De Gids. Jaargang 119(1956)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Eerste deel] Herman van den Bergh Castalia Et undae, et anni Volmaakte bron die 'k op dit reizen raakte nog voor mijn daglicht werd gedoofd, die zingende het late hoofd van dromen als van bijen gonzend maakte: wanneer uw water recht is in zijn loop en mij de tijd rest voor een later spiegelend neerzien in uw water - een wankel zoeken naar verzonken hoop - dan zal, waar breed de stroom, de zee nabij is, 't warme grint van diepe jaren de voetdruk en de vreugd bewaren van wie eens slaaf was, en nu vreesloos vrij. Het strand is ver; veel verder zijn de steden waarin dit hart zijn kleinheid droeg en om 't onzegbare niet vroeg dat levend is in tijd zonder verleden [pagina 2] [p. 2] en zonder toekomst. - Vrienden die mij zocht en mij verloor, dan ben 'k u nader, een duurzaam gast, een grote vader die handen bundelde op zijn teedre tocht. Vrienden die opgingt, gij aan wie de teugels ontgleden in den korten slag, u wacht geen nacht na dezen dag - ge ziet mij aan: hoog staat gij op de vleugels. De kim slaat open en de sferen luiden: van u tot mij één strakke brug - onze oude hemel keert terug op alle blauwe balkons van het zuiden. De tijden wijken, springende dolfijnen begroeten den herwonnen bond: van bloed naar bloed, van mond tot mond een heerlijk spel in ongebroken lijnen. Er ruist geluid van hoge heuvelrijen er klinkt een enkel zoenend woord. Ik heb de stem der bron gehoord die ons tot dichters schiep, en knechts tot vrijen. De schaduw wordt gemeten aan het licht, de nacht wordt aan den dag gemeten: volmaakte bron, gij zult 't niet weten als 't laatste zweet bezoedelt mijn gezicht. Vorige Volgende