Een gheestelijck lust hofken
(1632)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijMet schoone lieffelijcke geestelijcke ghesanghen beplant, door eenen Catholijcken pastoor
Op de wijse: 'k Had een gestadich minneken.
DIe Jesum heeft wtgelesen
Voor eenen Bruyd'gom soet:
Zijn meeninge die moet wesen,
Wt liefd', oprecht en goet
In druck en teghenspoet,
En moet hy niet vertsagen,
Maer dragen, sonder clagen
Al wat Godt met hem doet.
| |
[pagina 143]
| |
Ons Bruydegom verheven,
Is door lijden ingegaen:
Int rijck, dat eewighe leven,
Lijden is de rechte baen
Coemt ons dan lijden aen:
Wy moetent met verlanghen
Met danckbaerheyt ontfanghen
Ons daer niet in verslaen.
Godts wtvercoren vrienden
Zijn met lijden gecastijdt:
Al die hem trouwelijck dienden
Hebben haer in 't cruys verblijt,
Want Christus selve belijdt:
Die 'k lief, sal ick castijden
Gods kind'ren moeten lijden
Alhier een corten tijt.
Door lijden wortmen soo puere
Ghelijck als Gout door 't vyere:
Contrari is de natuere
Wt liefd' verdraghet hier
Aensiet Christus manier,
Int hoofken hy met beven
Hem selven heeft ghegeven
Inden wil zijns Vaders fier.
Broeders en susters vercoren,
Patienci in lijden toont:
Ist anders, u deucht is verloren,
Grootelijck ghy u selven hoont,
Niemant sal werden gecroont
Dan die vroom heeft gestreden,
En met ghedult gheleden,
Die wort rijck'lijck gheloont.
|
|