De Gids. Jaargang 10(1846)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 329] [p. 329] Splinters. Vaderlandsliefde. Vaderlandsliefde, mijn goeije man! Die zie ik voor een' oester an; Die - krijg je hem niet versch en frisch - Waarachtig een aklig kostjen is; - Intusschen, mijn' braven landgenooten Heeft die beschouwing al lang verdroten: Die zuinige, die bedaarde lui Geven van mijn vaderlandsliefde den brui. Ze willen er liever een' haring van maken; Dien kunnen ze in vaten bewaren en kaken, En, zag je in het diepste van hun ziel, 'k Geloof dat ze als bokking nog meer hun beviel. Geheelheid. Een deftig man met fijnen kop Wordt overal geprezen, Zijn mond geeft gouden spreuken op, Zijn blik heeft menig hart belezen; Maar als die Heer geen handen had Hoe zou hij dan een vuistje maken, En had die edle man geen g.t, Hoe zou hij ooit op 't kussen raken? Geen van allen. Als gij u zelven maakt tot knecht En 't gaat u slecht, Beklaagt u niemand, - dat is regt! Maar maakt ge u zelven tot een heer, Dat lijkt de lieden ook niet zeer; En wil je blijven wat je bent, Dan noemen ze u een domme vent. Oorspronkelijk. ‘Tot oude of nieuwe school behoorde ik nimmermeer, Geen meester leeft, die me ooit had in de leer, Klassiek noch romantiek tot voorbeeld ik begeer, 'k Was steeds mijn eigen leeraar, eigen heer....’ Zoo roept *** en hij zegt (naar mijn verstand): Ik ben een prul op me eigen hand. [pagina 330] [p. 330] Bedrog, leef je nog? Mag men het volk bedriegen?.... Ik zeg het mag niet zijn! Maar wil je het beliegen, Doe het dan toch wat fijn: Men vangt met honig vliegen, Niet met azijn. Met alle winden. Toen eens dat draaijen met alle winden Bij nacht en bij dag mijn geweten bezwaarde, En 'k toch maar halfjes vreê kon vinden, Toen dacht ik aan mijn Moeder de Aarde, Die, naar men zegt, zich daaglijks draait En op haar assen ommezwaait: - ‘'t Is mijn bestemming,’ zeî ik toen, ‘Ik doe wat mijn lieve Mama moet doen!’ Gelijk gij wilt..... Wie steeds op zijn zak wil passen, Vindt er nergens een op schreef... Hand wordt slechts door hand gewasschen, Zoo gij nemen wilt, zoo geef. Recensent. Daar had ik onlangs een' vent te gast, Hij was me niet lief, maar toch ook niet tot last; Ik had mijn gewoon, mijn dagelijksch eten; En kijk, hij heeft zich propvol gevreten Van iederen schotel en flesch die ik had: - En pas is de kerel behoorelijk zat, Of 'k hoor van mijn naaste buren verhalen, Dat hij op mijn kost zit te schimpen en smalen: ‘De soep had krachtiger kunnen zijn, 't Gebraad wat bruiner - wat ouder de wijn!’ Wat een duivelsche vent! Sla den hond dood; het is een Recensent! Goethe nagehinkt. H. Vorige Volgende