worden en zich onttrekken aan de niet overtuigde hand, of bij het rakelen in herinneringen, die hen benauwen en waarvoor zij een asyl zoeken. Ze bedrijven ontrouw voor de wereld en, ernstiger misdrijf, naar de ziel. Trouw is voor hen een uitgehold begrip, want dezen wankelen dolers ontbreekt het aan die vastheid, welke zoowel de tastbaarheden als de gewaarwordingen der geslepen zinnen te boven gaan.
Het is hun alles een vuurwerk, een gauw gedoofde pracht, die den nacht te zwarter laat. De marge, waarbinnen dit feest, dat in weerwil van de doorluchte verschieten, welke de schrijver somtijds tracht op te roepen, een kamerfeest blijft, zich kan ontplooien is smal en dreigt zich bij het klimmen van de jaren te versmallen. Want deze attitude, die geen levenshouding mag heeten daar ze door de afwezigheid van welke levensleer ook wordt bepaald, is bij uitstek die van de jongelingsjaren, welker vermeende of (in dubbelen zin) gezochte zorgeloosheid zich met voorliefde om de ‘onbegrepenheid’ en zoogeheeten deerne-kwaliteiten der vrouw kristalliseert en daarbij aan zich zelf genot beleeft. Maar anderzijds is deze ontroerbaarheid, die aan de ontroering niet toekomt, geladen van een herinnering, die de grenzen van het verenkelde bestaan overschrijdt en eer den ouderdom past. Ontzettend en kenschetsend die pijn van den man, die in een zijner verhalen staat aan het doodsbed der geliefde, zijn smart op het onverwachtst voelt verdorren en ‘zich zelven ziet’.
Het teekent het karakter van dit werk, dat gedachten van leeftijd en dood er hun beheerschende schaduwen spannen. Met ter dood veroordeelden zijn de verhalen en tooneelspelen bevolkt. Zelfs hun raketten met woorden kan den gang van den tijd niet stuiten. De veelheid hunner soms gevatte, meestal matte woorden reikt niet tot de souvereiniteit van het Woord, dat een daad is. Zijn talent leende zich het best tot den puntigen, directen vorm van de ‘eenacter’.
Schnitzler moet te gemakkelijk geschreven hebben, hoe barre inspanning deze menigte aan boeken ook vertegenwoordige. Hij schreef zich zelf uit van het centrale punt in het bewustzijn uit, waarin deze nieuwe, maar romantische spleen zetelde. Zich op papier weggevend, verrijkte hij zich. Schrijven moest hem voornaamste levensfunctie dunken. Hij