Een gheestelijck lust hofken
(1632)–Anoniem Gheestelijck lust hofken, Een– AuteursrechtvrijMet schoone lieffelijcke geestelijcke ghesanghen beplant, door eenen Catholijcken pastoor
Op de wijse: Ierusalem ghy schoone stadt. Ofte: Een Ruyter en een meysken jonck. | |
[pagina 18]
| |
LAet ons den Heere danckbaer zijn
Wilt hem hier loven ende prijsen,
Die ons al spijst op elck termijn,
't Is recht dat wy hem lof bewijsen.
Die ons, &c.
Wilt loven zijnen name soet,
Die ons door sijn macht kan versaden
Elck hem met lofsang prijsen moet,
Dat hy ons spijst door zijn genaden.
Elck hem, &c.
Vervult sijn wy met spijs en dranck,
Door zijn goetheyt tot ons weldadich
Dus moeten wy hem spreken danck,
Aenroepen zijnen naem ghestadich,
Dus moeten wy, &c.
Dus u met herten tot hem keert,
En vout u handen al bequaeme,
En bidt als Godt ons heeft geleert
Seggende Vader onser t'same.
En bidt, &c.
Vader onser.
O Heer wy bidden nu voor 't slodt,
Wilt doch oock onse sielen spijsen,
Op dat wy al na u gebodt,
Leven, en 't eewich niet verliesen.
Op dat, &c.
Wilt haer oock ingedachtich zijn,
Die in u liefde zijn verscheyden
Dat sy bevrijt van alle pijn,
Mogen haer eewichlijck verblijden.
Dat sy, &c.
Princelick Godt genade doet
| |
[pagina 19]
| |
Dat wy door Christum eens verwerven
Genade door sijn dierbaer bloet
Salich te leven, en te sterven.
|
|