Nico ScheepmakerGa naar voetnoot+
De navolging van Hussem
De kunst van kunst is 't vinden van de eerste ongeschreven regel
Ik ben nog nooit zo moe geweest na een receptie, zei Lubberhuizen. Allemaal Hagenaars moet je rekenen, die moet je alles aanreiken, de glaasjes sherry en de zoutjes - zal ik u nog een glaasje inschenken? ja graag - zelf iets nemen is er niet bij. Kom je in Den Haag, dan zitten ze of staan ze allemaal zuinig om de verversingen heen en nemen niets, maar zodra iemand zegt: gaat u gerust uw gang het staat er voor, dan vliegen ze er als kippen op af.
Ziehier, in eigen bewoordingen naverteld, een terugblik van Geert Lubberhuizen op de receptie die De Bezige Bij had aangericht ter gelegenheid van Willem Hussems 65ste verjaardag en het uitkomen van diens bundeltje pocketversjes Schaduw van de hand. Een heel geanimeerde receptie overigens, God beware me er ervoor dat u uit voorgaande regels een andere indruk mocht krijgen, want zijn aan Hagenaars de glaasjes eenmaal uitgereikt, dan doen zij niet voor Amsterdammers onder. Langs de wanden van de Bij Galerij hingen de rechtlijnige doeken van Hussem, en ter inleiding van de bundel verhief de rechtlijnige J.B. Charles op een gegeven ogenblik zijn stem om Hussem de vrede te verklaren. Hij deed dat op een bijzonder gevaarlijke wijze. Na eerst een oorlogsherinnering te hebben opgehaald, waaruit bleek dat Hussem een goede gastheer was geweest voor Koos Schuur en Charles toen zij tijdens de oorlog een of andere missie te vervullen hadden (waarmee voor Charles het bodempje voor Hussems belangrijke dichterschap al gelegd was), begon Charles zijn bewijs uit het ongerijmde, door critici te citeren die zich bij vroegere gelegenheden al negatief over de gedichtjes van Willem Hussem hadden uitgelaten. Zo kregen we te horen wat Ab Visser, Rein Bloem (even een hint in de richting van J.C. en de wens uitgesproken dat er van geen familieband sprake zou zijn), Hans Warren en nog een andere ‘scharrelaar’ (zoals Charles ze noemde) over Hussems versjes in het verleden gezegd hadden, waarna de conclusie kwam dat Hussem (de honden blaffen en de karavaan trekt verder) wel een groot en warm dichter moest zijn als zulke prullaria hem dorsten af te kraken. Wie had gedacht dat na deze citaten van critici van de tweede garnering ook enkele doorslaggevende loftuitingen van te goeder naam en faam (ook uit de oorlog) bekend staande critici zouden worden voorgelezen, kwam bedrogen uit. Na de receptie heb ik dan ook niemand gesproken die het niet met mij eens
was dat de gegeven citaten, allemaal nogal vriendelijk gesteld omdat Willem Hussem een erg aardige man is op wie iedereen zeer gesteld is (ik ken hem niet persoonlijk, vandaar dit stukje waarschijnlijk), de spijker nogal raak op zijn kop sloegen. Trouwens, in De Schrijfkrant die door De Bezige Bij wordt uitgegeven, stond van K. Schippers een kritiek die tactvol hetzelfde zei als de scharrelaars van Charles al eerder hadden gedaan. Die Schrijfkrant was al gedrukt en had al tijdens de receptie kunnen worden uitgereikt, maar werd nog even achter de hand gehouden om de stemming niet te bederven.
De kwestie is heel eenvoudig, dat Hussem aardige, kortregelige notities maakt die soms frapperen door een goedgevonden beeld, maar die vaak niet boven de mededeling uitstijgen (bij voorbeeld: ‘windkracht tien / en de avond valt / hoe zou mijn zoon het maken / op weg met de witte zee / naar de banken voor de beer’) en die hoogst zelden los van hun mededelende aard tot de hogere sferen van de poëzie opstijgen. Zelfs in Hussems beste ogenblikken (‘al dat bout / bij de haard / voor één vuur // warmte vergt / jaren