dat er meer tusschen hemel en aarde is dan waarover in veler philosophie wordt gedroomd, leeft sterk in de menigte. Beauraing is daar een bewijs van. Was het een aangrijpend heilsverlangen in het alledaagsch bestaan der pelgrims, was het een wezenlijk diep geloof, of was het een hysterische massapsychose? Deze menigte was bevangen door iets als de bezetenheid van een zwerm bijen of een troep mieren, die plotseling vastbesloten zich naar een bepaald punt richt, het was een gevoel van een onbegrijpelijke instinctmatige aantrekkingskracht, dat deze duizenden naar Beauraing trok. Tientallen treinen, honderden autobussen, ja vliegmachines, naar de couranten ons meldden, vervoerden de duizenden naar een plaatsje, waar de meesten van tevoren nog nooit van gehoord hadden. Deze brave burgers, die dooreengenomen ploeterend, kijvend, geld-verdienend en hunne belangen verdedigend, hun dagen slijten, zeker geen poëtische of maanzieke lieden, wellicht ook niet eens diep godsdienstig, toonen plots een geheel andere zijde van hun wezen, zij zijn bevangen door een drang naar het wonder. Niet slechts zieken komen daar, die genezing zoeken, o neen, de groote meerderheid wordt gevormd door gezonden, die niet anders willen dan ter plaatse zijn waar het wonder is geschied, die zoo mogelijk de krukken willen aanraken van den genezen jongen, het kleed van den priester voelen, die het visioen der Maagd zag en Haar hoorde spreken, die uit den mond van de kinderen het verhaal willen vernemen, hoe de Maagd in verrukkelijke gedaante voor hen verscheen en bovenal Tilman Côme hooren, die het geheim den volke op 5 Augustus zou openbaren.
De openbaring schijnt nogal mager geweest te zijn. Er moet een kerk gebouwd worden! Zouden de pelgrims tevreden geweest zijn? Men hoort er niet veel meer van. Wellicht dat zij, gemoedelijk als ze zijn, er zelf niet meer over peinzen, dat zij, na van een Breughelschen dag in het door koekkraampjes en verdere heerlijkheden opgefleurde Beauraing te zijn teruggekeerd, hun nuchter leven weer verder leven als ware er niets gebeurd. Of blijft voor hen aan dezen dag de herinnering als aan een lichtende gebeurtenis in hun bestaan, waarvan ze nog lang zullen verhalen? Wie zal het zeggen.
Maar wij, die niet naar Beauraing zijn gegaan en gelooven