Hij was een dichter van verrassende invallen en het rijm droeg de invallen voort of liet ze uit de woorden zelf losschieten. De woorden waren hem een weerbarstige stof. Het plastische vermogen van den oosterschen pottenbakker, vrij in de zelfbeheersching, bleef hem ontzegd.
In het werk van zijn nerveuse handen bleven te vele technische gebreken. Bij het ertegen tikken geven ze veelal een doffen klank. De lezer stuit vaak op in onmacht of haast begane constructiefouten. De materie, waaruit hij kneedde, was niet van edele kwaliteit. Hij was gelijk aan die schilders, welke, niet in staat zich kostbare verven te verschaffen of onbekommerd om de gevolgen, de eerste de beste grijpen om wat hun innerlijk wedervaart te projecteeren. Hun werken, hoezeer gehavend ook door den tijd, kunnen den blik langer boeien dan de werken van wie al te opzichtig er een eer in stellen, van hun vakkennis pralend te getuigen.
Om te getuigen heeft van Collem geschreven, men is geneigd te zeggen, gezongen. Te zingen met de pen is een hachelijk iets. Het vrije vers was hem even ver als de ballade. Zijn lyrische trek verleende het vlagende rhythme aan de liederen. In hun onvoldragen staat dragen ze een bekoring, waaromtrent men zich afvraagt of ze gebleven ware, indien de dichter, minder gauw tevreden, ze hersmolten had. Maar zijn tevredenheid of ontevredenheid heeft hiermee niet van doen. Voor zijn besef telde de vorm nauwelijks. Hij werd zoo zeer verontrust door andere golven, met de electriciteit van natuur, God en gemeenschap geladen, dat hij er zich niet op bezon, in hoe ver de zorg voor den vorm aan het creatieve vermogen zelf raakte en de ontoereikendheid van de eene met die van het andere gelijken tred hield of ze veroorzaakte. Want wat in van Collem fel leefde als een wind van muziek, de doorgaande stroom van een hooge kracht, stortte zich uit op een plan, aan dat van de volstrekte poëzie tegenovergesteld.
Aan een ‘ader’ van verkropte menschelijkheid zijn de gedichten ontsproten. Het verklaart, dat hij eerst laat tot schrijven kwam en dat het proza hem niets te zeggen had. Maar toen de innerlijke weerstand overwonnen was volgden de liederen elkaar met korte poozen. Ze wortelden in den