De Gids. Jaargang 5(1841)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Sonnetten. door J.P. Heije. III. De windharp. Zacht ruischt uw toon, o Windharp! als de lucht, Met dartel fluistren huppelt langs uw snaren; Zacht als het suizen van de goudgele airen, Wen de avondwind door 't golvend koren zucht. Doch schoon de storm de tuimelende baren Met dondrend brullen zweepe in wilde vlugt, Te stouter stijgt uw stem, en klieft de lucht Als 't harpgezang der heilige Englenscharen; En roept ons toe: uw ziel geev' zuivre toonen Terwijl een koeltje langs uw slapen ruischt, Doch winne aan kracht, wanneer de stormwind bruischt. Zwak is 't geslacht van hen, die de Aard bewonen; En de arme mensch droomt ligt van krachtbetoonen Als 't lieflijk Westen door zijn lokken suist. Vorige Volgende