De Gids. Jaargang 85
(1921)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 424]
| |
Dante en Petrarca tot MariaGa naar voetnoot1).‘Vergine madre, Figlia del tuo Figlio,
Umile ed alta più che creatura,
Termine fisso d'eterno consiglio,
Tu se' colei che l'umana natura
Nobilitasti sì, che il Suo Fattore
Non disdegnò di farsi sua fattura.’
Aldus vangt aan het ‘heilig gebed’ van San Bernardo aan Maria, waarmede inzet de drie-en-dertigste en laatste zang van Dante's Paradijs, die zijn de eeuwigheid doorstijgende ‘goddelijk spel’ en tevens zijn levenswerk besluit. De geest, die uit een nog primitieve wetenschap het heelal in zijn lichtende orde en evenwicht als geen ander had bevroed; die in werkdadige extaze de geheimenissen Gods als geen ander had doorkend; nadert hier in aanbiddende wijsheid tot zijn hoogste begrip van het goddelijke in menschelijke gestalte, hem in zijn jeugd als Beatrice verschenen: de Maagd, die in haar ongerepte schoonheid en in haar argeloozen ootmoed, de menschelijke natuur tot haren puursten staat veredeld toont; - de Heilige Maagd thands, die gelijkelijk het Kind en de Bruid en de Moeder is van God. En als geen ander de elkaar doordringende liefde-stroomen van Gods zelf-herschepping in zich ervarende, maakt hij derzelver mystieke orde en evenwicht zichtbaar in de diviene harmonie, de als astronomische evenmaat, de stralende wiskunde van zijn woord: maagd - en moeder! dochter - | |
[pagina 425]
| |
van haren zoon! nederig - en verheven! in de eeuwigheid - een eindpunt! en eindelijk het sublieme woordenspel, dat het ondoorgrondelijk mysterie schijnt op te lossen in zijn wonderdadige gaafheid: de schepper die in dit edelste zijner schepselen zichzelf herschiep tot háár schepsel, om door deze daad zich te manifesteeren als de schepper die de liefde is, ‘de liefde die de zon en de andere sterren bestuurt.’ Want San Bernardo vervolgt: ‘Nel ventro tuo si raccese l'Amore
Per lo cui caldo nella eterna pace
Così è germinato questo fiore.’
En dan prijst hij de uitgelezene deugden van des Hemels Koningin. * * *
Petrarca, in de negen-en-twintigste canzone zijner kunstvolle Rijmen, doet het op zijn beurt. Het is een gedicht vol rijke effecten en vol prachtige accenten. Doch hoewel hij, ijverzuchtig op Dante's roem, placht voor te geven, den grooten voorganger nooit te lezen, - Petrarca's gebed tot Maria, zes strophen ver, zet in met varianten op datzelfde ‘Vergine madre’: ‘Vergine bella’, ‘Vergine saggia’, Vergine pura’, ‘Vergine santa’, ‘Vergine sola...’, ‘Vergine chiara’, om telkens ook te volgen denzelfden zesregeligen aanhef-volzin, in zijn drie opgaande en drie keerende regels van aanroep en toespraak, en te besluiten met ‘Vergine umana’, - terwijl zelfs de wending ‘nobilitasti sì, che’ in zijn ‘piacesti sì che’ niet ontbreekt: ‘Vergine bella, che, di sol vestita,
Coronata di stelle, al sommo sole
piacesti sì che 'n te sua luce ascose;
Amor mi spinge a dir di te parole,
ma non so 'ncominciar senza tu' aita
e di Colui ch' amando in te si pose.’
Welk een diepgaand verschil intusschen in deze uiterlijk elkaar zoozeer gelijkende gebeden. Is het bij Dante het verhevene harer nederigheid, de teederste veredeling der menschelijke natuur, die Maria doen waardig zijn te worden de Moeder Gods, - door Petrarca wordt alleréérst ver- | |
[pagina 426]
| |
heerlijkt de schóónheid der Maagd, die hij anticipeerend alreeds Koningin ziet, met zonne-schoonheid als zij bekleed is en met sterren-schoonheid gekroond; haar schoonheid is het, die aan de Opperzon behaagde, ja, die den hemel op haar deed ‘verlieven’: ‘che 'l ciel di tue bellezze innamorasti!’ - en God is eer de mystieke Minnaar, die ‘minnende in haar zich neerlei’, dan de almachtige Maker, die in goddelijke ontferming zich maakte tot haar maaksel. In de enkele zes regels dezer gelijk-loopende aanroepen tot Maria, ontwaren wij de ver uiteen-loopende gëaardheid dezer beide groote dichters. Tegenover Dante, in zijn divienen eenvoud, is in zijn luisterlievende lofspraak Petrarca... aardsch, heidensch bijna. En zijn zinnelijke mystiek is minder hemelsch dan wel cosmisch. En niet alleen hun persoonlijk onderscheid ontwaren wij hier in deze weinige verzen, maar wij onderkennen ook de kentering der tijden, waarop de eerste stierf en de tweede geboren werd, en waarop der middeleeuwen doorstraalde duister verschemerde in den van verre aanblozenden dageraad van een nieuwen tijd. Want uit de middeleeuwsche hemel-vizioenen, die wij met Dante voor een der laatste malen aanschouwen, dalen wij reeds in deze canzone van Petrarca, slechts luttele jaren later geschreven, de meer wereldsche schoonheid binnen van het klare en bloeiende zinnenfeest der Renaissance.
Carel Scharten. April, 1921. |
|