De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
J.W. HolsbergenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 254]
| |
Dat wisten we dus. Diezelfde dag verlieten we het huis. De joodse vrienden naar het daglonershuisje in de polder, waarvan de moestuin gebruikt werd voor het kweken van de aardappelen, kool en tabak. Tabak waar ik altijd de hik van kreeg als ik ze rookte; Artuur was al een tijd bij zijn vriendin Sonja, wij gingen met onze kleine zoon naar mijn zuster in de provincie.
De buitendeur stond open. Het was eind mei en eindelijk mogelijk per binnenvaartschip naar de stad terug te reizen. Het huis was een ruïne geworden. Alles wat maar hout was, was verdwenen. Deuren, vloeren, een stuk van de trap, houten wanden, alles. Van mijn meer dan tweeduizend boeken was alleen nog een stapeltje Dickens over. Een touw eromheen gebonden, klaar om mee te nemen. Sindsdien heb ik nooit meer boeken verzameld. Als ik ze gelezen heb en ze niet meer wil overlezen, doe ik ze weg. Een vreemde gewaarwording. Hoe goed kon ik me voorstellen dat de vader van een vriend huilde omdat hij zijn huis, zijn eigen huis, na het bombardement niet meer kon terugvinden. Zelfs niet eens de straat, overdekt met puin en rokend hout. Een huis heeft zo iets zekers, iets vertrouwds, iets beschermends, dat er altijd hoort te zijn. Ik moet nu van balk tot balk wippen om in de keuken te komen. Dan zie ik over een balk een zwart ding aan schelledraad hangen. Hee, een microfoon. Ik volg de draad. Vind batterijen, onder een stenen muur verborgen. Volg een stel andere draden en ontdek in elke kamer een microfoon, in sommige kamers vier. Op de zolder. Draden leiden naar het kantoortje, waar een telefoonaansluiting is, die de hele oorlog door heeft gewerkt op een georganiseerd toestel. Verder kan ik ze niet volgen. Iemand moet alles wat in ons huis werd gesproken hebben willen afluisteren. Ook die keer dat ik met Martha een nummertje maakte en wij kermend in elkaar gleden. Het eerste waar ik aan denk. Maar wij moeten veel te onbelangrijk zijn geweest voor al die moeite en kosten. Zo inefficiënt waren de moffen nou ook weer niet. Hoewel hun organisatietalent sterk wordt overschat. Of waren de wapens van die kale zo belangrijk? Waarom in godsnaam vraag je je af. Wat steekt hierachter? Was het huis voor een ander bedoeld? Werd het na anderhalf jaar oorlog per vergissing aan ons toegewezen? Ik herinner me, dat ik nogal wat instanties heb afgelopen om zo ver te komen. Dank zij een oom bij de politie is het gelukt. Of zou alles er al hebben gezeten? Niet waarschijnlijk. Voor we het huis huurden was het de opslagplaats van verhuizers. Vader en zoon, aardige mensen. De installatie was naar een zeker schema gemaakt. Microfoons in de wand, boven een bed, waar het had gestaan tenminste, in het plafond. Ik ga de draden nog eens na. Blijkbaar is in etappes gewerkt, op veel plaatsen is het schellekoord aan elkaar gelast, met isolatieband omwikkeld. Isolatieband van papier, dus oorlogspul. Alles kan aangelegd zijn in de tijd dat we er woonden. Wat stookbaar was, is eruit gesloopt. Maar zijn microfoons en batterijen voldoende om alles af te luisteren? Ik moet het toch eens aan Barend vragen. Zijn er in die tijd zulke gevoelige microfoons geweest? En ergens was een luisterpost, neem ik aan. Maar waar? Het was nooit ontdekt, als ze de boel hier niet hadden gesloopt.
Van de buren hoor ik dat de Grüne Polizei de buitendeur heeft geforceerd. Ze zijn een volle dag aan het zoeken geweest. De vrienden waren teruggekomen om achtergelaten dekens op te halen. Ze hebben tot de | |
[pagina 255]
| |
volgende morgen - dat vertelden ze later zelf ook - in de schuilplaats gezeten. Een volmaakte schuilplaats. In het zijkamertje liep het schuine dak door, achter de houten kamerwand. Erachter was een ruimte van bijna een meter diep en drie meter breed. Te halver hoogte van de houten wand hield het dak op en daar was een stenen muur. Tenny ontdekte dat. We maakten de wand scharnierend naar binnen. Wie erin zat, zette het luik met een stevige balk klem tegen de stenen muur. Tikte je tegen die wand, dan klonk dat dof, niet hol. Niemand zou kunnen vermoeden dat er nog een ruimte achter was. Ze zijn niet ontdekt, natuurlijk niet. Denk ik aan Artuur. Opeens herinner ik me dat hij snoepte. Artuur snoepft, zeiden wij onder elkaar, die f toevoegend om het vergrijp te verzachten. Op zolder lagen appels, een kleine wintervoorraad. Ze verdwenen. We weten dit aan de ratten. David had zelf gezien hoe een rat een appel voor zich uit rolde, de trap af. Er verdwenen pakjes shag uit de voorraad van Leo. Ratten roken niet en vreten geen tabak of sigaren. In plaats van eerlijk voor zijn baas te werken vrat die jongen de sigaren op. Zoals de sigarenmaker zei. Waarom, Leo is niet gierig en biedt ons altijd te roken aan als hij zelf iets opsteekt. En wat scharrelt Artuur toch op zolder? Zijn schilderspullen staan er. En wat heeft Artuur in zijn koffer, die hij altijd dichtdoet? En afsluit als er iemand binnenkomt. Die hij nooit openmaakt als er iemand bij is. Waarom is hij altijd op? Iedereen die naar de w.c. gaat 's nachts, moet door de kamer waar hij slaapt. En bijna altijd is Artuur op. En altijd schuift hij iets onder zijn bed. Zo krijgt Artuur leven. Hij was er toch wel degelijk. Ik herinner me nu ook, dat hij nogal eens heel vlug een extra schep suiker uit de suikerpot nam. Eigenlijk iets ongehoords nu alles, thuis net zo goed, is gedistribueerd. En, Artuur op de w.c. wijzend: ‘Als dat ding eens praten kon.’ En o, ja:‘Je moet altijd heer blijven.’ Dat zei hij. Twee keer. De eerste keer op school. | |
DagboeknotitiesGa naar margenoot+ dinsdag 7 maart 1944 - 's Middags bij Hare Majesteit op bezoek gekomen. Chester Sq[uare] 77 door Luitenant Beelaerts van Blokland ontvangen en vandaar per taxi en per trein naar Maidenhead, waar we door auto's van de Koningin afgehaald werden. We waren Camps, Luitenant v.d. Sluis, Meurs, Boers en ik. We werden eerst door een hofdame verwelkomd en daarna door de Koningin. We kregen een hand en mochten gaan zitten. De Koningin vroeg ons om de beurt waar we vandaan kwamen, wat we meegemaakt hadden enz. Er werd thee geserveerd en we bleven 11/2 uur praten. Daarna namen we afscheid, kregen weer een hand en werden door de auto's weer naar het station gebracht. De Koningin ziet er oud uit maar toch nog flink. 2 Jongens kwamen te laat omdat ze de trein gemist hadden en kregen een uitbrander. Ze heeft een paar ogen waarmee ze dwars door je heen kijkt. Toen we teruggingen hadden we op het station een leuke ontmoeting met het gevolg dat we 2 uur later pas thuis kwamen. Afspraakje gemaakt voor morgenavond. | |
[pagina 256]
| |
Sonja was destijds al zijn vriendin. Ze waren altijd samen. Jan Vondeling, een soort erotomaan (je bent een bevestiging van Freuds theorieën, zeiden we tegen hem, die altijd over neuken sprak en de dood van een filmster toeschreef aan overmatig sexueel verkeer), had Sonja gegrepen. In de gang. Ze was woedend. Jan Vondeling had haar gegrepen, beklaagde ze zich tegenover Artuur. We stonden erbij en leverden commentaar. Dan moet je het maar niet uitlokken. Wat heeft-ie dan gedaan? Als je niet wil gebeurt er niks. Wat een smeerlap. Wat voor lol is eraan, dacht ik. Zo iets moet met wederzijds goedvinden. Hij heeft in mijn borst geknepen en zijn hand onder mijn rok gestoken. Ik weet niet waarom ik erom moest lachen. Misschien om Bram: ‘Dat zou ik ook wel willen maar ik durf niet.’ Of om die man. D'r is een keer een man gepakt, die een kunstarm uit zijn mouw had steken. Met zijn echte hand betastte hij stiekem de meisjes op het volle balkon van lijn 10. Vooral tijdens de spitsuren op warme zomerdagen. Zijn maat deed lijn 8, ook een drukke lijn, vol ateliermeisjes. Belachelijk. Zo is er ook eens een man opgebracht die mandenvol paardevijgen van uit het zolderraam naar de koningin gooide. Ze maakte in een open calèche een rijtoer door de volksbuurten. Wat die man zei. Ze vroegen hem waarom hij het had gedaan. ‘Ze is zelf begonnen’, zei hij. Sonja was een smal, lenig meisje, kwiek als elektriciteit reagerend. Of lachte ik door Artuurs verontwaardigde opmerking: ‘Je moet altijd heer blijven?’ Vuile viezerik, riepen we lachend tegen Jan, die alles ontkende. Je moet altijd heer blijven! Prachtig. Eeuwen cultuur en sexuele onderdrukking spreken eruit. Een heer. Een heer in 't grijs, die wou ereis. Hoe voortreffelijk is een heer. Doordat Artuur bij ons inwoonde kwam Sonja vaak logeren. Bezoeken, die de mannen onder ons welkom waren, omdat ze ook nog eetbaars en iets te drinken meenam. Een welkome afwisseling op de zelfgestookte jenever. Dat werden dan 's avonds dolle danspartijen op de muziek van Nat Gonella en Louis Armstrong. Doodmoe en buiten adem, spelletjes, protocollen. Deze avond het telepathiespel. Bekend: iemand gaat de kamer uit. We spreken af, waaraan we zullen denken, aan iets in de kamer. De proefpersoon wordt binnengeleid en moet raden waaraan iedereen denkt. De afspraak is dat iedereen ook werkelijk heel sterk aan hetzelfde denkt. Het wordt eigenlijk vervelend. Ten slotte komen we ertoe in gedachten te nemen de billen van Rita en de jongeheer van Leo. Dat laatste raadt Mimi meteen. Nu is de beurt aan Sonja. Ze gaat de kamer uit en wij delibreren heel lang wat we zullen nemen. Ten slotte kiezen we de asla van de kachel. Sonja binnengeroepen. Laat zien wat je kan, roept Artuur. Ik zal je wat laten zien, zegt Sonja triomfantelijk, ritst haar jurk los, stapt eruit en staat naakt. Een sensatie voor ons burgermensen. Ze is heel mooi. Wiegt uitdagend met haar heupen. De meisjes verstijven, maar houden zich keurig en doen of het heel gewoon is. Sonja loopt meteen op de kachel af, wijst op de asla, gaat heupwiegend de kamer uit. David erachteraan. De deur achter zich dichtgooiend. Even zitten we wat dom te kijken. We weten er geen raad mee. Kijken elkaar aan. Dat kan niet, zegt Rita. Je moet er iets aan doen, zegt ze tegen me. Dan komt Artuur tot leven. Langzaam, als een panter staat hij op. Bij de | |
[pagina 257]
| |
deur aarzelt hij en draait zich naar mij om met iets smekends, zijn ogen half gesloten. Ga jij mee, vraagt hij mij. Ik blijf zitten. Wat moet ik ermee. Hij blijft naar mij staan kijken, wat heen en weer wiegend waardoor de vloer onder zijn gewicht piept. Verder is het doodstil. Wat moet ik doen. Wat heb ik ermee te maken. Ga nu, ja ga nu, zegt Rita. En Artuur kijkt alsof hij in tranen zal uitbarsten. Dan sta ik maar op.
Als we boven komen is het al gebeurd, David zijn kleren nog grotendeels aan en Sonja zijn wangen strelend, op het divanbed. Rita's bed. David trilt over zijn hele lijf. Als ze ons gewaarwordt maakt Sonja zich uit zijn armen los en begint zich aan te kleden. David gaat zonder iets te zeggen naar zijn slaapkamer. Artuur en ik naar beneden. Boven horen we Sonja huilen. Hoe kan ze zo iets doen? zucht Rita, zo iets doe je toch niet. Ze is preuts Rita. Wat hebben we ermee te maken. Het is niet gebruikelijk. Maar als mensen onder zulke omstandigheden zich willen afzonderen. Ze is hysterisch, zegt Rita weer. Van David vind ik het trouwens ook idioot. Het is geen wonder, zeg ik, als de vrouwen meewarig doorzuchten van wat erg. Vergeet niet dat David hier nooit iets heeft, niks, en dan zo iets duidelijks ineens. ‘Je moet altijd heer blijven’, zegt Artuur en nu weet ik: dit is de tweede keer. Sonja is later getrouwd met een gereformeerd zeeofficier. Ze was rooms en ze is voor hem gereformeerd geworden. Ze heeft nog haar belijdenis gedaan (ik zweer je!) bij dominee Pik. Ze is een dikke mevrouw geworden, die letterlijk niets meer heeft van dat lenige, ondeugende meisje van eens. Maar ik ben er nooit achter gekomen hoe het zat met die microfoons, verborgen oren, die alles moeten hebben gehoord, alles. |
|