De Gids. Jaargang 117
(1954)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Anton van Duinkerken
| |
[pagina 98]
| |
derwijs, met leeszaal-, speeltuin-, en kinderhuisdirectrices, jeugdaalmoezeniers, gevangenisdominees, kamerleden, toneelspelers en hoorspelschrijvers. Afgevaardigden van plaatselijke feestverenigingen maakten ons voor altijd begrijpelijk, waarom het oude oranjecomité, opgericht bij de viering van de onafhankelijkheidsfeesten in 1913, geen toegang kon verlenen aan druktemakers uit de binnenlandse strijdkrachten, die geheel op eigen gelegenheid een programma hadden uitgedacht, dat nergens naar leek. Geheelonthouders raakten slaags met andersgerichte levensartisten over de vraag, in hoeverre drankverbod en sluitingsuur tot de vaste feestelijkheden behoren. Kapelaans knikten bevestigend naar predikanten, die eenvoudige godsdienstoefeningen ontwierpen, waaraan geen humanist zich had te storen, wanneer hij maar een onze vader kon verdragen. Alles liep door onze wederzijdse welwillendheid op dood spoor om daarna door onze wederzijdse handhaving van allereenvoudigste rechtsbeginselen te mislukken. Wij verveelden veelal onszelf en altijd elkaar, maar wij kwamen nooit tot het gevraagde rapport met een eenheidsprogramma, want in Den Helder gaat het er sedert de kerstening der lage landen anders aan toe dan te Kerkrade, willen de mensen eens pleizier beleven, en niemand kan Waalwijk met Emmen ruilen of namens Norg beslissen wat te Nuth gebeuren moet. Optimistische besprekingen droegen gewoonlijk schamele gevolgen, ofschoon er ministeriële richtlijnen naar de gemeente uitgingen, waarvan de burgemeesters kennis namen om ze door te geven aan de plaatselijke comités, die schoolkinderen met papieren vlaggetjes en oranjestrikken optrommelden ten einde onder maatslag van de meester, en dus in strijd met de waarheid, ‘wij leven vrij’ te zingen, waarna postduiven werden losgelaten op het marktplein. ‘Wij leven vrij, wij leven blij, op Neêrlands dierbren grond’ is gedicht door de Amsterdamse advocaat J. Brand van Cabauw, die in 1815 de wapens had opgenomen als hopman van de landstorm. Onze kinderen doen het er nog mee. Niemand kent àlle coupletten. Uit de verzetspoëzie kwam geen nieuw vrijheidslied te voorschijn. Wij doen het als vanouds. Zo zijn de feiten. Toch verloopt, waar eregraven zijn, de dodenherdenking op de avond van 4 Mei bepaald indrukwekkend. Toch hebben heel veel goede mensen hartelijk pleizier op de bevrijdingsdag. Alleen: ze hebben geen pleizier in stijl of in hetgeen wij zo noemen. Ze hebben doodgewoon, leuk, menselijk pleizier, zo maar. Gaat het in stijl, dan moeten zij hun buurman zuur aankijken, omdat hij fout is geweest, of omdat hij niet meedoet, of omdat hij van stijl geen begrip heeft. Gaat het gewoon, dan vertoont de Hoogte Kadijk een andere aanblik dan het Valeriusplein en dan gaat het in Hulst anders dan in Meppel. Dan kan iemand uit Haarlem zich ergeren te 's-Hertogenbosch zonder zich bewust te worden, dat iemand uit 's-Hertogenbosch zich zou kunnen ergeren te Haarlem! Moeten we daar nu niet eens iets aan doen? Er bestaan geen gevaarlijker feestgangers dan mensen die er iets aan willen ‘doen’, behalve als het gebeurt om de kindertjes van de weeshuizen of de patiënten van de hospitalen pret te bezorgen, maar dan echt! Overigens moeten we papieren mutsen opzetten, als iedereen dat doet, of geen papieren mutsen dragen als niemand het doet. De juiste omgang met feestartikelen leert men niet in de gemeenteraad, maar thuis.Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 99]
| |
Is zinloze uitbundigheid dan onze hoogste vaderlandse wensdroom? (Persoonlijk zeg ik hier nooit gaarne ‘neen’ op, om niet de verkeerde soort feesttheoretici in het gevlij te komen, maar) het antwoord is ‘neen’! Dat onderwijzers met hun klaskinderen oudbakken liederen komen zingen voor de pui van het stadhuis, behaagt de burgemeester en de ouders van de kinderen in sommige gemeenten zéér. In dit geval kan het zo blijven. Toch geloof ik niet, dat hiervan de onvergetelijke werking op het kindergemoed uitgaat, die men er meestal van verwacht. Wat mij betreft, ik zou vrij geven, vrij aan de meester en vrij aan de jeugd. Geen obligate sprietloperij, mastklimmerij, koekhapperij, maar vrij! Kinderen kunnen samen iets veel aardigers beramen dan wij voor hen uitdenken kunnen. Dit mag dan desnoods ‘onder leiding’ worden uitgevoerd. Maar ze moeten weten, wat ze vieren op de bevrijdingsdag. Hoe ze het vieren, zien we dan wel. Ze moeten de geschiedenis van overrompeling, bezetting en bevrijding leren kennen. Wij zijn zo bang voor legendevorming! Wij willen vooral geen haat zaaien! Wij vinden het maar beter, de stakkertjes niet te laten verschrikken met verhalen over gasovens, concentratiekampen en gijzelaarsmoorden! Wij willen in goede stijl een zinvol feest zien vieren, doch kennen wij de namen zelfs nog maar van de bevrijders? Weten wij de data nog van de proteststaking tegen het schrikbewind over Joden, - van de eerste fusilladen, - van de wegvoering van giote mensengroepen, - van de opening der kampen van Westerbork, van Amersfoort, van Vught? Zijn wij nog in staat, te vertellen, hoeveel de vrijheid, toen ze nieuw was, voor ons betekend heeft? Hier hangt het van af, of de Bevrijdingsdag een waarachtige feestdag zal blijven. Regeringsvoorschriften zullen geen volksvreugde scheppen en deskundige rapporten geen feestelijke stijl. Maar alles wat gedaan kan worden door het onderwijs, de pers, de radio, de film en de televisie om te laten voelen, wat de vrijheid waard is, zal haar vierenswaardig maken voor de mensen. Het ligt in haar aard, dat zij in vrijheid wil worden gevierd.Ga naar voetnoot+ |