Nieuwe boeken
Herman Dooyeweerd, In the twilight of Western thought. Studies in the pretended autonomy of philosophical thought. - The Presbyterian and Reformed Publishing Company, Philadelphia, Pennsylvania, 1960. II, XVIII, 204 blz. + 1 blad met errata.
Dit boek bevat de belangrijkste lezingen uit de serie, die Dooyeweerd gedurende zijn reis in 1959 voor universiteiten in de Verenigde Staten en in Canada gehouden heeft. Het zijn twee lezingen over de vermeende autonomie van het wijsgerig denken, twee over de zin der geschiedenis en over het historisme, drie over filosofie en theologie, en ten slotte één over de mens. Hoewel de onderwerpen tamelijk uiteenlopend zijn, vertoont het boek toch een zeer goede samenhang, dank zij het feit, dat de schrijver de belangrijkste gezichtspunten van de ‘wijsbegeerte der wetsidee’, sinds veertig jaar met name door hemzelf ontwikkeld, bij ieder der onderwerpen de hoofdrol laat spelen.
Deze wijsbegeerte, die in ons land een grote school van aanhangers heeft en die ook in het buitenland langzamerhand meer erkenning vindt, is verre van eenvoudig. Daarom is het toe te juichen, dat Dooyeweerd zich in dit boek geconcentreerd heeft op de hoofdzaken, zodat het een goede inleiding is geworden voor hen, die met enige algemene kennis van zaken zich eens willen oriënteren in de wijsbegeerte der wetsidee.
De lezer zal met enige moeite het betoog goed kunnen volgen, beter wellicht dan Dooyeweerds De wijsbegeerte der wetsidee, dat, dertig jaar geleden gepubliceerd, wat overladen is en niet geheel evenwichtig van opzet, noch overal voldoende duidelijk van uitdrukking is. Dat onderstreept intussen nog eens, gelet op de invloed die deze filosofie door dit werk gekregen heeft, de grote betekenis van haar wijsgerige conceptie.
De vertaling van de specifieke begrippen zal verre van gemakkelijk geweest zijn, maar zij is mijns inziens goed geslaagd. Wel bleef mij de indruk bij, dat de tekst wat te grondig en te volbelast is voor het Engelse idioom.
In de eerste lezingen laat Dooyeweerd zien, dat men zich, op het bijna algemeen aanvaarde standpunt van de autonomie van het wijsgerig denken, geen rekenschap geeft van de transcendentale voorwaarden van dit denken, zodat aldus dogmatische filosofieën ontstaan. Men moet zich namelijk rekenschap geven van de band tussen het logische en het niet-logische, waarover het immers in het denken gaat. Vervolgens moet men zich afvragen, waar het centrale punt is, dat de synthese, die het denkresultaat moet opleveren, mogelijk maakt. Dat is zijns inziens het ‘Ik’. Ten slotte moet men zich afvragen, hoe de richting van het theoretisch denken naar het ‘Ik’ ingeslagen kan worden. Daarvoor is zelfkennis nodig, maar deze is onmogelijk zonder Godskennis. Dooyeweerd sluit zich aldus voor de grondslagen der filosofie aan bij Augustinus en Calvijn. Hij schroomt niet haar een christelijke filosofie te noemen.
De filosofie die uitgaat van de autonomie van het wijsgerig denken en genoemde grondvragen over het hoofd ziet, moet daartoe het theoretisch denk-