De Gids. Jaargang 83(1919)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 193] [p. 193] Verzen. Aan de tijden die vergingen... Aan de tijden, die vergingen, aan de schemerende kringen der tijden, wij leggen het hoofd neder te rusten op dit zacht leger, geweven uit regen's goud-wazige wezen door zwoelen blaaswind; wij - kind'ren des Grooten Stroomers - leggen ons neder en houden op in de holte van Gods hand en door Zijn oogenlicht beschenen, zij: Eva en Adam: ik, wij, aangevangen in tijd, om te einden in tijd. Hij, die onze minnende schaduwen voorbij zag schrijden aan den rotswand, hij spreke rondom zich en vrede zij hen allen... [pagina 194] [p. 194] hij, die ons aantrof, rozen lezende aan deze randen, - des donk'ren levens dood'lijk-schoone rozen - hij spreke rondom zich en vrede zij hen allen... en ook hij, de vreemdeling, die ons hier vindt in witte kilheid onzer eindelijke stilte, hij spreke rondom zich en vreugdige vrede zij hen allen... een zuivere muziek ontspringe aan hun voorhoofd en ga hen voor, en drage hen voort naar de eeuwige, grenslooze zeeën des Levens, waar liefde en dood den oorsprong bijster zijn, de zwaarte des bestaans word' van hen afgenomen, zoo 'lijk eens drinkers dorst. [pagina 195] [p. 195] Aan het eeuwige leven. Wen ik nameloos sta, in ootmoed weggezonken, om niet méer, dan in bidden ongerept, te zijn, alsof mijn wezen, in de eeuwigheid verdronken, niet dan in eeuwige vergetenheid kon zijn, dan wordt Uw name uit de diepte opgeklonken met grooten klank, als door de hallen van een Zijn, dat uit d'ongrondb're nacht, waarin het scheen verzonken, ontspringt tot een nieuw leven's schoon-voltrokken Schijn; en 'k weet, ik weet, dat wij, als zaligen gedragen door de oneindige goedertierenheid, weer met elkander zullen zijn; door àl de dagen: eén enk'le vlam zacht-brandend in den hoogen tijd, totdat ons leven, t' einde-toe voldragen, voor eeuwig heenstroomt in de Onbewogenheid. H.W.E. Cramer. Vorige Volgende