De Gids. Jaargang 82
(1918)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Een historische tegenstelling getoetst aan de Amerikaansche geschiedenis. I. Individualisme.1. De behoefte aan algemeene maatstaven, om de geschiedenis te begrijpen.Wie zich voor het eerst gaat bezighouden met de geschiedenis der Vereenigde Staten van Amerika, zal licht het gevoel hebben, alsof hij, door een kijker ziende, dezen niet aanstonds scherp gesteld kan krijgen: hij schroeft heen en terug, maar het beeld blijft schemerig. Of wil men een statiger vergelijking: het zal hem zijn als iemand, die, gewend aan de strenge en doorzichtige vormen der klassieke muziek, voor het eerst een moderne compositie hoort. Hij ontwaart daarin niet aanstonds den beheerschenden en beheerschten vorm, en wordt aanvankelijk slechts verward door overweldigende klankmassa's en ongewone harmonieën. De geschiedenis der Vereenigde Staten heeft, wanneer men haar als geheel tracht te verstaan, in hooge mate dat overweldigende, dissonante en daardoor verwarrende: men ziet hyperbolische ontwikkelingen, hartstochtelijke conflicten, schreeuwende tegenstellingen van daad en woord, maar het waarom der conflicten en het hoe der ontwikkelingen worden niet terstond duidelijk; de lijnen van het beeld willen nog niet scherp worden. Dit heeft niets verwonderlijks, wanneer men zich bewust is, wat het begrijpen van geschiedenis eigenlijk is. De historie maakt zich den samenhang van het geschiede begrijpelijk, door de gebeurtenissen te herleiden tot een dramatisch schema, ze te zien in een eenvoudigen vorm. Het zijn maar enkele schema's en vormen, waarmee het historische denken zich behelpt. Zij zijn geconcipieerd aan de geschiedenis der | |
[pagina 69]
| |
oudheid en die van het middeleeuwsche en moderne Europa, zij zijn uitgewerkt door de historische denkers der eeuwen: Thucydides heeft er deel aan, en Augustinus, Macchiavelli, Voltaire en Burckhardt. Op die geschiedenis der oude wereld is men ingesteld: die schema's en vormen is men geneigd ook te zoeken in de geschiedenis van het groote gemeenebest der nieuwe wereld. Doch wat wonder, indien de oude vormen blijken niet of slechts gebrekkig te passen op de nieuwe wereld? Twee van die vormschema's, waaronder wij de geschiedenis plegen te verstaan, wil ik hier toetsen aan de Amerikaansche geschiedenis, het eerste slechts kort en algemeen, het tweede in wat nadere beschouwing. | |
2. De geschiedenis als een strijd van het oude tegen het nieuwe.Bewust of onbewust zien wij de geschiedenis zeer licht in den vorm van een strijd tusschen het oude en het nieuwe, een eeuwig verzet van behoud tegen verwerping en hervorming. Die tegenstelling geldt ten opzichte van de geestesontwikkeling, van de sociale ontwikkeling en van den bruten strijd om de macht: bijna altijd laten zich de gebeurtenissen herleiden tot den weerstand, die de inertie van een eeuwenoude maatschappelijke structuur aan de doorwerking van nieuwen wil en nieuwe krachten in den weg stelt. Er is in dit onderscheidingsbeginsel, dat in zoo hooge mate ons historisch inzicht beheerscht, een sterk dramatisch en een sterk ethisch gehalte: dramatisch, want men ziet altijd het tragische elkander-niet-verstaan, de verblinding der behouders en de hybris der vernieuwers; ethisch, want men deelt altijd den eerbied voor wat dood en schoon en de liefde voor wat jong en levend is. Kiest de beschouwer partij, dan rangschikt zich de tegenstelling als een episode in den kosmischen strijd tusschen het licht en de duisternis, tusschen goed en kwaad. | |
3. Ontoereikendheid van deze voorstelling, toegepast op de Amerikaansche geschiedenis.Deze historische maatstaf nu, waarop ons hart de schaal geteekend heeft, laat ons bij het bevatten der Amerikaansche geschiedenis zoo goed als in den steek. Dat wij geneigd zijn, hem aan te leggen, is moeilijk te loochenen. Wien is het niet gebeurd, dat hij, om de partijtegenstelling van republikeinen en demo- | |
[pagina 70]
| |
craten te begrijpen, begon met te vragen: welke is de partij van het behoud en welke die van den vooruitgang? Hij faalde onmiddellijk met die vraag. Want in Amerika loopt de scheidingslijn niet zoo grif tusschen het oude en het nieuwe. In Amerika zijn alle machten nieuw. En daardoor ontbreken in de Amerikaansche geschiedenis bijna al de factoren, die de Europeesche beheerschen. Er is geen dynastiek en geen constitutioneel probleem (ik denk aan den tijd na 1789). Er zijn geen overal in den bodem gewortelde stronken op te ruimen van het feodale woud. Er is geen godsdienstprobleem en geen van kerkelijke macht of kerkelijk grondbezit. Er is geen verdedigingskwestie, geen van politiek evenwicht of van hegemonie. Er is geen nationale kwestie, en langen tijd nog geen sociale kwestie (want de slavenkwestie is noch het een noch het ander). Dit alles wil niet zeggen, dat er niet ook in Amerika steeds oude machten zijn, die zich verzetten tegen den wasdom van het nieuwe. Natuurlijk zijn zij er; voortdurend wordt ieder machtskern, 't zij bezit, belang of idee, oud en inert, maar in Amerika zijn de oude machten niet vereenigd in den glans van eeuwenoude eerbiedwaardigheden als kerk en kroon, adel en leger, met hun primitieve traditie en hun fantastisch prestige. | |
4. In de Amerikaansche geschiedenis werken de economische factoren onmiddellijker dan in de Europeesche.In de plaats van de tegenstelling tusschen oude en nieuwe levensvormen in de maatschappij zelf, treedt hier de nog geweldiger tegenstelling tusschen de natuur en den mensch. De macht, wier inertie hier overwonnen moet worden, is die van de materie zelf. De taak, die het Amerikaansche volk van den beginne af gebiedend voor oogen ziet, is de bedwinging van het reusachtige continent door den arbeid. Elke staatkundige en cultureele vraag is hier in den grond een economische. Op den maagdelijken bodem, die niet bezet is met verouderde, vastgewortelde maatschappelijke groeisels, werken de economische factoren met een vrijheid en onmiddellijkheid, welke de Europeesche geschiedenis niet kent. De politieke hartstocht wordt in Amerika bewust aan economische vraagstukken geschonken, zonder dat deze ondergeschikt worden gemaakt aan een ideëel | |
[pagina 71]
| |
stelsel van overtuigingen, dat voor den drager het inbegrip van zijn cultuur uitmaakt. Marxistisch uitgedrukt: de economische factoren realiseeren zich, veel minder omhuld met ideologische voorstellingen. Om het verschil tusschen Amerikaansche en Europeesche geschiedenis goed te beseffen, moet men naast elkaar leggen de debatten van de Fransche Constituante van 1789 en die van het Continental Congress van 1776. Daar de champagne van de algemeene menschenmin en het redelijk optimisme, hier een scherpe zakentoon, die nauwelijks verraadt, dat ook deze Amerikanen als ideeën dienzelfden voorstellingen der verlichting waren toegedaan, getuige hun verklaring van onafhankelijkheid. Bij de behandeling van de gewichtige vraag, of men in het Congres zal stemmen bij staten of naar het aantal inwoners, merkt John Adams op: ‘Reason, justice and equity never had weight enough on the face of the earth to govern the councils of men. It is interest alone which does it, and it is interest alone which can be trusted.’ Ik weet niet, of er in de 18e eeuw een krasser sociaaleconomisch realist is geweest dan John Adams. Hij betoogt in het Congres met de grootste onbevangenheid, dat het er niet toe doet, of men de arbeiders vrijen of slaven noemt.Ga naar voetnoot1) Hij is zoo overtuigd mogelijk van de onvermijdelijkheid van den klassenstrijd. ‘In every society where property exists, there will ever be a struggle between rich and poor.’ Hij huldigt een ‘Verelendungstheorie’ en vertrouwt niet op godsdienstige beginselen als rem der opstandigheid.Ga naar voetnoot2) ‘It is interest alone which does it.’ - En Adams staat met dergelijke denkbeelden in zijn kring niet alleen. Niet anders spreekt bij voorbeeld Samuel Chase, een afgevaardigde van Maryland, in 1776: ‘We shall be governed by our interests, and ought to be.’Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 72]
| |
Zoo is het inderdaad geweest. Van den beginne af staan in de geschiedenis der Vereenigde Staten de groote economische belangen en twistvragen als motieven van den politieken strijd vlak op den voorgrond. De kwestie van het papiergeld tegen ‘hard money’ is reeds vóór den opstand tegen Engeland aan de orde, en blijft haast bij voortduring het land heftig beroeren. Uit het verzet der Zuidelijke Staten tegen het protectionisme, dat eenzijdig de belangen der handels- en nijverheidsstaten diende, groeit regelrecht de ernstigste bedreiging van het bestaan der Unie, het voorspel der secessie, als John Calhoun omstreeks 1830 de ‘nullificatie’ predikt, de nietigverklaring eener federale wet door een staat, met als consequentie de afscheiding. Zuid Carolina tracht haar in praktijk te brengen, maar het faalt door de krachtige Uniepolitiek van president Andrew Jackson. Terstond daarop volgt de hartstochtelijke strijd van dien president tegen de Nationale bank, reeds sedert haar eerste oprichting in 1791 fel bestreden. Het is de strijd van de agrarische pioniersdemocratie van het Westen tegen de opkomende concentratie van het kapitaal. Door de onmiddellijkheid, waarmede de economische belangen zich realiseeren, is de Amerikaansche geschiedenis bij uitstek geschikt om iemand zijn standpunt tegenover het historisch materialisme te helpen bepalen. De economische factoren liggen hier zoo aan de oppervlakte, dat men het proces, door Marx als algemeen geldig gepostuleerd, zich herhaaldelijk voor oogen ziet afspelen, namelijk, hoe de productiekrachten, dat zijn in laatste instantie de technische en natuurlijke middelen van economische voortbrenging, een geheele geschiedkundige ontwikkeling met al haar maatschappelijke, staatkundige en cultureele formaties regelrecht bepalen. Algemeen bekend is het voorbeeld van den katoenbouw en in verband daarmee de slavenkwestie, die zich geheel ontwikkelt in aansluiting aan Whitney's uitvinding van de ‘cotton-gin’, het toestel om de katoenvezel van de zaden te zuiveren. Niet minder erkend is de verkeer en bedrijf scheppende rol van de spoorwegen. Bijna nog treffender is in haar beknopt verloop de opkomst en ontwikkeling van de groote veeteelt in het prairiegebied ten Westen van de Mississippi, de zoogenaamde cow-country. | |
[pagina 73]
| |
In 1860 is er een karavaan in Nebraska ingesneeuwd; zij jagen hun trekossen, die zij niet meer kunnen voeden, de wildernis in, om hen daar te laten omkomen. Doch in het voorjaar vinden zij de dieren weldoorvoed terug. Dit wordt het uitgangspunt van de groote veeteelt in de prairieën. Jaarlijks heeft de ‘long drive’ van Texas tot Wyoming en Montana plaats over geheel onbezet gebied, in volkomen nomadischen vorm, zonder eenigen privaten eigendom. In korte jaren komt het cowboy-type op, met zijn eigen splinternieuwe romantiek, zooals die nu nog in de bioscoop voortleeft. Maar intusschen wordt de veeteelt ‘on the open range’ stuk voor stuk ingeperkt door een proces van afsluiting ‘enclosure’. Er ontstaat een afgrenzing van privaten grondeigendom zonder eenig recht. Wat is de oorzaak van deze verandering van den rechtstoestand en de economische verhoudingen? De uitvinding van het prikkeldraad omstreeks 1870. Nu is plotseling het eenvoudige middel gegeven, om een goedkoope, voor het vee afdoende omheining over duizenden mijlen boomlooze vlakte aan te leggen. Het hek schept den eigendom, niet de eigenaar het hek. Zoo ver gaat dit proces, dat de veehouders zelfs de mail-routes versperren. Omstreeks 1885 behoort het stelsel van het ‘free grass’ en de ‘long drive’ tot het verleden. Wanneer kolonel Cody, Buffalo Bill, in 1883 zijn Wild West Show organiseert, is het als een stuk cultuurgeschiedenis. Doch bij de phase van onwettige afsluiting blijft de ontwikkeling niet staan. Den veefokker volgt de landbouwer op den voet; het eertijds onbruikbaar geachte terrein wordt nu ook als akkergrond begeerd, en de landbouw kan zich niet ontwikkelen, eer de onwettige omheiningen zijn opgeruimd. Een wet van het Congres in 1885 autoriseert tot het summier verwijderen van onwettige afsluitingen, en overal, waar de bodem het toelaat, komen nu de ‘homesteaders’, de kleine pionier-boeren, binnen. Het veebedrijf normaliseert zich nu. In zijn verdere geschiedenis spelen dan nogmaals de productiekrachten een merkwaardig directe rol. Drie groote ‘interests’ zijn bij het veebedrijf betrokken: de ‘cowmen’ in het prairiegebied, de ‘meatpackers’ van Chicago en de spoorwegmaatschappijen, waarbij als vierde nog de ‘barbed-wire trust’ kan | |
[pagina 74]
| |
worden genoemd. Al deze belangen zijn nu reeds in groote corporaties georganiseerd. Aanvankelijk gaat het vee levend naar de slachterijen, tot groot voordeel van de spoorwegmaatschappijen, die voor dat vervoer groote plaatsruimte noodig hebben en dus hooge vrachten maken. Nu komt evenwel de uitvinding, die wij met een Delftsch germanisme zonder blikken of blozen koeltechniek in plaats van bevrieskunde noemen. Deze maakt, dat het slachten zich verplaatst naar het veeteeltgebied zelf. Maar de spoorwegen, die zoodoende hun veewagens waardeloos zien worden, daar een geslachte koe minder plaats inneemt dan een levende, verzetten zich tegen die verplaatsing, en trachten haar door tariefmachinaties te voorkomen. Zoo vindt men in het tijdsverloop van een halve eeuw het bedrijf in de meest primitieve vormen opgekomen en tenslotte ontwikkeld tot de modernste vormen van economische organisatie en gewikkeld in den modernsten economischen strijd.Ga naar voetnoot1)
In de Europeesche geschiedenis rangschikt zich de notie van den socialen strijd onwillekeurig onder dat gezichtspunt van den eeuwigen kamp van het oude en het nieuwe, dien ik als een der meest primaire voorstellingen van ons historisch inzicht meende te mogen beschouwen. Het streven der democratie doet zich gelden als het streven naar ‘den nieuwen tijd’, ‘rerum novarum cupido.’. In Amerika gaat het vastknoopen van de tegenstelling aan een volgorde van oud en nieuw in veel mindere mate op. Ziedaar een der oorzaken, waardoor in den beginne het beeld niet scherp wil worden; wij missen den gewonen, schier onbewust toegepasten maatstaf. | |
5 Individualisme en associatie als historische tegenstelling in het algemeen.Het tweede historische schema, waarvan ik de geldigheid aan de Amerikaansche geschiedenis wilde beproeven te toetsen, is de tegenstelling van individualisme en associatie. Het is duidelijk, dat deze vorm om geschiedkundige ontwikkeling in te vatten, van veel bepaalder beteekenis en daardoor wetenschappelijk van hooger | |
[pagina 75]
| |
waarde is dan de vage, ethisch-aesthetische conceptie van een altijddurenden strijd van het oude en het nieuwe. Het gewicht, dat deze tegenstelling: individualisme tegenover associatie of organisatie of collectivisme voor het historisch denken verkregen heeft, springt op bijna elke bladzijde van hedendaagsche geschiedbeschouwing in het oog. De geheele beschavingsontwikkeling van West-Europa sedert den aanvang der middeleeuwen rangschikt zich voor ons onder dat gezichtspunt tot één groot proces van actie en reactie. In de middeleeuwen plegen wij een periode te zien van overwegend collectivisme: de individu is weinig geprononceerd, de organisaties zijn hecht en levend, tzij kerkelijke en kloosterlijke, tzij sociale en economische als de feodaliteit en de gilden. Dan komt tegen het einde der middeleeuwen de groote ontwaking van den individueelen mensch, zooals de groote Zwitsersche meester, Jakob Burckhardt, haar ons geleerd heeft klaar te zien in de renaissance. Al de groote verschijnselen in de beschavingsgeschiedenis van den nieuweren tijd laten zich opvatten als uitingsvormen van het overwegend individualisme, dat deze eeuwen beheerscht: renaissance, hervorming, de vrijmaking van het bedrijfsleven, het absolutisme, de verlichting, de romantiek en het liberalisme. Totdat een nieuwe periode van hooger en volkomener organisatie in staat, bedrijf en geestelijk leven schijnt aan te breken, waarbij de geestelijke winst en vrijheid van het individualisme worden opgenomen en beschermd in de vormen van een nieuw collectivisme. In deze schematiseering der historische ontwikkeling, daargelaten in hoeverre men haar juist of bruikbaar acht, vertegenwoordigt dus de organisatie eenerzijds de primitieve, anderzijds de hoog-ontwikkelde gesteldheid, terwijl het individualisme zich voordoet als een tusschenliggend, als 't ware hypertrophisch stadium der beschaving. Wat kunnen wij met deze begrippen aanvangen ten opzichte der Amerikaansche geschiedenis? | |
6. Individualisme de drijfkracht in Amerika's ontwikkeling. Het draagt er een primitief karakter.Uitgaande van de Europeesche geschiedenis, zien wij het geval aldus. De stichting en ontwikkeling van de Engelsche en Nederlandsche koloniën in Noord-Amerika is meer dan | |
[pagina 76]
| |
iets anders een daad geweest van het jonge individualisme der renaissance en hervorming. De avonturenlust en de grootsche plannenmakerij van een Gilbert of Raleigh, de godsdienstige vrijheidsbehoefte van de Pilgrim fathers, de stichterswil van William Penn en James Oglethorpe, de mercantiele ondernemingszin van allen tezaam, het zijn evenzoovele uitingen van den geest van den nieuwen tijd. Het individualisme is de gist van Amerika's vorming geweest. De phase van het primitieve collectivisme ontbreekt hier. Terwijl in Europa de grondslagen van staat en maatschappij gelegd zijn in de vormen van den ouderen gemeenschapszin, is in Amerika een bevolking van individualistische geestesgesteldheid geroepen tot de taak, om een onmetelijk land te winnen en een overweldigende natuur te bedwingen. Zij heeft die taak vervuld, haar geest is ertegen opgewassen gebleken. Gaat men nu na, hoe dat is geschied, hoe het individualisme zich in de Amerikaansche geschiedenis openbaart, dan bieden zich wellicht enkele correcties aan op de al te globale voorstelling van het begrip individualisme, die wij uit de Europeesche geschiedenis meebrengen. In Amerika doet het individualisme zich gelden niet als een hoog-ontwikkelde, vrije, positieve geesteshouding, maar als een primitieve, beperkte, negatieve. De geest, die in de 17e eeuw de Calvinistische gemeenschappen van Nieuw-Engeland bijeenhoudt en sterk maakt, is een door en door ouderwetsche geest. Strenge, intolerante handhaving van de godsdienstige autoriteit en de openbare zedelijkheid binnen den eigen kring, verzet tegen elk gezag daarbuiten. Sedert de wegwijzende studiën van Ernst Troeltsch zijn wij vertrouwd met de gedachte, om het oude protestantisme in zijn wezen als voortzetting van middeleeuwsche cultuur te zienGa naar voetnoot1). Dat geldt eigenlijk evengoed van de politieke en maatschappelijke opvattingen der protestantsche burgerijen. Waar zij zonder sterke inmenging van het moderne centraal gezag aan hun lot zijn overgelaten, zooals in Amerika, daar zijn het de idealen van de middeleeuwsche stad, waarin men leeft: de vrijheid beteekent er, zooals zij het in de | |
[pagina 77]
| |
middeleeuwen doet: het niet dulden van inmenging. Het is dit kleinsteedsche, ouderwetsche, taaie individualisme, wat Amerika gewonnen en behouden heeft, terwijl de imperialistische politiek der Fransche kroon in Amerika, met veel ruimer blik voor de geografische mogelijkheden van het land, veel doelbewuster streven, veel krachtiger en uniformer opzet dan de Engelsche kolonisatie, het heeft afgelegd. Het is datzelfde individualisme in een latere phase van ontwikkeling, waaruit de opstand der Amerikaansche koloniën tegen Engeland is voortgekomen. Die opstand heeft met onzen opstand tegen Spanje gemeen, dat het in eerste instantie een conservatieve opstand is: een strijd voor het behoud van vrijheden meer dan om het verwerven van de vrijheid. Maar hij valt twee eeuwen later, en daardoor is het idealistische moment erin een geheel ander: voor den geest van de Hervorming die der Verlichting. Wij kunnen den aard van den Amerikaanschen opstand het best bepalen door hem te vergelijken met de Fransche revolutie eenerzijds en met onze Patriottentwisten anderzijds. En dan valt in het oog, dat hij van aard meer behoudend is dan beide. Hier viel geen torenhoog staatkundig en maatschappelijk gebouw omver te werpen zooals in Frankrijk. De bescheiden zelfregeering, waarnaar de Nederlandsche patriotten streefden, genoten de Amerikanen in ruimer mate van oudsher. De toeleg is aanvankelijk louter negatief: de moederlandsche controle tot niets terug te brengen, de eenvoudige consequentie van het ouderwetsche burgerlijke individualisme. In zijn toon, zijn pathos, zijn détails gelijkt de Amerikaansche opstand evenveel op de Patriottentwisten als op de Fransche revolutie; alleen is alles veel forscher en gewelddadiger dan bij ons. Het is het oude gevoel voor de vrijheden van Engeland, dat wil zeggen de verzekering van de gewaarborgde financieele en mercantiele belangen, opgetrokken in de glansrijke sfeer van het nieuwe gevoel voor de Vrijheid. Naar aanleiding van kleine, nuchtere grieven groote hartstocht en groote woorden. Virginia is in beroering over de predikantssalarissen. Zij plachten te worden betaald in den vorm van een vast bedrag in tabak. Maar de volksvertegenwoordiging der kolonie vindt het niet noodig, dat de predikanten profiteeren van de wisselende prijzen, en bepaalt, dat het salaris bij een schralen | |
[pagina 78]
| |
tabaksoogst in geld zal worden betaald. De arme geestelijken leden dus wel onder lage tabaksprijzen, maar genoten geen voordeel van hooge. De kroon casseert dezen onbillijken maatregel; de kolonie gedraagt zich, of hij toch van kracht is; de predikanten doen haar een proces aan. Het is in dit geding, dat Patrick Henry roept: ‘A king, by disallowing acts of a salutary nature, from being the father of his people, degenerates into a tyrant and forfeits all right to his subjects' obedience.’ Het bekende geluid van die dagen. Weldra klinkt het als een trompetstoot: ‘O ye that love mankind; ye that dare oppose not only the tyranny but the tyrant, stand forth: every spot of the old world is overcome with oppression. Freedom hath been hunted round the globe... England hath given her warning to depart. O receive the fugitive, and prepare, in time, an asylum for mankind’.Ga naar voetnoot1) Maar terwijl het in ons klein bezonken landje, waar de veiligheid voor iedereen grooter was dan in eenig ander land, waar dus iedereen gewend was aan rust en vrede, bij groote woorden bleef, slaat de Amerikaansche hartstocht om in felle daden. Daden alweer van ouderwetsch individualistische ongebondenheid: opstootjes, het storen van rechtszittingen, het mishandelen van loyalisten met teer en veeren. Wanneer het dan noodig wordt, het verzet te organiseeren in een staatkundig lichaam, dan zegeviert het oude individualisme, in den wijderen vorm van het staten-particularisme. Bij het ontwerpen van de Articles of Confederation in 1776 stond het voorbeeld van Holland klaar voor oogen. Men kende de gebreken der Unie van Utrecht uit de geschriften van abbé Raynal en anderen;Ga naar voetnoot2) men waarschuwde ermee, om toch niet door het toekennen van gelijke stem aan elken staat het nieuwe verbond krachteloos te maken. Toch werd het spel gewonnen door het oude particularisme. ‘The colonies should in fact be considered as individuals’, zegt een afgevaardigde van New Jersey, een der kleine staten: ‘they are now collected as individuals making a bargain with each other, and of course had a right to vote as indivi- | |
[pagina 79]
| |
duals’.Ga naar voetnoot1) Het gevolg was, dat de Confederatie, die in hun moeilijken strijd tegen Engeland de eenige band der staten was, een gebrekkig en weldra machteloos instrument bleef: ‘a rope of sand’. | |
7. In de constitutie zegeviert het kapitalistisch belang over het oude individualisme.Tien jaren later heeft Amerika de groote daad gedaan, die onze Republiek niet bijtijds heeft weten te doen: de algeheele verandering van den grondslag van het verbond, de hechte samenvatting van de krachten naar binnen en naar buiten, door de Constitutie. Welke kracht is het geweest, die in de jaren 1787 en 1789 het ingewortelde individualisme heeft overwonnen? Niet een algemeene gemeenschapszin, waartoe de onverbeterlijke individualisten zich zouden hebben bekeerd, door schade wijs geworden. Daarvan is geen sprake. De drijvende kracht bij het ontwerpen en invoeren der Constitutie is het belang van de groepen, die behoefte hadden aan centraal gezag en strenger staatsorde: de groothandelaars en reeders van Nieuw Engeland en New York, de effectenbezitters, de landspeculanten, om kort te gaan het groot kapitaal. Deze beteekenis van het conflict over de Constitutie is reeds door de tijdgenooten zelf, al gebruikten zij het woord kapitalisme nog niet, zoo duidelijk gezien en gezegd, dat het eenige verbazing wekt, dat de studiën van Ch.A. Beard, waarin dit alles eenige jaren geleden voor het eerst zuiver wetenschappelijk is uiteengezet,Ga naar voetnoot2) in Amerika een storm van kritiek teweegbrachten. Want men wist immers, ook vóór deze historicus het in een uitnemend helder verband bracht, heel goed, wie in de jaren 1787 tot 1789 en daarna de voor-en tegenstanders van de Constitutie zijn geweest. ‘The contest over the Constitution, zegt Beard, was not primarily a war over abstract political ideals, such as state's rights and centralization, but over concrete economic issues, and the political division which accompanied it was substantially along the lines of the interests affected - the financiers, public creditors, traders, commercial men, manufacturers, and allied groups, centering mainly in the larger seaboard | |
[pagina 80]
| |
towns, being chief among the advocates of the Constitution, and the farmers, particularly in the inland regions, and the debtors being chief among its opponents.’Ga naar voetnoot1) De voorstanders der Constitutie, zegt iemand in de Boston Gazette van 26 November 1787, bestaan in hoofdzaak uit ‘the noble order of Cincinnatus (dat zijn de officieren uit den bevrijdingsoorlog), holders of public securities, bankers and lawyers. These with their train of dependents form the aristocratic combination.’Ga naar voetnoot2) - ‘It is a singular circumstance, schrijft naïevelijk generaal Knox, de stichter der zooeven genoemde orde der Cincinnati, ‘that in Massachusetts the property, the ability and the virtue of the State are almost solely in favor of the Constitution’.Ga naar voetnoot3) John Adams had in een onbewaakt oogenblik gesproken van ‘the rich, the wellborn and the able’ als degenen, voor wie het grootste aandeel in de nieuwe staatszorg was weggelegd,Ga naar voetnoot4) en dit woord was door de tegenstanders der Constitutie hoonend overgenomen. In The Federalist zelf, de beroemde reeks vlugschriften, waarin Alexander Hamilton, Madison en Jay de aanneming der Constitutie aanbevalen, kan men opmerken, met hoeveel zorg de argwaan wordt ontzenuwd, dat een klasseregeering der geldmachten het resultaat zou kunnen worden.Ga naar voetnoot5) - Hamilton nu, daaraan twijfelt niemand, was een zoo bewust plutocraat, als er ooit een geweest is; hij was van oordeel, dat het land alleen geregeerd kon worden door hen, die het grootste aandeel hadden in de industrieele en handelsondernemingen.Ga naar voetnoot6) Met de stichting der Nationale bank en de schuldregeling voerde hij een politiek, bestemd om de kapitalistische groepen aan de nieuwe regeering te binden in ruil voor voordeelen, hun toebedeeld. De heftige tegenstand, die de bekrachtiging der Constitutie geruimen tijd twijfelachtig maakte en aanhield na haar | |
[pagina 81]
| |
invoering, was in den grond het verzet van de agrarische belangen, ook die der groote planters van het Zuiden, tegen de geldmachten. Maar de strijd wordt gevoerd in den naam der Vrijheid tegen aristocratie, en de hartstocht, die hem bezielt, is die van het ongebroken individualisme tegen gevreesden staatsdwang. Wanneer de Constitutie toch wordt aangenomen, is het met het stilzwijgend voorbehoud, dat daaraan terstond de amendementen zullen worden toegevoegd, waarin de oude idealen en dierbare vrijheden moesten worden gered en beveiligd. De ontwerpers der Constitutie hadden een bill of rights overbodig geacht; de amendementen traden nu daarvoor in de plaats. Die eerste tien amendementen van 1789 behelzen het kort begrip van de vrijheidsbeginselen, de oud-engelsche en de nieuw-algemeen-menschelijke, waarin het individualisme zijn eigen waarborgen zag: de godsdienstvrijheid, de vrijheid van woord, persoon, vergadering en petitie, het recht om gewapend te zijn, de verzekering tegen willekeurige inkwartiering en tegen huiszoeking en beslagneming, het recht op oordeel door jury, de veiligheid van den eigendom, in het kort al de idealen van het staatkundig individualisme. | |
8. Individualisme als democratisch beginsel tegen plutocratie.Dit individualisme is in de Amerikaansche samenleving zoo sterk geworteld, dat het het sjibboleth werd van de partij, die zich de ware vertegenwoordigers der democratie voelde tegen wat zij aristocratie noemen, in werkelijkheid plutocratie. Het waren de zoogenaamde Federale Republikeinen, de vaders der latere Democraten, terwijl juist de naam Republikeinen is overgegaan op hen, die, zoo ook veel minder direct, toch in sommige opzichten de tradities der oude Federalisten voortzetten. Reeds in 1800 verdringen de Federale Republikeinen met Jefferson, hun organisator, de Federalisten uit het presidentschap, en behouden het, totdat de oude tegenpartij geheel is afgestorven en nieuwe tegenstellingen sedert 1824 hun eigen samenhang verbreken. Thomas Jefferson is het geweest, die het leven ingeblazen heeft aan de partij, die zich tegen het gezagsstreven van Hamilton, Adams en de hunnen keerde. Een meer extreem individualist dan Jefferson is niet denkbaar. De leer, die de Amerikanen ‘Jeffersonian democracy’ | |
[pagina 82]
| |
noemen in onderscheiding van de volgende phase der ‘Jacksonian democracy’, kwam erop neer, dat de staat geen ander doel heeft dan fair play te geven aan het individu. De staat mag de ideëele grenzen stellen aan de werkzaamheid der burgers, maar handelen als een macht mag hij niet. ‘The rights of the whole can be no more than the sum of the rights of individuals’.Ga naar voetnoot1) Vandaar dat Jefferson zelf het partijonderscheid opvatte als een neiging tot het wetgevende tegenover die tot het uitvoerende beginsel. Bryce beschrijft zijn standpunt als volgt: ‘Jefferson's importance lies in the fact that he became the representative not merely of democracy, but of local democracy, of the notion that government is hardly wanted at all, that the people are sure to go right if they are left alone, that he who resists authority is prima facie justified in doing so, because authority is prima facie tyrannical, that a country where each local body in its own local area looks after the objects of common concern, raising and administering any such funds as are needed, and is interfered with as little as possible by any external power, comes nearest to the ideal of a truly free people... ‘An insurrection every few years, he said, must be looked for, and even desired, to keep government in order’.Ga naar voetnoot2) Het heeft iets van den klank van Whitman's democratisch individualisme: ‘To the States or any one of them, or any city of the States, Resist much, obey little....Ga naar voetnoot3). Deze denkbeelden werden gedragen door het redelijk idealisme der verlichting, waarvan Jefferson in alle opzichten een der hoogstaande vertegenwoordigers was: het optimistisch vertrouwen in de wijsheid en goedheid der menschen, dat hem zeggen deed: ‘It is error alone which needs the support of government; truth can stand by itself.’ Jefferson behoefde, om zulk een leer te ontwikkelen, niet anders te doen dan een beroep op de oude instincten van vrijheid in eigen huis en eigen kring. Het politieke individualisme had | |
[pagina 83]
| |
zijn basis in de primitieve houding van afkeer tegen elk gezag, die in de Amerikaansche samenleving zoo ruim gegelegenheid heeft gehad, om zich te doen gelden. Franklin beval tegen de teugellooze vrijheid van de pers met haar kleinburgerlijken lust om naam en faam te bezoedelen, het herstel aan van de vrijheid van den knuppel, ‘the liberty of the cudgel’, de private eerhandhaving dus.Ga naar voetnoot1) Alsof de Amerikanen die vrijheid niet te allen tijde hebben genoten en er ruim gebruik van gemaakt! Het eigen recht zoeken, de felle gewelddadigheid, waar de Amerikaansche geschiedenis in haar détails overvol van is, en die Europeesche bezoekers als Dickens in 1842 zoo hevig tegenstonden, is niet anders dan de tegenkant van de bewonderenswaardige zelfstandigheid, de self-help, die het Amerikaansche continent veroverd heeft. | |
9. Het anti-kapitalistisch individualisme van het jonge Westen.Hier is het vruchtbaarste veld geweest voor het energische en primitieve individualisme: het winnen van het Westen. De inbezitneming en bruikbaarmaking van het land bewesten de oorspronkelijke vestigingen aan den Atlantischen Oceaan is geheel het werk geweest van pioniers. Strook na strook werd aan het bewoonde gebied toegevoegd; de grens verschoof zich van de kuststreek naar de Alleghanies, naar de Mississippi en zoo steeds verder tot de Stille Zuidzee was bereikt. Achtereenvolgens doorliep elke strook, die tijdelijk grensgebied was, in dikwijls zeer korten tijd de phasen van het primitiefste economische leven van jacht en visscherij tot de intensieve kapitalistische en geheel gecommercialiseerde landbouw, mijnbouw en nijverheid. De pelsjager, de veefokker en de pionier-landbouwer komen letterlijk achter elkaar aan. In de 18e eeuw houden de koeiendrijvers nog hun droves naar Charleston, Philadelphia en New York, terwijl de handelaar reeds lang de Alleghanies heeft overschreden. Wanneer de trappers de Rockies beklimmen, zijn de farmers nog niet verder dan den mond van de Missouri.Ga naar voetnoot2) Daardoor representeert de Amerikaansche samenleving tot het laatste kwart der 19e eeuw steeds terzelfdertijd niet één cultuurstadium, maar vele tegelijk, in afdalende reeks van | |
[pagina 84]
| |
Oost naar West. Er is een herhaling van het ontwikkelingsproces in ieder Westelijk gebied, dat bereikt wordt, een nieuwe groei uit primitieve toestanden over een steeds verschuivende grensstrook. ‘American social development has been continually beginning over again on the frontier.’Ga naar voetnoot1) Doch in al die stadiën: van de jagers, trappers en visschers, van de roofbouwende squatters, van de nomadische cow-boys, van den kleinen landbouw en handel en van het kapitalistische groot bedrijf, is het type van de cultuur individualistisch. Zelfs daar waar een half communisme heerscht, als bij de squatters, of de private grondeigendom nog ontbreekt, als bij de veefokkerij in haar eerste tijdperk, gaat toch dat zuiver individualistische karakter niet verloren. Veelal zijn de winners van nieuw land de oude pioniers, die weer verder trekken; er zijn er, die vier tot zes maal weer verhuizen, steeds verder Westelijk. Het standaardtype van den pionier, Daniel Boone 1735-1820, John Sevier 1745-1815, James Robertson 1742-1814, is de man, die geen staatsorde verdraagt en de beperkingen der beschaving ontvliedt. Daniel Boone verlaat in 1769 zijn huis en gezin in Pennsylvanië, om met vijf kameraden een fort te bouwen aan de Kentucky-rivier. Dan haalt hij vrouw en kinderen. Hij leeft er in voortdurenden strijd tegen de Indianen, wordt gevangengenomen, geadopteerd door Great Blackfish, herwint de vrijheid. In 1791 wordt Kentucky in de Unie opgenomen en zijn land hem betwist. Dan trekt hij verder naar de Missouri, totdat ook daar, als het land door den koop van Louisiana in 1803 aan de Unie komt, zijn bezit ongeldig wordt verklaard. De terugwerking van het primitieve pioniers-individualisme doet zich overal in de Amerikaansche geschiedenis gelden. Het werkt na in den geringen eerbied voor den staat, die den Amerikaan kenmerkt of tot voor kort kenmerkte,Ga naar voetnoot2) in wat men zou kunnen noemen zijn vergedreven localisme. De merkwaardige laksheid in regeeringszaken tegenover de voortvarende energie, waarmee het persoonlijk belang wordt bevorderd, is er het directe gevolg van. In de centrale regeering dringt het pioniers-individualisme, te onderscheiden | |
[pagina 85]
| |
van Jefferson's altijd nog meer philosophisch individualisme, door met president Andrew Jackson in 1829. Jackson is het volledigste type van den pionier-democraat met al de romantiek, die aan dien vrijen levensvorm eigen is. Zijn geboortehuis was een hut in de wildernis, een log-cabin, op de grenzen van Noord- en Zuid-Carolina. Met 13 jaar vocht hij in den vrijheidsoorlog, met 14 stond hij alleen op de wereld. Hij werd zadelmaker, schoolmeester (ofschoon hij nooit correct leerde schrijven), daarna rechter in het pas bevolkte Tennessee. Doch het was het vechten, dat hem beroemd maakte: eerst tegen de Indianen, dan tegen de Engelschen, die hij in 1814 bij New Orleans versloeg. In het romantische verhaal van zijn leven gaat een wilde ridderlijkheid gepaard aan een toomelooze doldriftigheid, koppige eenzijdigheid en gewelddadigheid, en al die eigenschappen brengt hij mee naar de politieke kampplaats, waarop de vereering van het volk hem tenslotte verhief. Hij is het geweest, die met de beste bedoelingen het spoils system geschapen heeft, de afzetting der ambtenaren bij de wisseling van regeeringspartij, ‘simply to turn the rascals out.’ In zijn strijd tegen de Nationale bank giet hij al het temperament en de voortvarendheid van den man, die zijn eigen pad door 't leven had gehakt. In dien strijd tegen de bank ligt het wezen van de nieuwe democratie van het Westen. Had reeds Jefferson's oudere democratie een anti-kapitalistische strekking gehad, die van Jackson had het nog veel meer. De tegenstelling van het kapitalisme is in Amerika in de eerste plaats het pioniers-individualisme geweest, de oude geest van self-help en persoonlijk initiatief. Van het begin der Westelijke expansie af is er een strijd van belangen tusschen de kapitalistische groepen in de kuststeden en de nieuwe bewoners van het Westen zelf. De wensch naar papiergeld is onverbrekelijk aan de zaak van het kapitaalarme Westen verbonden: de lijn loopt van vóór den onafhankelijkheidsoorlog over Jackson's politiek, over de Greenbackers, Grangers en Populists (agrarische partijen in het Westen, voorstanders voor ‘soft money’ uit de jaren 1865-1890) tot Bryan toe. De geldmacht van het Oosten wilde het Westen financieel exploiteeren en tegelijk staatkundig klein houden. De toegang naar het | |
[pagina 86]
| |
Westen mocht niet te gemakkelijk, het land niet te goedkoop worden, ook uit vrees, dat de trek dan de kuststeden zou ontvolken en de arbeidskracht duur maken. De trek naar het Westen beteekende de bevrijding uit schulden en economischen druk; verhindert men dien, heet het in het Congres kort voor 1800, dan verklaart men een klasse door de wet verplicht, de anderen te blijven dienen voor zulk loon, als zij gelieven te gevenGa naar voetnoot1). De kolonisatieondernemingen van kapitalistischen aard, zooals van de Ohio Company sedert 1786 staan scherp tegenover de kolonisatie der pioniers. Reeds in de dagen der Confederatie (1776-1789) bestoken de pioniers van Kentucky het Congres met petitie na petitie tegen de ‘nabobs’, die zich de landen lieten toekennen, welke zij, de pioniers, zelf met hun bloed tegen de Indianen verdedigden, zonder den tijd te hebben, hun claims te doen bevestigen. Aan de geschiedenis der Ohio Company is die van den eersten grooten zwendel van landspeculanten verbonden: de Scioto Land Company, die haar onzalig werk deed van 1788 tot 1792. Het is een merkwaardige geschiedenis, waard om er meer van te vertellen, dan dit bestek toelaat: er treedt een dichter-emigratieagent in op, en een predikant-philanthroop-ontdekkingsreiziger, naast de eerste geldmagnaten zooals William Duer, entrepreneur, het prototype van den modernen industriekoning. Van weerskanten zag men het gevaar. De landspeculant Robert Morris, bankier te Philadelphia, een der eerste ultrarijken en een der krachtigste meewerkers aan de Constitutie, verklaart in 1787 hooghartig: ‘The busy haunts of men, not the remote wilderness is the proper school of political talents’, en laat openhartig volgen: ‘If the Western people get the power into their hands, they will ruin the Atlantic interests’Ga naar voetnoot2) Reeds in 1811 had Henry Clay ‘Harry of the West’ de Nationale bank aangewezen als de groote schade voor de ontwikkeling van het Westen door het privilege van enkelen. Dit althans was Andrew Jackson, die overigens Clay doodelijk haatte, met hem eens. Jackson is de eerste geweest, die, al mocht hij een in 't wild opgegroeid ‘back- | |
[pagina 87]
| |
woodsman’ zijn, het economische euvel van den komenden tijd duidelijk heeft voorzien: de dreigende concentratie van het kapitaal. ‘It is now plain’, schrijft hij in 1837 aan het einde van zijn ambtsloopbaan, ‘that the war is to be carried on by the monied aristocracy of the few against the democracy of numbers; the prosperous to make the honest laborers hewers of wood and drawers of water through the credit and paper system.’Ga naar voetnoot1)
Er is dus in de Amerikaansche geschiedenis een onmiskenbare tegenstelling tusschen individualisme en kapitalisme. Beduidt het laatste derhalve het beginsel, dat wij gewoonlijk als tegenstelling van individualisme opvatten, nl. organisatie? Zeker niet in de beteekenis van echten gemeenschapszin. Aan het kapitalisme zelf blijft immers steeds een sterk individualistische trek eigen. Noodzaakt de Amerikaansche geschiedenis ons dan, de verhouding dier begrippen ietwat te verschuiven? Het is een vraag, die ik stel, zonder aanspraak op een oplossing. Zooveel is zeker, dat het individualisme ons in de Amerikaansche geschiedenis tegemoet treedt als de overwegende, primaire, actieve vormende kracht der maatschappij. Het individualisme van den Amerikaanschen kolonist, opstandeling, pionier heeft weinig gemeen met dien geestesstaat, welken wij onder denzelfden naam aan de renaissance verbinden. Het vertoont zich eensdeels als het puriteinsche zelfstandigheidsgevoel, dat de gemeenschappen van Nieuw Engeland sticht, anderdeels als de primitieve geest van den werker in de wildernis, die voedsel vindt, zoolang er nog een stuk natuur onbedwongen is. Uit die twee komt het modern Amerikaansche hoogontwikkelde individualisme voort: dat van den ondernemer, die er prat op gaat, dat in hem de oude pionierszin voortwerkt. En ook dat van Amerika's hoogste geesten: Emerson en Whitman, bij wie het uiterste individualisme overgaat in zijn tegendeel en de wereld omvat.
J. Huizinga.
(Slot volgt). |
|