten in Noord-Vietnam overigens niet helemaal, omdat er inderdaad een nucleaire mogendheid tegenover een niet-nucleaire mogendheid staat, een grote jongen tegenover een kleine. Een beter voorbeeld was de raketten-crisis op Cuba, want daar ging het tussen twee grote nucleaire jongens, al probeerde Chroesjtsjow via de kleine tussenpersoon van Castro te opereren. In het geval Noord-Vietnam doet de Sowjet-Unie dat duidelijk níet. Misschien doet China het wel, maar China is een nauwelijks-nucleaire macht. Toch bevat het Vietnamese conflict duidelijk illustratiemateriaal van guerilla èn escalatie, zij het niet zo hecht verheven als menigeen denkt. In feite voeren de Verenigde Staten namelijk twee oorlogen in Vietnam. In het zuiden een contra-guerilla die met alle macht wordt uitgevochten en in het noorden een escalerende actie, die met zo gering mogelijke middelen wordt gevoerd. Dat laatste heeft de verbijstering gewekt van een aantal Amerikaanse senatoren, die maar niet begrijpen waarom 's werelds grootste macht die strijd niet wil winnen. Nu is de verleiding groot om wanneer zoons van kiezers sneuvelen, te eisen dat met alle middelen een zo snel mogelijk einde aan dat sneuvelen wordt bereid. Dat was de traditionele gang van zaken. Alleen, we bevinden ons niet meer in een traditionele periode, we leven in het jaar 21 na H. En de president van de Verenigde Staten weet dat even nauwkeurig als de premier van de Sowjet-Unie. Binnen enkele jaren zullen we weten of dat de regering van China inmiddels ook duidelijk is geworden.
Vastgesteld hebbende dat escalatie als methode moreel gewettigd kan zijn, rest de vraag of zij het in principe ook is. Want hoe men het keert of wendt, het gaat bij escalatie om de | |
[pagina 263]
| |
vraag of men een beperkt aantal mensen mag doden of laten doden om de dood van een onbeperkt aantal mensen of een capitulatie te voorkomen. Die vraag valt in deelvragen op te splitsen. Wíe mag escalatie toepassen? Onder welke omstandigheden? Wie maakt uit wanneer het moet gebeuren? Het zijn vragen die voor de guerillaoorlog evenzeer gelden. En terwijl ideologen, polemologen en moralisten in het algemeen zich het hoofd over die problemen breken, legt de praktijk die onafzienbare verantwoordelijkheid op politieke leiders, die er niet altijd voor toegerust zijn. Het ziet ernaar uit dat de praktijk dat voorlopig zal blijven doen. En wel vooral in de ‘nationale bevrijdingsoorlogen’ waarin guerilla en escalatie door elkaar zullen spelen en die in wezen de grootste bedreiging voor de wereldvrede opleveren. Het is immers niet aan de grens der twee Duitslanden waar de supermachten neus aan neus staan, dat het grootste gevaar ligt, omdat iedere overschrijding daarvan een conflict zal opleveren dat zo razend snel naar een nucleaire catastrofe zal escaleren, dat men niet eens de tijd krijgt om Herman Kahns etappes te zien aftikken. Het is wel in de periferieën van de machtssferen en in de nog niet afgebakende gebieden, dat men riskeert met geweren een conflict te beginnen dat met H-bommen kan eindigen als de escalatie er niet in slaagt een tussentijdse oplossing tot stand te brengen. Escalatie geeft immers geen garantie dat een plaatselijk conflict niet een nucleaire apotheose zal krijgen, escalatie schept slechts een mogelijke uitweg. Een gezondere basis zou gelegd worden wanneer de Sowjet-Unie niet langer vóór en de Verenigde Staten niet langer tégen iedere revolutie in Azië, Afrika en Latijns-Amerika zou zijn. Wanneer men die omwentelingen in een wat relatiever licht zou gaan zien. Het begint daar trouwens wat de regeringen betreft, al op te lijken. Zelfs de vurigste aanhanger van het gelijk van de Viet Cong kan niet staande houden dat zo'n plaatselijk gelijk voorrang moet hebben op de wereldvrede. En ook niet dat capitulatie voor een gelijk hebbende guerilla noodzakelijkerwijs die wereldvrede zou dienen. Omdat een bij voorbaat verzekerd succes voor iedere guerillabeweging elders de deur zou kunnen openen voor guerilleros die géén gelijk hebben. Dit zij dan gezegd door iemand die de afschuwelijke martelgang van het Vietnamese volk van nabij heeft gezien. Die gelooft dat de Amerikanen de dam tegen China's invloedssfeer beter in een nog niet door guerilla aangetast land hadden kunnen leggen, zoals Thailand. Maar die het proces van de ‘engrenage’, het ongewild tussen de raderen raken van de mechaniek van het geweld, zich te vaak heeft zien afspelen om de heilige onschuld nog als wasmiddel te willen gebruiken. Want wat er in de wereld ook slecht verdeeld mag zijn, de schuld nauwelijks. |
|