| |
Verantwoording van de digitale uitgave van de Leuvense bijbel uit 1548
door Nicoline van der Sijs
| |
Bron
De uitgave betreft de digitale versie van de bijbel die bekend staat als de Leuvense bijbel uit 1548 en waarvan de titelpagina luidt:
Den gheheelen Bybel, Inhoudende het oude ende uieuwe Testament, Met grooter naersticheyt ende arbeyt nv corts in duytsche van nyews ouerghestelt wt den Latijnschen ouden text, die ouer duysent iaren in die heylighe Roomsche kersten kercke ghehouden is gheweest, onlancs te Loeuen by sekeren gheleerde wt beuel der Keyserlijcker Maiesteyt ghecorrigeert ende aldaer Ghedruct.
Gedruct in die vermaerde Uniuersiteyt ende stadt van Loeuen, by my Bartholomeus van Graue, ghesworen boeckdrucker. Int iaer ons Heeren. M.CCCCC. ende XLVIII. In die maent Sept.
Cum Gratia et Priuilegio.
Er staat dus een zetfout in de titel: ‘uieuwe’ in plaats van ‘nieuwe’ Testament.
Deze digitale editie geeft de volledige bijbeltekst. Als ‘legger’ voor de digitale editie is gebruik gemaakt van het exemplaar dat berust in de bibliotheek van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) te Haarlem, signatuur 32”1548”-Grav/6886A. Fotoscans hiervan zijn door het NBG op internet gepubliceerd op de website www.bijbelsdigitaal.nl. De vingerafdruk van de editie waarvan dit exemplaar deel uitmaakt, luidt volgens de website bibliasacra.nl:
154802 - a1#2 uen$ : a2 πC3 or$m - 1b1 A1 he : 1b2 OO3 er$viand - 2b1 2A1 r : 2b2 2O5 uend
Collatie: #6 πA-πB6 πC4 A-Z6 Aa-Zz6 AA-NN6 OO4 2A-N6 2O8 (-2O8) (465 fol.)
De website bibliasacra.nl noemt 29 andere exemplaren van deze editie, die zich bevinden in wetenschappelijke bibliotheken in binnen- en buitenland. Het werk wordt niet vermeld in de STCN (Short Title Catalogue, the Netherlands).
| |
Achtergrond van het Bijbeldigitaliseringsproject
In juni 2007 heeft Nicoline van der Sijs in verschillende media een oproep gedaan voor hulp van vrijwilligers bij het digitaliseren van de Statenvertaling 1637. Hierop is massaal gereageerd. Daardoor werd het mogelijk het Bijbeldigitaliseringsproject uit te breiden met andere laatmiddeleeuwse en vroegmoderne bijbelvertalingen waarvan het NBG inmiddels de afbeeldingen op internet heeft geplaatst, zoals de Delftse bijbel uit 1477, de Leuvense bijbel uit 1548 en de Lutherse bijbel uit 1648. Tevens wordt er gewerkt aan een digitale versie van de tweede druk van de Statenvertaling uit 1657. Op het programma staan voorts nog de Deux-Aesbijbel uit 1562 en de Liesveltbijbel uit 1526.
Het Bijbeldigitaliseringsproject wordt gesteund door de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl), het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) en de Nederlandse Taalunie. De digitale tekstuitgave van de Leuvense bijbel wordt gepubliceerd op de websites van INL en NBG, waarbij iedere instelling een eigen vormgeving en andere zoekmogelijkheden biedt.
Een apart project vormt de Friese bijbelvertaling van G.A. Wumkes uit 1943, waarvan de gedigitaliseerde versie te vinden is op de website van de Digitale Historische Bibliotheek Friesland (www.wumkes.nl) en op de website van het NBG (www.biblija.net). Digitalisering van de Friese bijbelvertaling wordt tevens gesteund door de Fryske Akademy.
| |
Medewerkers aan de digitale uitgave van de Leuvense bijbel uit 1548
Aan het overtikken en tot tweemaal toe corrigeren van de tekst van de Leuvense bijbel hebben 64 mensen een bijdrage geleverd. De medewerkers hebben in principe een of meer porties van 10 pagina’s tekst van de Leuvense bijbel uit 1548 overgetikt. Een aantal van de medewerkers heeft zich, meestal naast de overtikwerkzaamheden, beziggehouden met de correctie van door anderen overgetikte porties; in onderstaande lijst is dit achter de desbetreffende namen toegevoegd.
Coördinatie
|
dr. Nicoline van der Sijs, Utrecht (NL) |
Medewerkers
|
drs. Zayd Abdulla, Den Haag (NL) |
drs. M.P. Angenent MPA, Utrecht (NL) |
drs. Sybe Bakker, Groningen (NL) (corrector) |
drs. Jan van den Berg, Goirle (NL) (tevens corrector) |
dr. Ingrid Biesheuvel, Rijswijk (NL) (corrector) |
mr. Geertje Bikker, Oudewater (NL) |
mr. drs. Jan Blok, Bergen (NL) |
drs. Gerrit-Jan Bosman, Kaatsheuvel (NL) |
drs. Frans van den Brink, Zeist (NL) |
dr. Rien van den Broek, Kortenhoef (NL) (corrector) |
Krijn van Dijk, De Lier (NL) |
drs. Dirkje Ebbers, Culemborg (NL) |
drs. Romke E. Egbers, Meppel (NL) |
Jasper den Engelsman, Zoetermeer (NL) |
drs. A.J. (Bram) Ettema, Wassenaar (NL) |
Jakobus Folkersma, Mariënberg (NL) |
drs. Herman de Graef, Bazel (B) |
drs. Elisabeth d’Halleweyn, Utrecht (NL) (corrector) |
M.N. den Harder, Soest (NL) |
Ruud Hendrickx, Brussel (B) (tevens corrector) |
mr. Frits Houtman, Berg en Dal (NL) |
drs. Lenneke Ingenegeren-Boesveld, Bussum (NL) |
drs. Mieke de Jong, Elst (NL) |
drs. Wil de Jonge, Oosterhout (NL) |
drs. Immie van Kalken, Amsterdam (NL) |
dr. J.J. (Jantien) Kettenes-van den Bosch, Putten (NL) (tevens corrector) |
Nel Kouwenhoven, Dordrecht (NL) |
René Kurpershoek, Amsterdam (NL) |
Tineke van der Laan, Rome (IT) |
drs. Ronald Lamars, Houten (NL) |
mr. Michiel van der Leeuw, Bennekom (NL) |
dr. Rogier Nieuweboer, Helsinki (FIN) |
Ans van Nifterick Post, Rijswijk (NL) |
Gerard Oevering, Dordrecht (NL) |
Paul Paradies, Utrecht (NL) |
G.D. Pas, Waddinxveen (NL) |
Joop Peeneman, Westervoort (NL) |
Elly Pijpers, Rotterdam (NL) |
drs. M.S.L. Plokker, Driebergen (NL) |
Jet Quadekker, Den Haag (NL) |
Henk van de Rest, Alphen N.B. (NL) |
Jan de Ridder, Roosendaal (NL) |
dr. ir. Frits Schutte, Goor (NL) (tevens corrector) |
drs. Carri Sijssens, Maarn (NL) |
drs. Saramarie Snoeij, Katwijk (NL) |
Dianne Steuten, MA, Nijmegen (NL) |
drs. Dagmar Stiebral, Den Haag (NL) |
drs. Poul Stolp, Oss (NL) |
dr. Pieter van Thiel, Bennebroek (NL) |
drs. Ingrid Vedder, Bunnik (NL) |
drs. Annemarie Verhulst-Snoeij en drs. Jeroen Verhulst, Zoetermeer (NL) |
Louis Vermeulen, Rotterdam (NL) |
Aart Vingerling, Ochten (NL) |
Wim Visser, Castricum (NL) |
drs. Conny Wesdijk, Breda (NL) |
drs. Frans Wetzels, Breda (NL) |
drs. Joke van der Wey, Amsterdam (NL) |
Jan Dirk Wiegman, Alphen a.d. Rijn (NL) |
Tineke Wiltink-Raak en Herman Wiltink, Krimpen a/d IJssel (NL) (tevens corrector) |
drs. Dirk van Wolferen, Goor (NL) |
drs. Rien Wols, Utrecht (NL) (corrector) |
Een aantal personen verdient bijzondere vermelding vanwege hun meer dan gemiddelde bijdrage. Ingrid Biesheuvel en Sybe Bakker hebben het grootste aantal porties gecorrigeerd. Jan van den Berg, Ruud Hendrickx, Jantien Kettenes, Frits Schutte, Dianne Steuten en Herman Wiltink hebben de tweede correctie van de Leuvense bijbel verzorgd en alle porties tot bijbelboeken samengesmeed. Sybe Bakker heeft de rol van vraagbaak op zich genomen bij moeilijk leesbare passages, en hij heeft samen met Hans Beelen vele waardevolle adviezen gegeven.
Voor het Bijbeldigitaliseringsproject is een besloten e-maildiscussiegroep opgericht waarin de vrijwilligers informatie met elkaar uitwisselen. Het INL heeft, met Dick Wortel als webbeheerder, voor vrijwilligers en geïnteresseerden een apart onderdeel van zijn website ingericht, en ook verder ondersteunende werkzaamheden verricht.
| |
Achtergrondinformatie over de Leuvense bijbel uit 1548
Als reactie op misbruiken in de katholieke Kerk, zoals de handel in aflaten, kwam begin zestiende eeuw de beweging van de Reformatie op, waaruit de protestantse kerken voortkwamen. De volgelingen van de Reformatie ontkenden het goddelijk recht van de paus en het gezag van de kerkelijke functionarissen en concilies. Als start van de Reformatie wordt 31 oktober 1517 gezien, de dag waarop de Duitser Maarten Luther zijn 95 stellingen aan de deur van de kapel te Wittenberg zou hebben vastgenageld. Luther maakte voor het Duits een nieuwe, protestantse bijbelvertaling op basis van de Griekse en Hebreeuwse grondtekst en niet op basis van de Latijnse Vulgaattekst, zoals tot dan gebruikelijk was. Zijn vertaling van het Nieuwe Testament verscheen in 1521, en die van het Oude Testament verscheen in delen tot 1532.
Al in 1523 zagen in Antwerpen en Amsterdam Nederlandse vertalingen van Luthers Nieuwe Testament het licht. En er volgden bij verschillende drukkers vele uitgaven. De eerste volledige Nederlandstalige bijbelvertaling verscheen te Antwerpen in 1526 en was uitgegeven door Jacob van Liesvelt (naar hem de Liesveltbijbel genoemd); eerdere vertalingen bevatten telkens maar een deel van de bijbel, zoals de Delftse bijbel uit 1477, die bestond uit het Oude Testament zonder de Psalmen. Het Nieuwe Testament van de Liesveltbijbel was geheel vertaald uit Luther, terwijl voor het Oude Testament in de eerste druk gebruik werd gemaakt van de Vulgaat en van andere vertalingen. Van deze bijbel verschenen zes drukken die steeds voor het Oude Testament aangepast werden aan de gedeelten die van Luther waren verschenen, een proces dat in 1535 zijn afsluiting vond. De laatste en zesde druk verscheen in 1542.
Voor katholieken was Latijn de officiële taal van de Kerk, zowel in de liturgie als in officiële documenten. De Latijnse Vulgaatvertaling van Hiëronymus van ca. 400 gold vanaf het Concilie van Trente als enige en authentieke Latijnse vertaling. Tijdens het Concilie van Trente, dat plaatsvond tussen 1545 en 1563 met drie zittingsperiodes, werd tevens de canon van de Bijbel vastgesteld, de lijst van gewijde boeken die behoren tot het Oude en Nieuwe Testament; zo werd bepaald dat 3 en 4 Ezra en het Gebed van Manasse niet tot de canonieke boeken behoorden.
Veel katholieken vonden het ongewenst dat de bijbel in de moedertaal werd vertaald, want wanneer leken zelfstandig de bijbel lazen, kon dat het gezag van Rome ondermijnen. Bijbelvertalers en uitgevers van Nederlandse bijbelvertalingen, onder wie Van Liesvelt, werden dan ook vervolgd en soms ter dood gebracht. Na het bekend worden van de besluiten van het Concilie van Trente gaf de faculteit van de Leuvense universiteit -- de enige universiteit die de Lage Landen op dat moment rijk waren -- aan hun hoogleraar Joannes Henten(ius) opdracht een kritische uitgave van de Latijnse tekst van de Vulgaat te verzorgen. Deze uitgave verscheen in 1547 bij de drukker van de universiteit, Bartholomeus van Grave.
Omdat de katholieken inzagen dat het niet doenlijk was het verschijnen van bijbelvertalingen in het Nederlands helemaal tegen te gaan, al was het maar als hulpmiddel voor de minder goed opgeleide priesters, besloten zij tot de vervaardiging van een eigen bijbelvertaling, gebaseerd op de Vulgaattekst, waarover op het Concilie van Trente was uitgesproken dat het de enige erkende bijbeltekst was. Drukker Bartholomeus van Grave had van de keizer van het Duitse rijk (Karel V) niet alleen een privilege ontvangen voor de uitgave van de Latijnse bijbeltekst maar ook voor die van een Nederlandse en Franse vertaling, mits deze vóór publicatie door de katholieke censoren goedgekeurd waren. De drukker vroeg daarom aan de reguliere kanunnik en bibliothecaris van het augustijnenklooster Nicolaas van Winghe om een Nederlandse vertaling te vervaardigen. Van Winghe slaagde erin de vertaling binnen een jaar na de verschijning van de Latijnse editie in november 1547 af te ronden: de Nederlandse vertaling verscheen al in september 1548. Tegenwoordig wordt deze vertaling de Leuvense bijbel genoemd, naar de in Leuven gevestigde drukker. Dat met het werk, en dan met name met het invoeren van de verbeteringen van de censoren (twee Leuvense godgeleerden, Ruwaert Tapper van Enkhuizen en Petrus Curtius), een zekere haast was gemoeid, blijkt wel uit het feit dat de zetter voorin een erratalijst van drie pagina's afdrukte onder het kopje: ‘Die Prenter totten goetwillighen Leser’. De zetter put zich uit in verontschuldigingen:
HOe wel datter van ons in veel manieren groote naersticheyt ghedaen is om dit werck seer correctelijc te drucken, nochtans sijnder sommighe faulten gheuallen, midts dat het exemplier donckerlijck ghescreuen was ende quaet om lesen, ende te veel plaetsen seer ghecorrigeert ende verandert vanden commissarissen des wercs visenteerders, waerom dat die selue hebben ooc dit werc ghedruct, doen wederom confereren ende corrigeren teghen den Latijnschen text, ende die faulten achter doen stellen, die wij hopen te verbeteren by alsoo wij tselue werck noch eens herdrucken moghen.
Die haast was onder andere ingegeven door het feit dat er vlak daarvoor, begin 1548, in Keulen een concurrerende katholieke bijbelvertaling was verschenen, waaraan Van Winghe in zijn ‘Saluyt’ (groet) aan ‘den goetwillighen Leser’ refereert: ‘datter sommighe ondercruypers op hande hadden desghelijcs werck buytens lants te doen prenten’. In zijn ‘Saluyt’ verdedigt Van Winghe ook de uitgave van een bijbelvertaling in de volkstaal, ‘een goede ongheualschte duytsche Bybel’, onder andere met als argument ‘om die andere incorrecte ende verualschte bybelen beter wten handen der slechter menschen te crijghen’ -- hij doelt natuurlijk op de protestantse bijbels.
Na de verschijning van de Leuvense bijbel in 1548 werd de vertaling regelmatig herdrukt. In 1553 verscheen bij Antonius Marie Bergaigne in Leuven een revisie (zie hieronder de paragraaf ‘Zuid-Nederlandse bijzonderheden’). In 1565-1566 vervaardigde de beroemde uitgever Christoffel Plantijn in Antwerpen een herdruk met versindeling. In 1599 verscheen een herziene uitgave bij de Antwerpse drukker en schoonzoon van Plantijn Jan Moretus ofwel Moerentorf. Enige Leuvense theologen hadden de tekst gecorrigeerd naar de nieuwe Vulgaatuitgave, de Clementina van 1598. Deze Moerentorfbijbel is tot ver in de negentiende eeuw voor rooms-katholieken de standaardtekst gebleven, waarbij uiteraard spelling en woordgebruik enigszins aangepast werden. Vanaf de zeventiende tot in de negentiende eeuw zijn er verschillende heruitgaven van de Moerentorfbijbel verschenen. Twee negentiende-eeuwse zijn door ons gebruikt als referentie, onder andere voor de versnummering (zie onder): een uitgave in 1838 te Brussel en een uitgave zonder plaats en jaar die dateert van omstreeks 1840 en waarschijnlijk in Nederland is gedrukt. De versie van ca. 1840 is ‘naar den laasten Roomschen text. Opnieuw herdrukt naar de uitgave van Jan Mourentorf te Antwerpen, 1599’ en bevat ook de apocriefe boeken, die uit 1838 is ‘overzien en verbeterd naer den laetsten Roomschen text door sommige doctoren in de H. Godheyd in de universiteyt van Loven gedrukt te Antwerpen by Jan Moertorf 1599’, en vermeldt verder ‘deze uytgaef vervat alle de boeken van het Oude Testament die in den Hebreeuwschen text zyn’, wat betekent dat de apocriefe boeken eruit zijn weggelaten. De herdrukken zijn beide omgespeld, maar met verschillend resultaat.
Meer informatie over de Leuvense bijbel is te vinden in:
- | Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs, ‘Leuvense bijbel’, in: Met andere woorden 26/1 (maart 2007), 25-33; |
- | C.C. de Bruin, De Statenbijbel en zijn voorgangers, Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de Reformatie tot 1637, Haarlem/Brussel, 1993, bewerkt door F.G.M. Broeyer, m.n. 137-149; |
- | Nicoline van der Sijs, Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN, Den Haag, 2004. |
| |
Inhoudsopgave van de Leuvense bijbel
Zoals bekend varieert de volgorde van bijbelboeken in de verschillende bijbelvertalingen. Bovendien bevat de Leuvense bijbel inleidende stukken die niet direct behoren tot de bijbeltekst. Hieronder volgt een opsomming van de inhoud van de Leuvense bijbel, waarbij de namen van de bijbelboeken zijn gespeld zoals in de inhoudsopgave. (In de kopteksten en het begin van de bijbelboeken wordt soms een iets andere spelling of naam gebruikt.) Tussen haakjes wordt de moderne naam van de bijbelboeken vermeld.
Titelpagina |
Priuilegie |
H. Nicholaus van winghe regulier den goetwillighen Leser Saluyt |
Hier beghint die Tafel om te vinden die Epistelen ende Euangelien, alsoomen die binnen den gheheelen iare inder kercken houdt |
Het ghetal ende tveruolch van die boecken der Bybelen |
Een goet onderwijs van die weerdicheyt, nutticheyt, ende diepheyt der heyligher Scriftueren, ende hoe men die behoort te lesen, ende te verstaen, ende te ghebruycken om salich te worden |
Die Prenter totten goetwillighen Leser |
Dat boeck Genesis (Genesis) |
Dat boeck Exodus (Exodus) |
Dat boeck Leuiticus (Leviticus) |
Dat boeck Numeri (Numeri) |
Dat boeck Deuteronomium (Deuteronomium) |
Dat boeck Iosue (Jozua) |
Dat boeck Iudicum (Richteren) |
Dat boeck Ruth (Ruth) |
Dat ierste boeck der Coninghen (1 Samuël) |
Dat tweede boeck der Coninghen (2 Samuël) |
Dat derde boeck der Coninghen (1 Koningen) |
Dat vierde boeck der Coninghen (2 Koningen) |
Dat ierste boeck Paralipomenon (1 Kronieken) |
Dat tweede boec Paralipomenon (2 Kronieken) |
Tghebet van Manasses (Het gebed van Manasse) |
Dat ierste boeck Esdre (Ezra) |
Dat tweede boeck Esdre (Nehemia) |
Dat derde boeck Esdre (3 Ezra) |
Dat vierde boeck Esdre (4 Ezra) |
Dat boeck van Tobias (Tobit) |
Dat boeck van Iudith (Judit) |
Dat boeck van Hester (Esther) |
Dat boeck van Iob (Job) |
Dauids Psalter (Psalmen) |
Prouerbia Salomonis (Spreuken) |
Dat boeck Ecclesiastes (Prediker) |
Dat boeck Canticum canticorum (Hooglied) |
Dat boeck der wijsheyt (Wijsheid) |
Dat boeck Ecclesiasticus (Wijsheid van Jezus Sirach) |
Die Propheet Isaias (Jesaja) |
Die Propheet Ieremias (Jeremia) |
Ieremias beclaghinghe (Klaagliederen) |
Die Propheet Baruch (Baruch) |
Die Propheet Ezechiel (Ezechiël) |
Die Propheet Daniel (Daniël) |
Die Propheet Ozeas (Hosea) |
Die Propheet Ioel (Joël) |
Die Propheet Amos (Amos) |
Die Propheet Abdias (Obadja) |
Die Propheet Ionas (Jona) |
Die Propheet Micheas (Micha) |
Die Propheet Naum (Nahum) |
Die Propheet Abacuck (Habakuk) |
Die Propheet Sophonias (Sefanja) |
Die Propheet Aggeus (Haggai) |
Die Propheet Zacharias (Zacharia) |
Die Propheet Malachias (Maleachi) |
Dierste boeck der Machabeen (1 Makkabeeën) |
Dat tweede boec der Machabeen (2 Makkabeeën) |
S. Matheus Euangelie (Matteüs) |
S. Marcus Euangelie (Marcus) |
S. Lucas Euangelie (Lucas) |
S. Iohannes Euangelie (Johannes) |
Dat werc der Apostelen (Handelingen) |
S. Pauwels Epistel totten Romeynen (Romeinen) |
Totten Corinthien dierste (1 Korintiërs) |
Totten Corinthien die tweede (2 Korintiërs) |
Totten Galaten (Galaten) |
Totten Ephesien (Efesiërs) |
Totten Philippensen (Filippenzen) |
Totten Colossensen (Kolossenzen) |
Totten Thessalonicensen dierste (1 Tessalonicenzen) |
Totten Thessalonicensen die tweede (2 Tessalonicenzen) |
Tot Timotheum dierste (1 Timoteüs) |
Tot Timotheum die tweede (2 Timoteüs) |
Tot Titum (Titus) |
Tot Philemonem (Filemon) |
Totten Hebreen (Hebreeën) |
S. Iacobs Epistel (Jakobus) |
S. Peeters ierste Epistel (1 Petrus) |
S. Peeters tweede Epistel (2 Petrus) |
S. Ians ierste Epistel (1 Johannes) |
S. Ians tweede Epistel (2 Johannes) |
S. Ians derde Epistel (3 Johannes) |
S. Iudas Epistel (Judas) |
Apocalipsis, dat is die openbaringhe van sint Ian (Openbaring) |
Het voorwerk voordat de eigenlijke bijbeltekst begint, bestaat dus uit de volgende onderdelen: Na het privilege en het ‘Saluyt’ van de vertaler volgt ‘die Tafel om te vinden die Epistelen ende Euangelien’, waarin een overzicht wordt gegeven van de stukken die tijdens de kerkdienst werden gelezen (zie hieronder de paragraaf ‘Margeletters, perikopen en versnummering’). Hierna komt ‘Het ghetal ende tveruolch van die boecken der Bybelen’, de inhoudsopgave waarbij een opsomming wordt gegeven van alle bijbelboeken en per bijbelboek wordt vermeld hoeveel hoofdstukken het bevat, bijvoorbeeld: ‘Dat boeck Genesis, heeft .L. Capittelen.’ Tot slot volgt een 28 pagina’s tellend ‘Een goet onderwijs van die weerdicheyt, nutticheyt, ende diepheyt der heyligher Scriftueren’, dat later ook apart is gepubliceerd en waarin vertaler Van Winghe in dertien hoofdstukken een handleiding geeft over hoe men de Schrift moet lezen, hoe het komt dat zo velen dwalen terwijl er nog nooit zoveel bijbels zijn gedrukt, en waarin hij waarschuwt voor misbruik van de Schrift en ‘voor die Duytssche ende Walssche bibelen ende andere valsche boecken onlanx verboden by der K.M. ende waerom dat sommighe van dien verboden zijn’; hiermee bedoelde hij de Index van 1546, uitgevaardigd door de Keizerlijke Majesteit (K.M.), de keizer dus. Het voorwerk eindigt met een lijst van errata van de zetter: ‘Die Prenter totten goetwillighen Leser’.
Terwijl het bij protestantse uitgaven van oudsher gebruikelijk is om de apocriefe boeken bijeen te plaatsen, tussen het Oude en het Nieuwe Testament of (zoals in de Statenvertaling 1637) na het Nieuwe Testament, staan de deuterocanonieke boeken in de Leuvense bijbel nog als onderdeel van het Oude Testament, in navolging van de Vulgaat van Hiëronymus. Het gaat om de boeken Het gebed van Manasse, 3 en 4 Ezra, Tobit, Judit, Wijsheid, Wijsheid van Jezus Sirach, Baruch, en 1 en 2 Makkabeeën. 3 Makkabeeën staat niet in de Vulgaat en dus ook niet in de Leuvense bijbel. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt onder artikel zes, waar de apocriefe boeken worden opgesomd, 3 Makkabeeën niet eens genoemd. Dat dit boek wel in de Statenvertaling 1637 terecht is gekomen, is een vergissing geweest: de Statenvertalers hebben eerdere bijbelvertalingen zoals de Deux-Aes gebruikt, en ze hebben over het hoofd gezien dat dit boek in de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet voorkomt.
In de Leuvense bijbel is (in navolging van de Vulgaat) de tekst van de vier Toevoegingen aan Daniël die tegenwoordig in de apocriefe boeken staan, in het boek Daniël gevlochten: de eerste twee toevoegingen (het gebed van Azarja en het lied van de drie jongemannen) staan in hoofdstuk 3. De derde toevoeging (Susanna) vormt in het boek Daniël hoofdstuk 13 en de vierde (Daniël en Bel en Daniël en de draak) vormt hoofdstuk 14. Ester (Grieks), dat tegenwoordig als apocrief geldt, volgt direct op het canonieke boek Esther, waardoor dit loopt tot en met 16:24 -- terwijl bijvoorbeeld in de Statenvertaling 1637 Esther eindigt met 10:3.
Het in elkaar vlechten van de verschillende teksten gebeurt door middel van redactioneel commentaar: tekst die niet behoort tot de eigenlijke bijbeltekst en die is geplaatst tussen bijzondere symbolen, namelijk een soort klimopblaadjes: waar de tekst begint, staat het steeltje naar links, en waar hij eindigt, staat het steeltje naar rechts. Dit aldus gemarkeerde redactionele commentaar, in de transcriptie met een andere letter gezet, komt zo zelden voor dat het de moeite waard is er even een opsomming van te geven.
De klimopblaadjes komen vooral voor in het boek Esther, omdat de canonieke en apocriefe delen hiervan in elkaar zijn gevlochten. De redactionele opmerkingen ontbreken in de Vulgaat. Het gaat om:
- | In Esther 10, na vers 3, waar het canonieke deel eindigt, staat: ‘Dat int hebreeusch is heb ic met volcomen trouwe wtgheseyt, Maer dese woorden die hier nae volghen heb ick gheuonden in die ghemeyn ouersettinghe, welck in griecscher talen ende letteren bescreuen sijn ende daer nae soo worde dit capittel nae deynde vanden boec ghestelt, het welc wij nae onse ghewoonte, met eenen obelus dat is met eenen spet gheteekent hebben.’ |
- | In Esther 11, na vers 1 staat: ‘Sinte Ieronimus woorden. Dit beghinsel was ooc in die ghemeyn translatie het welck niet en is int hebreeusch, noch by gheenen ouersetter.’ |
- | Aan het eind van hoofdstuk 12 staat: ‘Tot hier toe was die prologhe. Dat hier naeuolcht was ghestelt op die plaetse daer gescreuen is int boeck. Ende si hebben hen goet gherooft oft hen substantien, het welck wij alleen vonden hebben in die ghemeyn translatie, maer dit was die copie des briefs.’ |
- | In hoofdstuk 13 staat na 7: ‘Tot hier toe is die copie vanden brief. Dat hier nae volcht heb ick ghescreuen vonden, nae die plaetse, daermen leest aldus. Ende Mardocheus heeft ghedaen al dat hem Esther beuolen hadde. Maer ten is nochtans int hebreeusch niet, noch by gheenen ouersetter en wordet ghestelt.’ |
- | Aan het eind van hoofdstuk 14 staat: ‘Dese woorden heb ick oock vonden in die ghemeyn translatie.’ |
- | In hoofdstuk 15 staat na vers 3: ‘Dese woorden oock die hier onder staen.’ |
- | Aan het eind van hoofdstuk 15: ‘Die copie van des conincs Artaxersis brief den welcken hy sandt voor die Ioden tot alle die lantscappen sijns rijcks, die welcke oock inden hebreeusschen boeck niet en is.’ |
In de Leuvense bijbel is verder nog in Baruch het begin van hoofdstuk zes gemarkeerd met klimopblaadjes: ‘Dat wtscrift des briefs den welcken Ieremias ghesonden heeft totten gheuanghenen die wech souden gheleyt worden in Babilonien, vanden coninck van Babilonien, dat hy henlieden vercondighen soude nae dat hem beuolen was van Gode.’ Ook dit commentaar ontbreekt in de Vulgaat.
Het begin van de apocriefe delen van Daniël zijn eveneens aangegeven met redactioneel commentaar dat in de Vulgaat ontbreekt, en wel:
- | Daniël, hoofdstuk 3, na 23, waar de apocriefe delen het gebed van Azarja en het lied van de drie jongemannen begint: ‘Dat hier nauolght, en heb ick in die Hebreussche boecken niet gheuonden.’ |
- | In hoofdstuk 3 staat na vers 90: ‘Tot hier toe en heeft ment int Hebreus niet, ende dat wy hier ghestelt hebben dat is ouergheset van Theodocionis translatie.’ Daarna vervolgt Daniël 3 weer met vers 91. |
- | Aan het eind van hoofdstuk 12, waar de apocriefe tekst begint, staat: ‘Tot hier toe lesen wij Danielem inden Hebreeusschen boeck. Datter nae volcht totten eynde des boecs is ouergestelt wt Theodocions boec.’ |
Nog vijfmaal verder wordt redactioneel commentaar tussen klimopblaadjes geplaatst, en wel op de volgende plaatsen:
- | In Nehemia 7, na vers 69 staat in de Leuvense bijbel: ‘Tot hier toe is verhaelt dat inden register der tellinghen ghescreuen was, ende nv voorts wort die historie van Nehemia veruolcht.’ Dit commentaar ontbreekt in de Vulgaat. |
- | In Psalmen staat aan het begin van psalm 118: ‘Desen Psalm is ghedeelt in .xxij. ghelijcke deelen, die welcke int Hebreussch beghinnen elck van een besonder letter nae den Hebreusschen a b.’ Het ontbreekt in de Vulgaat. |
- | Daarentegen staan de volgende drie tekstdelen die met klimopblaadjes zijn gemarkeerd, wél in de Vulgaat: Spreuken 24, de eerste zin van vers 23: ‘Dese woerden sijn oock totten wijsen.’ en |
- | Spreuken 31, vers 1: ‘Dit sijn die woerden Lamuels des conincs dat visioen, waer doer hem sijn moeder gheleert heeft.’ |
- | Jesaja 38, vers 9: ‘Dat ghescrift Ezechie des conincs van Iuda doen hi siec hadde gheweest, ende ghesont was gheworden van sijnder siecten.’ |
| |
De Leuvense bijbel in cijfers
In totaal omvat de Leuvense bijbel 976.061 woorden, die zijn gedrukt op 927 ongenummerde pagina’s. In de tekst staan 112 illustraties. Bijna zeven procent van de woorden, namelijk een op de vijftien, bevat een breviatuur, een verkorte vorm (zie hieronder ‘Ligaturen en breviaturen’). In totaal komen er 66.052 breviaturen in de tekst voor, waardoor 95.682 letters konden worden uitgespaard, ofwel 18 pagina’s. Dat is aanzienlijk minder dan bij de Delftse bijbel uit 1477, waar één op de zeven woorden een breviatuur bevatte.
De hoofdstukken zijn met behulp van margeletters in min of meer gelijke delen verdeeld (zie hieronder de paragraaf ‘Margeletters, perikopen en versnummering’); daarbij is de totale bijbel in 5786 partjes verdeeld (de 128-gevallen in het voorwerk natuurlijk niet meegerekend).
| |
Gevolgde werkwijze bij het digitaliseren
Er is allereerst onderzocht in hoeverre het mogelijk is de tekst van de Leuvense bijbel te scannen en vervolgens de scan met de hand te corrigeren. Het aantal scanfouten bleek voor deze werkwijze echter veel te groot. Dat komt vooral doordat de tekst voor het grootste gedeelte gezet is in lastig leesbaar gotisch schrift. Daarom is ervoor gekozen de tekst in zijn geheel over te tikken. Daarbij werden alle tekstelementen (boektitels, boekinleidingen, prologen, hoofdstuknummers, afsluitende regels aan het eind van een boek etc.) direct voorzien van coderingen om de tekst gemakkelijker op internet te kunnen plaatsen. Dankzij de coderingen werd het mogelijke de eigenlijke bijbeltekst inhoudelijk en typografisch te onderscheiden van prologen en redactioneel commentaar. De Leuvense bijbel werd verdeeld in 93 porties van gemiddeld 10 pagina’s, zodat het werk voor de vrijwilligers overzichtelijk bleef.
Elke overgetikte portie tekst werd integraal met het origineel vergeleken en gecorrigeerd. Daarna werden alle porties samengevoegd tot bijbelboeken en vond er een tweede controle plaats. Die tweede controle betrof enerzijds technische aspecten, zoals de plaats van de paginanummers, compleetheid van de tekst en het gebruik van de juiste coderingen. Anderzijds werd er opnieuw gekeken naar de legger, met name door gericht te zoeken naar veelgebruikte lettercombinaties waarin gemakkelijk tikfouten kunnen optreden, zoals aa (is meestal ae), ui (meestal uy), etc. Ook werden de breviaturen voor de persoonlijke voornaamwoorden en de hoofdstukovergangen (zie verder) apart gecontroleerd. En tot slot is de vormgeving van de verschillende onderdelen van de bijbelboeken onderling vergeleken en in overeenstemming gebracht met het origineel.
Wanneer de legger leesproblemen opleverde doordat bijvoorbeeld letters zijn afgesleten, door inktvlekken, vliegenpoepjes, gaatjes of vouwen in het papier en dergelijke, heeft vrijwilliger Sybe Bakker de bewuste passage nagekeken in een ander exemplaar van dezelfde editie van de Leuvense bijbel uit 1548. Als op basis hiervan bleek dat er sprake was van een mechanische afwijking van de legger (bijvoorbeeld een vlekje of ‘gerezen wit’), dan werd deze afwijking in de uitgave genegeerd. Mechanische afwijkingen zijn variaties die optreden tussen identieke exemplaren van het boek, doordat de tand des tijds op andere plekken heeft geknaagd. Wanneer er in de legger sprake was van een afgesleten letter of niet-gepakte inkt, dan kon meestal op grond van het andere exemplaar uitgemaakt worden welke letter er had gestaan. Er zijn geen inhoudelijke verschillen geconstateerd tussen de twee leggers.
| |
Diplomatische uitgave
De tekst is zo exact mogelijk overgenomen uit het origineel; dat betekent dat de gedigitaliseerde versie een diplomatische weergave van de tekst bevat. Het hoofdlettergebruik van het origineel en de leestekens zijn precies overgenomen. Regelmatig wijken deze af van het moderne gebruik; zo eindigt een zin lang niet altijd met een punt. Wanneer een w de ene keer is gezet als w en de andere keer als vv, dan is dit letterlijk zo overgenomen. Hetzelfde geldt voor het door elkaar heen gebruiken van u en v. Opvallend is dat het gebruik van u en v vrij consequent verschilt van het huidige gebruik; zo worden voor de voornaamwoorden vrijwel altijd v en vw gebruikt, (in plaats van het moderne u en uw). In Genesis 1:29 staat bijvoorbeeld: ‘Siet ic heb v ghegheuen alle cruyt’, dat wij tegenwoordig zouden spellen als ‘u gegeven’.
De tekst van de Leuvense bijbel is gezet in gotisch schrift. Binnen dit schrift kent men geen verschil tussen de hoofdletter I en de hoofdletter J; deze letter is altijd overgenomen als I, bijvoorbeeld in Iacob, Ierusalem, Ioden.
Betekenisloze typografische verschillen zijn bij het overtypen genegeerd. Dat betekent bijvoorbeeld dat vormverschillen tussen letters buiten beschouwing zijn gebleven, zoals de twee verschillende letters s in het gotische schrift (de korte en de lange s, die wat op een f lijkt) en de twee vormen van de r (de gewone en de zogenoemde ronde r die volgt op een ronde letter, zoals een o). Veel punten op de i zijn in de Leuvense geen stipjes, maar minieme streepjes; dat heeft geen betekenis.
Druk- of zetfouten uit het geraadpleegde exemplaar zijn niet gecorrigeerd, en inconsequente spellingen zijn altijd exact overgenomen. Conform het origineel komen bijvoorbeeld naast elkaar voor de spellingen ghe(worden, -gaen) en ge(worden, -gaen), antwoorde en antwoerde. Er zijn bij de digitale versie telkens links geplaatst naar de oorspronkelijke afbeeldingen, zodat men in geval van twijfel altijd de fotoscan kan raadplegen.
De vormgeving van de oorspronkelijke tekst is in de digitale uitgave losgelaten. De regeleinden komen dus in de digitale uitgave niet overeen met die in de oorspronkelijke tekst. Omdat de regellengten van het origineel niet zijn aangehouden, zijn evenmin de woordafbrekingen aan het eind van een regel van het origineel overgenomen. De zetter heeft soms in een afgebroken woord aan het eind van een regel een afbreekstreepje gezet (en wel het teken =), maar soms ook niet. In beide gevallen zijn de woorden ingetikt als één woord. Wanneer er sprake is van een koppelstreepje en niet van een afbreekstreepje, dan is het streepje wel overgenomen in de digitale versie. De zetter is echter niet consequent geweest in het plaatsen van koppelstreepjes. In gevallen die voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn, hebben wij de spelling met of zonder een koppelstreepje laten afhangen van de meestgebruikte spelling van het bewuste woord als het niet aan het einde van een regel staat. Op dezelfde manier hebben wij bij woordcombinaties gekeken naar de frequentie van aaneen of los schrijven. Zo bleek vanden veel vaker voor te komen dan van den. Als een regel eindigt op van en de volgende regel begint met den, hebben wij deze twee woorden in principe aaneengeschreven.
| |
Pagina-aanduidingen en illustraties
Overal is aangegeven waar een nieuwe pagina in het origineel begint. In het origineel zijn geen paginanummers opgenomen, en de drukkerstekens onderaan de pagina's zijn niet bruikbaar; zij tellen namelijk (op de rechterpagina, waarna een ongenummerde linkerpagina volgt), A, A ij, A iij, A iiij, waarna vier ongenummerde pagina's volgen, en vervolgens wordt er doorgegaan met B, B ij etc. Vanwege de vier ongenummerde pagina's heeft het weinig zin om deze paginering te volgen. Daarom hebben wij gereconstrueerde paginanummers toegevoegd (dat ze gereconstrueerd zijn blijkt uit het feit dat ze worden voorafgegaan door een *). Op die manier kan men telkens zien waar een nieuwe pagina begint. Iedere pagina is automatisch gelinkt aan de afbeelding, zodat het terugvinden daarvan geen problemen oplevert, maar wil men door de tekst heen bladeren en ook door de afbeeldingen bladeren, dan kan men tevens met de combinatie bijbelboek, hoofdstuknummer en versnummer per pagina eenvoudig de bijbehorende afbeelding vinden. Custodes onder aan de pagina’s en kopteksten zijn niet overgenomen in de transcriptie.
In de tekstuitgave is aangegeven waar in het origineel een illustratie voorkomt, met de aanduiding [afbeelding] tussen vierkante haken.
| |
Bijbelboeken en hoofdstukovergangen
Bijbelboeken beginnen en eindigen in de Leuvense bijbel veelal met vaste formuleringen die niet tot de eigenlijke bijbeltekst behoren. Het begin luidt bijvoorbeeld: ‘Hier beghint dat boeck der Rechteren int Hebreeusch ghenaemt Sophtim, Int latijn Iudicum’, of: ‘Hier beghint dat boeck Nehemie datmen noemt dat tweede boeck Esdre’. Het boekeinde wordt aangekondigd door formules als: ‘Hier voleynt dat tweede boeck Moysi Exodus ghenaemt’, ‘Hier eyndt dat boeck der Rechteren’, ‘Hier eyndet dat tweede boeck Esdre’.
De bijbeltekst is onderverdeeld in hoofdstukken, capittels, die telkens beginnen met een gecentreerd gezette kop die meestal op een nieuwe regel is geplaatst, maar soms vanwege ruimtebesparing op een niet volgelopen laatste regel van het voorgaande hoofdstuk (bijvoorbeeld Marcus 7). De inhoud van de koppen is telkens vrijwel gelijkluidend: het eerste hoofdstuk wordt meestal omschreven met ierste of eerste: ‘Dat ierste Capittel’ of ‘Dat eerste Capittel’; soms ook ontbreekt de aanduiding van het eerste hoofdstuk. De nummers van de volgende hoofdstukken worden gegeven in de vorm van Romeinse cijfers tussen punten: ‘Dat .ij. Capittel’, ‘Dat .vij. Capittel’, ‘Dat .xiij. Capittel’. De punten staan direct voor en na het cijfer, en voor de eerste en na de tweede punt staat een spatie (soms is deze niet helemaal duidelijk in het origineel, maar de aanduidingen zijn in de tekstuitgave altijd genormaliseerd).
Ieder nieuw hoofdstuk begint met een versierde initiaal gevolgd door een hoofdletter; in de digitale versie is dit weergegeven met twee hoofdletters.
| |
Leestekens
Als leestekens komen in de Leuvense bijbel voor: punt, dubbele punt, vraagteken en een Duitse komma (/, schuine streep). De Duitse komma wordt gebruikt in het gotische schrift in de plaats van de komma; in de tekstuitgave is deze altijd overgenomen als een ‘gewone’ komma. Een punt heeft in de Leuvense bijbel soms de betekenis die we tegenwoordig toekennen aan de dubbele punt. Ook voor een zin in de directe rede staat een punt en geen dubbele punt, zoals wij tegenwoordig schrijven. Niet altijd eindigt een zin in de Leuvense bijbel met een punt, soms staat er niets of een komma.
Verder staan er in de tekst soms paragraaftekens (§), en de verdeling daarvan is opmerkelijk. Dat deze tekens gebruikt zijn in het voorwerk, wekt weinig verbazing, daar zijn veel opsommingen die met de paragraaftekens worden gestructureerd. Maar wel is het opvallend dat de paragraaftekens verder slechts op twee plaatsen voorkomen, namelijk in het bijbelboek Genesis in de hoofdstukken 11, 12, 14-19 en 28 (in totaal 23 paragraaftekens), en in Matteüs hoofdstuk 9, 10 en 11. Het gaat telkens om de pagina’s die behoren tot één kantern, beide een katern A. Omdat het in beide gevallen gaat het om teksten die tamelijk aan het begin van het Oude en Nieuwe Testament, kan er sprake zijn van een typografisch experiment dat men snel heeft opgegeven. Het zou erop kunnen wijzen dat men in de zetterij parallel aan beide testamenten heeft gewerkt. De trend in Genesis is misschien dat het §-teken is gebruikt als alternatief voor het beginnen op een nieuwe regel van een alinea, om ruimte te besparen. De pagina’s van Genesis 14-19 maken in ieder geval een goedgevulde indruk, omdat de regels vrijwel allemaal vollopen. Daar is men dan na hoofdstuk 19 weer van afgestapt. Als dat klopt, zou de verklaring van het §-teken in hoofdstuk 28 kunnen zijn dat men het niet mooi vond om bovenaan de kolom meteen al na anderhalve regel alweer een nieuwe alinea te beginnen. Elders in Genesis zijn nergens zulke korte stukjes tekst boven aan de kolom te zien (behalve direct boven hoofdstuk 13, maar dat was niet te vermijden doordat daar het nieuwe hoofdstuk 13 begon). In Matteüs lijkt er een relatie te bestaan met de perikooptekens, zie hieronder de paragraaf ‘Margeletters, perikopen en versnummering’.
| |
Ligaturen en breviaturen
Ligaturen in m.n. Latijnse woorden zijn in de transcriptie gewoon uitgeschreven; de ligatuur æ in Latijnse woorden/namen (Lucæ) is dus bijvoorbeeld overgenomen als ae (Lucae).
Breviaturen zijn, zoals gebruikelijk in diplomatische uitgaven, opgelost, en de toegevoegde letters zijn gecursiveerd, zodat lezers kunnen zien dat het hier gaat om een editorische ingreep. Het gaat om de volgende gevallen:
1. | Een tilde boven een letter staat voor n, m of -de. Zo is dē uitgewerkt als den, eē als een, eñ als ende, vãdē als vanden en rãme, colũnen als ramme, columnen. De tilde komt ook voor als uitgang van Latijnse woorden of namen en staat dan altijd voor een m: Magdalũ voor Magdalum, Amasiã voor Amasiam. |
2. | Een hoge punt boven een letter staat voor er, dus alďmachtichste, sond’, v’hoort, v’lost zijn uitgewerkt als aldermachtichste, sonder, verhoort, verlost. |
3. | Een soort drietje aan het einde van een woord, bijvoorbeeld in ydelh3, staat voor eyt; dit is opgelost als ydelheyt. |
4. | Het teken &, dat uitsluitend voorkomt in de combinatie &c., is uitgewerkt als etc.; dit komt slechts heel zelden voor. |
5. | Enkele bijzondere breviaturen komen slechts één of tweemaal voor, uitsluitend in Latijnse woorden: domin9 (in psalm 143) staat voor us: dominus; ões (psalm 48 en 116) voor omnes; en utiq; (in psalm 47) voor utique. |
Een probleem vormen de breviaturen van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon meervoud hē of hēlieden. Moet deze breviatuur worden opgelost als hem of als hen? Hiervoor hebben wij gekeken naar de gevallen waarin het persoonlijk voornaamwoord voluit geschreven voorkwam. Het volgende is gebleken:
a. | hen wordt in de Leuvense bijbel gebruikt als verbogen vorm van het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud, precies als in het moderne Nederlands (ik riep hen), en daarnaast als bezittelijke voornaamwoord: ‘hen scapen’, ‘Moyses ende Aaron met hen sonen’ (wat in het moderne Nederlands hun is), en als wederkerend voornaamwoord, wat in het moderne Nederlands zich meervoud is: zij wassen zich); |
b. | hem wordt in de Leuvense bijbel gebruikt als de verbogen vorm van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon enkelvoud (precies als in het moderne Nederlands), en ook als wederkerend voornaamwoord enkelvoud (modern Nederlands zich); |
c. | henlieden en hemlieden zijn beide meervoudige persoonlijke voornaamwoorden, en worden als zodanig door elkaar gebruikt. Zo staat bijvoorbeeld in Numeri 16: 15 ‘dat ic noyt eselken van henlieden ghenomen en hebbe, noch oyt yemant ghepijnicht van hemlieden’. In deze gevallen is dus niet uit te maken of de breviatuur helieden moet worden opgelost als hemlieden of als henlieden (we hebben dat meestal opgelost naar analogie van het gebruik in de directe omgeving); |
d. | henlieden wordt in de Leuvense bijbel ook gebruikt als bezittelijk voornaamwoord. In Exodus 19:20: ‘henlieden rechter voet’. Wanneer hēliden als bezittelijke voornaamwoord voorkwam, is de breviatuur altijd opgelost als ‘henlieden’. |
Terwijl in de Delftse bijbel regelmatig vormen voorkomen waarin het werkwoord is versmolten met het voornaamwoord hem (bijvoorbeeld: ‘mer men sallen [= zal hem] doden’), is dit verschijnsel in de Leuvense bijbel slechts zeer incidenteel aangetroffen, vergelijk Johannes 19:6: ‘Pilatus seyt tot hen, Neemt hem ghi ende cruysten [= kruisigt hem]’.
| |
Spaties
Woorden die wij tegenwoordig beschouwen als samenstellingen of afleidingen, en dus aan elkaar schrijven, worden in de Leuvense bijbel regelmatig als twee woorden geschreven. Zo vinden we bijvoorbeeld neder gheuallen, neder ghecomen naast nedergeuallen en nederligghen. Niet altijd is uit te maken of er sprake is van een hele, halve of geen spatie in het origineel. In de zestiende eeuw waren er nog geen vaste regels voor het plaatsen van spaties tussen twee woorden, zo vinden we zowel tweehondert als twee hondert. De zetters varieerden het gebruik al naar gelang dat beter uitkwam bij het uitvullen van de regels. Bovendien werden onbeklemtoonde woorden vaak vast geschreven aan het ervoor staande woord; zo spelde men veelal daermen, datmen, vanden, en dergelijke. Bij het digitaliseren van de tekst hebben wij in gevallen waarin niet duidelijk is of er sprake is van een (kleine) spatie, veelal gekeken naar de context: staan de bewuste woorden elders meestal aaneengeschreven of juist niet? Een zekere mate van subjectiviteit was onvermijdelijk, maar dat gold al voor de oorspronkelijke zetters.
Na leestekens lieten de zetters regelmatig spaties weg, of ze plaatsten slechts een halve spatie, als dat beter uitkwam om de regel vol te krijgen. Het spatiegebruik rond leestekens is in de digitale versie genormaliseerd, omdat het hier gaat om een betekenisloos typografisch verschil. In concreto betekent dit dat er na (en niet vóór) leestekens consequent een spatie is gezet, ongeacht wat er in het origineel staat.
In de tekst is regelmatig extra wit, ter grootte van meerdere spaties, geplaatst aan het einde van een zin, midden in een regel. Omdat niet direct duidelijk was of dit een betekenis had of niet - de tekst begint relatief zelden op een nieuwe regel - hebben wij aanvankelijk dit extra wit gecodeerd overgenomen. Toen alles klaar was, hebben wij alle passages geanalyseerd, waarbij we tot de conclusie zijn gekomen dat er sprake is van een zekere willekeur, en er niet een heldere betekenis aan dit extra wit kan worden toegekend. Waarschijnlijk heeft het wel een zekere structurerende functie gehad, want het zal niet toevallig zijn dat extra wit altijd samenvalt met het begin van een nieuw vers (maar niet andersom: niet ieder nieuw vers wordt voorafgegaan door extra wit). Bedenk wel dat die verzen in de Leuvense bijbel niet genummerd waren; de nummering is er door ons achteraf aan toegevoegd (zie hieronder ‘Margeletters, perikopen en versnummering’). Ook is het goed denkbaar dat het extra wit is gebruikt als hulpmiddel bij het (voor)lezen: in de zestiende eeuw werden boeken hardop (voor)gelezen, en het extra wit kan een aanwijzing zijn geweest voor de intonatie en pauze tijdens de voordracht. Opvallend is dat in opsommingen en liederen regelmatig extra wit voorkomt, wat bij het voorlezen geholpen zal hebben. Het is tot slot niet uitgesloten dat de zetters er soms voor gekozen hebben om extra wit te zetten in plaats van op een nieuwe regel te beginnen, om op die manier wat ruimte te besparen. In de Leuvense bijbel is namelijk op allerlei manieren geprobeerd de omvang van het boekwerk overzichtelijk te houden: er is gebruik gemaakt van breviaturen, witregels tussen de hoofdstukken zijn uitzonderingen, de pagina’s zijn als blok gezet.
Uiteindelijk hebben wij ervoor gekozen om in de tekstuitgave het extra wit te negeren. Er zijn namelijk te veel twijfelgevallen waar niet uit te maken is of er sprake is van één extra grote spatie of meerdere spaties die tezamen extra wit vormen. Iedere tekstpagina bevat een link naar de afbeelding van de originele tekst, zodat geïnteresseerden zich zelf een oordeel over het verschijnsel kunnen vormen.
| |
Zetfouten
Zetfouten zijn, als gezegd, niet gecorrigeerd. De meest gemaakte zetfout is dat een letter omgekeerd is gezet, meestal een n of u. In de digitale editie zijn deze letters overgenomen zoals zij in het origineel staan, dus niet zoals zij zijn bedoeld. Enkele voorbeelden zijn brieueu, soudeu, doliughe,eude in plaats van brieuen, souden, dolinghe, ende, en omgekeerd oner in plaats van ouer, vrncht in plaats van vrucht. Omgekeerd gezette letters die geen andere interpretatie toelaten, zijn wel als de normale letter overgenomen, bijvoorbeeld een omgedraaide e in wech in 2 Samuël 13:29.
Andere zetfouten in de Leuvens bijbel bestaan uit:
- | verkeerde letters, zoals herft voor heeft, sulltn voor sullen, ie voor ic, hochterkens voor dochterkens, ooorby voor voorby, Heeee voor Heere; |
- | weggelaten letters, bijvoorbeeld: honder voor hondert, templs voor tempels, bermherheyt voor bermherticheyt, Hee voor Heere; |
- | herhaalde letters, lettergreep of woord: Aaaron, gheeweest, heeeft; Ierurusalem, gherechtichticheyt, affgrijgrijselijcheden, wtstekendenden, wetenhenheyt (voor wetenheyt); dubbel sijn sijn, den den, die die; |
- | omgedraaide letters, bijvoorbeeld gehscieden voor geschieden, verderuen voor verdreuen; |
- | verkeerde woordscheidingen, bijvoorbeeld: kerckenoch voor kercke noch, hebbegheert voor heb begheert. |
Een interessant verschijnsel komt voor bij Exodus 24:1, waar staat: ‘ENde die Heere heeft oeck tot Moysev gheseyt.’ In plaats van de uitgang -v in Moysev verwacht men een n, vergelijk de Leuvense bijbel Exodus 24:12: tot Moysen, de Vulgaat: ad Moysen, en de Delftse bijbel: tot Moysen. Nadere bestudering van de v van Moysev toont dat dit letterteken geen v is maar een Griekse n (nu). In de tekstuitgave is ervoor gekozen Moysev te transcriberen, omdat dit is wat er lijkt te staan. Maar de zetter heeft hier, al dan niet expres, een Griekse letter gebruikt.
In Haggai 1:3 is een vreemde herhaling in de tekst te vinden, die wij precies zo hebben overgenomen. Waarschijnlijk moest een bepaald stuk tekst vervangen worden door een ander stuk tekst, maar heeft de zetter per ongeluk de oude tekst niet vervangen, maar de nieuwe tekst eraan toegevoegd. Het gaat om de volgende passage, de vet gezette tekst staat er ten onrechte voor de tweede keer in. De oorspronkelijke regellengte is in dit citaat aangehouden, verder zijn de versnummers toegevoegd:
[tot] Iesum Ioseders sone den groo
ten priester segghende. 2 Dit seyt die Heere der heyr=
scaren segghende. Dit volc seyt. Den tijt en is noch
niet comen om des Heeren huys te timmeren. 3 En=
de des Heeren woort is ghesciet in die hant Aggei
des propheets seggende. Dit seyt die Heere der heyr=
scaren seggende. Dit volc seyt. Den tijt van des Heeren
huys te timmeren en is noch niet comen, ende het woort
des Heeren is ghesciet in die hant des propheets Ag
gei seggende. 4 Ist dan v lieden tijt dat ghy soudt woo
nen in ghewelfde huysen [...]
Het vet gezette stuk had waarschijnlijk moeten worden geschrapt: hierin staat tweemaal het woord seggende, dat in deze spelling slechts ruim 150 keer in de Leuvense bijbel wordt gebruikt -- in het voorafgaande stuk staat de spelling segghende, die meer dan duizend keer in de Leuvense bijbel voorkomt. En ook de zin ‘Den tijt en is noch niet comen om des Heeren huys te timmeren’ klinkt natuurlijker dan ‘Den tijt van des Heeren huys te timmeren en is noch niet comen’: den tijd van des komt alleen op deze plaats in de Leuvense bijbel voor, terwijl bijvoorbeeld den tijt des enkele tientallen malen voorkomt, in verschillende bijbelboeken.
Omdat de vormgeving van het origineel in de digitale versie is losgelaten, zijn zetfouten die te maken hebben met de opmaak van het boek, wél gecorrigeerd, in tegenstelling tot andere zetfouten. Buiten de oorspronkelijke opmaak is de zetfout namelijk volstrekt onbegrijpelijk. Dit komt overigens slechts zeer zelden voor in de Leuvense bijbel:
- | In Jeremia hoofdstuk 1, vers 16, linkerkolom, regel 9 staat: off rande; de e van offerande staat in de regel erboven, in het woord hebeben (lees: hebben). In de digitale editie is de bedoelde tekst weergegeven, dus hebben en offerande. |
- | In psalm 14:2 is het woord rechtuerdicheyt op een merkwaardige wijze gespleten: de eerste zeven letters ervan zijn een halve regelafstand te hoog geplaatst. Waarschijnlijk was de zetter door de initiaal even de oriëntatie kwijt. We hebben in de tekstuitgave de zeven letters een stukje laten zakken naar waar ze horen. |
- | Tweemaal is per ongeluk aan het einde van de regel in plaats van het normale afbreekteken (=) een Duitse komma gezet; formeel zou dit moeten zijn weergegeven als komma, maar wij hebben het telkens als het bedoelde afbreekteken geïnterpreteerd omdat het regeleinde in de digitale tekstuitgave is losgelaten. Het gaat om 3 Ezra 8:92 (‘gheroe/pen’, niet getranscribeerd als ‘gheroe,pen’ of ‘gheroe, pen’, maar als ‘gheroepen’) en Judith 13: 29 (Holo/fernes, getranscribeerd als Holofernes). |
| |
Margeletters, perikopen en versnummering
Rond 1205 verdeelde Stephen Langton, de latere aartsbisschop van Canterbury, de Latijnse tekst van de Vulgaat in hoofdstukken, en bijbelvertalingen in andere talen volgden dit voorbeeld; zo ook de Leuvense bijbel.
Omdat het terugvinden van bepaalde passages in de langere hoofdstukken lastig bleek, is men er begin zestiende eeuw toe overgegaan om elk hoofdstuk in een aantal gelijke stukken te verdelen en deze stukken met een letter (A, B, C, D) in de marge aan te duiden. Ook in de Leuvense bijbel zijn de hoofdstukken ingedeeld met behulp van hoofdletters in de marge; het gaat om ongeveer 5786 delen. Alleen in het boek Psalmen ontbreekt deze hoofdstukverdeling. Dat is ook overbodig, want in dit boek wordt vaak op een nieuwe regel begonnen. De royale vormgeving van de Psalmen in de Leuvense bijbel heeft ongetwijfeld te maken met het poëtische karakter van dit bijbelboek -- ook in andere poëtische gedeelten, zoals Het lied van Mozes in Exodus 15:1-18 en Deuteronomium 32:1-43, Het lied van Deborah in Richteren 5:1-31 e.d. wordt dikwijls op een nieuwe regel begonnen, terwijl in prozastukken de tekst veel minder vaak wordt onderbroken met een nieuwe regel. De Leuvense bijbel volgt hierbij de typografie van de Latijnse Vulgaattekst, waar poëtische gedeelten eveneens een ruime vormgeving hebben.
In de tekstuitgave zijn de margeletters telkens geplaatst na het dichtstbijzijnde leesteken in de tekst, en A is zoveel mogelijk aan het begin van een hoofdstuk geplaatst, voor het eerste versnummer. Op die manier bleef namelijk de hoofdstukverdeling in min of meer gelijke delen het beste intact. In de transcriptie zijn de margeletters verder precies zo overgenomen als ze in het origineel staan, inclusief aperte fouten zoals overgeslagen letters (A, C, D) of herhaalde letters (A B B C). Een enkele maal heeft de zetter dezelfde letter zowel onder aan een pagina als direct boven aan de volgende pagina geplaatst, als hulpmiddel voor de gebruiker, maar omdat in de digitale versie de oorspronkelijke paginaindeling losgelaten is, hebben wij in principe in die gevallen de letter alleen de eerste keer vermeld.
Daarnaast zijn de fragmenten van het het Nieuwe Testament die in de liturgielezing voorgelezen werden, in de Leuvense bijbel verdeeld in zogenoemde perikopen. Het begin van een perikoop is aangeduid door + en het einde door *. Dergelijke aanduidingen komen in alle bijbelboeken van het Nieuwe Testament voor, behalve in de zeer korte bijbelboeken Filemon, 2 en 3 Johannes, en Judas. Een overzicht van de perikopen is in het voorwerk van de Leuvense bijbel gegeven in de paragraaf ‘Die tafel vanden Epistelen ende Evangelien’. In deze Tafel worden ook perikopen uit het Oude Testament gegeven, maar die zijn in de bijbeltekst zelf niet aangeduid met speciale tekens. In de digitale teksteditie zijn de symbolen voor het begin en het einde van de perikopen overgenomen. Het symbool + staat soms op dezelfde regel als het kopje van een nieuw hoofdstuk; in die gevallen hebben wij het symbool geplaatst aan het begin van het eerste vers. Soms ontbreekt een begin- of sluitsymbool, en dat hebben wij dan ook weggelaten.
In Matteüs hoofdstuk 9 t/m 11 wordt het begin van een perikoop niet aangeduid door +, maar door het paragraafteken, dat hier dus een andere functie krijgt dan normaal. Het teken + komt in Matteüs 9 t/m 11 maar tweemaal voor, aan het begin van hoofdstuk 9 en aan het einde van hoofdstuk 11. Het gebruik van de tekens +, * en § in deze drie hoofdstukken vertoont het volgende beeld:
Hoofdstuk 9: + * § * § * § * § * |
Hoofdstuk 10: § * § * § * § * * § * |
Hoofdstuk 11: § * § * § * + * |
De Leuvense bijbel is dus verdeeld in bijbelboeken en hoofdstukken, de hoofdstukken zijn op hun beurt in gelijke partjes verdeeld met behulp van margeletters, en daarnaast is het Nieuwe Testament verdeeld in perikopen. De verdeling met margeletters en perikopen staat los van elkaar. Maar de verdeling die wij tegenwoordig hanteren, namelijk in verzen, is in de Leuvense bijbel achterwege gebleven. De versindeling is voor het eerst gemaakt in 1488 door R. Nathan, die het Oude Testament van de Vulgaat aldus indeelde; de Franse drukker Robert Estienne deed hetzelfde voor het Latijns-Griekse Nieuwe Testament in 1551. De eerste volledige bijbel met versindeling dateert uit 1555. De eerste bijbel met versindeling in de Lage Landen is de Biestkensbijbel uit 1560 (gedrukt door Nicolaas Biestkens te Emden); in 1556 had Utenhove al een versindeling toegepast in zijn vertaling van het Nieuwe Testament. De eerste Nederlandstalige Rooms-katholieke bijbel die de versindeling toepaste was de Moerentorfbijbel uit 1599.
Het ontbreken van versnummers in de Leuvense bijbel maakt het vergelijken met andere bijbelvertalingen en het terugvinden van bijbelpassages lastig, en daarom hebben wij tijdens het overtikken van de tekst zo nauwkeurig mogelijk de versnummers gereconstrueerd, gebaseerd op de brontekst van de Leuvense bijbel, namelijk de Vulgaat van Hiëronymus uit circa 400 na Chr., die vanaf ca. 1550 was voorzien van een versindeling. Bij de toevoeging van de versnummers hebben wij als leidraad gebruikt de Vulgaatteksten die te vinden zijn op www.latinvulgate.com en www.biblegateway.com - die sites geven de zogenoemde Stuttgarter Vulgata van het Duitse Bijbelgenootschap uit Stuttgart met een reconstructie van de oorspronkelijke Vulgaattekst van Hiëronymus, op www.latinvulgate.com bovendien met Engelse vertaling. Als hulpmiddel hebben wij voorts gebruik gemaakt van de herziene Vulgaat die is gedrukt in 1598 en tot 1979 als officieel geldt (de zogenoemde Clementina Vulgata, genoemd naar paus Clemens VIII en te vinden op http://vulsearch.sourceforge.net).
Voor de apocriefe boeken van Ezra (3 en 4 Ezra), waarvan de tekst op de genoemde sites ontbreekt, is gebruik gemaakt van de King James-bijbel op http://www2.mf.no/bibelprog/sb?1ESDR&bi=apoc (1 Esdras en 2 Esdras; de canonieke boeken heten Ezra en Nehemiah). Voor 3 Ezra 5 en 8, waarin een groot aantal namen worden opgesomd die niet overeenstemmen met de namen in de Vulgaat en de King James, is de herdruk van de Moerentofbijbel uit ca. 1840 gebruikt.
In de gevallen waarin de hoofdstukindeling van de Leuvense bijbel afwijkt van die in de Vulgaat, is de indeling van de Leuvense bijbel als uitgangspunt genomen, maar in de onderliggende xml-structuur zijn de afwijkende hoofdstuknummers en versnummers genoteerd, zodat de tekst op internet altijd wordt gekoppeld aan de corresponderende tekstinhoud van andere bijbels. Hierbij bleek overigens dat de hoofdstukindeling van de Leuvense bijbel veel exacter die van de Vulgaat volgde dan de 70 jaar oudere Delftse bijbel. Dat ligt ook voor de hand, want inmiddels was er van de Vulgaat een officieel goedgekeurde versie in druk verschenen.
| |
Spellingbijzonderheden
Opvallend van de Leuvense bijbel is dat men dikwijls gekozen heeft voor een fonetische spelling, een spelling op klank. Nu is het belangrijk om zich te realiseren dat er op dat moment geen spellingvoorschriften waren, er waren zelfs nog nooit spellinggidsen verschenen: de eerste gids verscheen pas in 1550. Evenmin bestonden er op dat moment grammatica’s van het Nederlands. Er waren wel enkele woordenboeken van het Nederlands gepubliceerd, maar dat waren ofwel vertaalwoordenboeken naar het Frans, ofwel woordenboeken waarin vreemde (Franse of Latijns) trefwoorden waren opgenomen met een verklaring of vertaling in het Nederlands.
De zetters moesten dus zelf beslissen welke spelling zij hanteerden. Het blijkt dat zij woorden bij voorkeur spelden zoals ze klinken, een fonetische spelling, zoals ook in de middeleeuwen gebruikelijk was. Men spelde dus bijvoorbeeld hont en peert met een t aan het eind. Een uitzondering vormt het woord Godt, dat meestal is gespeld met dt, hoewel toch nog bijna 300 keer als God (Got komt niet voor in de tekst).
Het lidwoord het komt regelmatig voor als apart woord. In de Delftse bijbel van 1477 was dat nog niet het geval en werd uitsluitend t gespeld, direct verbonden aan het volgende woord, bijvoorbeeld tvolc, tghelt. In de Leuvense bijbel komt voor het lant, het licht, ook wel tlant, tbloet (maar weer niet ’t lant e.d., zoals veelvuldig voorkomt in de Statenvertaling uit 1637) en voorts -- en dat doet een moderne taalgebruiker vreemd aan -- dlant, dbloet, dlicht, dwoort, dwelck, dmidden, dlot. Ook hier is sprake van een fonetische spelling: omdat de eerste medeklinker van het woord stemhebbend is, wordt in de uitspraak het lidwoord t aangepast tot een eveneens stemhebbende d. Zo spreken we ook handdoek uit met een d, terwijl hand klinkt als ‘hant’. Opvallend is wel dat in de Leuvense bijbel zowel tbloet, tlant als dbloet, dlant wordt gespeld, en dat zelfs dubbele lidwoorden voorkomen, bijvoorbeeld het dlicht, int dlant. Een enkele maal komt het verschijnsel midden in een woord voor, vergelijk koochden (in plaats van kochten).
Het ontkennende voorvoegsel on- wordt in de Leuvense bijbel vaak, maar niet altijd, veranderd in om- als het voor een stemhebbende medeklinker staat, zo vinden we bijvoorbeeld ombesneden, omberispelijc, ommetelijck, ombarmhertich, ommachtich, omversienlijck, ommogelick en ombezorcht. In de gevallen dat er gebruik is gemaakt van een breviatuur, ōbesneden, ōberispelijc e.d., is deze opgelost analoog aan de context: soms vinden we in de omgeving ombesneden, soms ook onbesneden -- afhankelijk van die context is opgelost als ombesneden respectievelijk onbesneden.
Door de fonetische spelling oogt de Leuvense bijbel soms moderner dan de Statenvertaling met zijn vele medeklinkercombinaties (ghelijck, woordt, eylandt).
| |
Zuid-Nederlandse bijzonderheden
Vertaler Van Winghe refereert in zijn ‘Saluyt’ aan de vertaalmoeilijkheden die aan de bijbelvertalingen kleven, met name vanwege vreemde uitdrukkingen en zinswendingen die te danken zijn aan de brontaal (het Hebreeuws). Hij wijst op:
die versceyden ordeelen der menschen van dat ouersetten der heyligher scriftueren in ghemeynder talen. Want als ick dit werck wel bedachte, soo beuonde ick inder waerheyt wel, dat dit eens menschen werck alleen niet en was, al waer die oock seer gheleerdt. Besonder aenghemerct dat die heylighe scriftuere niet alleen en is diep van verstande, maer oock te veel plaetsen seer vreemdt in manieren van spreken wt die Hebreussche tale comende is, die seer vreemdelijck luyden in ghemeynder talen, ende quaet sijn om ouer te setten. Oock soo spreect die scriftuere dicmael (besonder int oude Testament) van sommighe vreemde cruyden, boomen, beesten, ghesteenten, die in desen onsen duytschen landen niet bekent en zijn. Item van versceyden instrumenten ende ghereetscappen van orloghen, ende vanden dienst Godts inden tempel, die nu ter tijt nerghens ghebruyct en worden, ende daer om oock als ombekende dinghen gheen duytsche termen en hebben daermen nochtans die soude behooren mede te noemen.’
Maar er zijn ook problemen met de doeltaal, het Nederlands, mede doordat deze taal zo verschilt van het Latijn van de Vulgaat:
Daer en bouen, soo is die duytsche tale zeer onghelijck den Latijne, soo wel in manier van spreken, als in woerden. Want het is een eyghen tale, niet ghemaect oft ghesproten wten Latijne, als die Ytaliaensche, Spaensche, ende Walsche spraken die wten Latijne comen zijn, ende daer om meer dan half latijn sijn. Waer om dat het latijn oock veel lichtelijcker ende beter mach ouerghesedt worden in een van dien talen dan int duytsche. Wantmen dicmael gheen bequaem duytsche woerden vinden en can, om die Latijnsche woerden oprechtelijck te vertalen. Alsoo oock veel gheleerde dicmael beuinden ende bekennen, dat sij veel woerden, ende sententien die sij int Latijn wel verstaen, niet bequamelijck en connen verduytschen, om die groote onghelijcheyt der talen. Oock aenghemerct dattet gheen cleyn sake is, noch van cleynen perikel die heylighe woerden Godts doer den heylighen gheest ghedicht, van deen tale in dander te stellen, welck sonder speciael gratie des selfs heylighs gheests niet wel doenlijck en is.
Verder schrijft Van Winghe in zijn ‘Saluyt’ dat hij ‘den gheheelen bybel ouerghesedt ende ghescreuen’ heeft ‘in die ghemeyn Brabantsche tale, alsmen die vseert te Loeuen daerick gheboren ende eenpaerlijc residerende ben’, dus: in de gewone Brabantse taal zoals men die gebruikt in Leuven. Wat betekent dat? Bevat de Leuvense bijbel veel woorden, uitdrukkingen, spellingen of grammaticale bijzonderheden die typisch zijn voor het Zuid-Nederlands? Al tijdens het overtikken en corrigeren vielen een aantal zaken op. Vooral echter viel op dat het aantal typisch Zuid-Nederlandse verschijnselen zo gering is.
Vooraf nog enkele opmerkingen. In de zestiende eeuw bestond er nog geen standaardtaal, maar er was in de middeleeuwse schrijfcentra al wel de kiem gelegd voor een algemenere, bovenregionale schrijftaal. Uit onderzoek is gebleken dat al in dertiende-eeuwse oorkonden een sterk bewustzijn aanwezig was van een gemeenschappelijke schrijftaal. Vaak domineerde toen al één bepaalde variant in het hele taalgebied, meestal de vorm die ook nu nog de standaardvorm is. Zo gebruikte men bijvoorbeeld meestal heeft, mens, licht, vonnis en niet de varianten heft, meins, lecht, vunnis, die slechts in een klein Zuid-Nederlands gebied gebruikt werden.
In de zeventiende eeuw ontstond er geleidelijk aan een (geschreven) standaardtaal, en die taal werd bepaald door de elite die woonde in de grote Hollandse steden. Op dat moment bloeide de Republiek, terwijl Zuid-Nederland onder het Spaanse gezag stond. In de zeventiende eeuw traden er allerlei veranderingen op in het Hollands, en die veranderingen breidden zich lang niet altijd uit naar het zuiden. Wel werden zij uiteindelijk onderdeel van het Standaardnederlands. Nu is het heel verleidelijk om verschijnselen uit de zestiende eeuw die momenteel alleen nog in het Zuid-Nederlands voorkomen, als typisch voor het Zuid-Nederlands te beschouwen. Maar dat is een anachronisme: in de zestiende eeuw waren die verschijnselen meestal over het hele taalgebied verbreid, pas later trad er een verandering op in het Hollands, en bleven de verschijnselen alleen voortleven in het zuiden. Een voorbeeld is het verkleinwoord -ke, dat veelvuldig voorkomt in de Leuvense bijbel, bijvoorbeeld kindeke, stedeke. In de zestiende eeuw was dat het normale verkleinwoord. Pas in zeventiende eeuw kwam in het Hollands en in delen van het zuiden het verkleinwoord -(t)je op. Ook bijvoorbeeld een vorm als gheerne was in de zestiende eeuw over het hele taalgebied gebruikelijk.
Waarschijnlijk waren de volgende klanken of vormen ook in de zestiende eeuw wél typisch Zuid-Nederlands: ierste voor eerste (eerste komt ook voor, maar ierste heeft de overhand); het werkwoord derren voor ‘durven’; twelf voor ‘twaalf’, helicht, halicht voor ‘helft’, gestiert voor ‘gestuurd’, misschien gescheld voor ‘geschild’, wulle voor ‘wol’ en het voltooid deelwoord gheten voor ‘gegeten’. En waarschijnlijk typisch Zuid-Nederlandse woorden zijn eeghenisse voor ‘buik’ (hy stack hem daer in sijn eeghenisse), dgy voor ‘dij’ en ghensteren voor ‘vonken’.
In Zuid-Nederland, dat van oudsher altijd meer onder invloed van het Frans heeft gestaan dan het noorden, gebruikt men meer Franse en Romaanse leenwoorden dan in Noord-Nederland. In de Leuvense bijbel komen we bijvoorbeeld tegen pauiment (plaveisel), savel (plein met zand bestrooid), sacrificien (offers), capret (steenbok), catyuichste (nietswaardigste), ghepuniert (gestraft), consentere (goedkeuren), appelleren (zich beroepen op), contrarie (tegen), piscine (badwater).
Een paar maal komen er verschijnselen voor die tegenwoordig als typisch West-Vlaams gelden, zoals de spelling van h waar men een g verwacht: herst voor ‘gerst’, wederghehaen voor ‘wedergegaan’. En in het eerste hoofdstuk van Johannes staat: Neen ic -- een ‘verbogen’ vorm die tegenwoordig alleen in West-Vlaanderen voorkomt. Typisch Brabants is de verbindings-g in ‘Coemt ende besieghet’ (vergelijk het modern Brabantse Gaget? voor ‘Gaat het?’).
Dit zijn slechts impressies die opkwamen tijdens de verwerking van de tekst. Nu de Leuvense bijbel digitaal beschikbaar is, kan preciezer worden onderzocht in hoeverre er Zuid-Neerlandismen in de tekst voorkomen en hoeveel dat er zijn.
Er is ook nog een contemporaine getuigenis: in de revisie van de Leuvense bijbel die in 1553 verscheen bij Antonius Marie Bergaigne, in Leuven werkzaam van 1550-1562, vertelt broeder Jan van der Haghen in zijn woord vooraf hoe deze vertaling tot stand is gekomen. Hij merkt op dat hoewel Nicholaus van Winghe prima werk heeft afgeleverd, er
geclaeght vvordt, datter menighe termen oft vvoorden vvaren, die niet veel iemant dan die binnen Loven gheboren vvaren oft ghevvoont hadden verstaen en consten. [...] Daerom heeft my den voornoemden Printer [Bergaigne] aenghesocht, dat ic den Bibel heel ouerlesende, die selue corrigeren soude daert van noode zijn soude, ende die harte niet vvel luydende vvoorden veranderen soude in platte Nederduytsche ofte Vlaemsche tale, sonderlinghe daer andere natien met dier accorderen, dvvelc ic met grooten arbeyt ende veel neersticheyt, nae mijn cranck vermoghen ghedaen hebbe, niets niet vanden text scheedende, maer dien altemet claerder ouerstellende [...].
Kortom: het taalgebruik van Van Winghe zou te ‘Leuvens’ zijn. Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs van het NBG hebben een kleine steekproef gedaan naar de veranderingen die in 1553 zijn aangebracht, waarbij ze vooral bijbelverhalen waarin alledaagse taferelen voorkomen, hebben bekeken. Hieruit bleek dat er slechts marginale wijzigingen zijn aangebracht in de Leuvense drukken van 1548, 1553 en 1599. Hier en daar zijn woorden gewijzigd, zoals ‘behulpsaeme dieren’ die ‘jukvee’ zijn geworden, of een ‘armspange’ voor een ‘armrinck’. Het gaat echter slechts om een klein aantal veranderingen, zodat de opmerkingen van Van der Haghen vooral uit commercieel oogpunt gemaakt lijken te zijn.
| |
Overeenkomsten en verschillen tussen Nederlandse bijbelvertalingen
In zijn groet aan de lezer, gedateerd op 6 augustus 1548, bekent Van Winghe zijn schatplichtigheid aan de Delftse bijbel en aan twee Hoogduitse bijbelvertalingen, van Dieterberger en Eck. Hij noemt de Delftse bijbel niet bij naam, maar spreekt van een Nederlandse bijbel die 70 jaar eerder is gedrukt: ‘Want sonder een duytsche Bybel ouer tseuentich iaer in Hollant ghedruct. Item noch twee versceyden hoochduytsche bybelen, waer aff die eene ouerghesedt was vanden hooghe gheleerden heere Ioannes Eckius, die ander vanden eerweerdighen Ioannes Dietenbergius’. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen hoe groot de invloed van de Duitse bijbelvertalingen is geweest. Omdat inmiddels de Delftse bijbel binnen het Bijbeldigitaliseringsproject gedigitaliseerd is, is over de invloed van deze bijbel op de Leuvense bijbel al iets meer bekend.
Zo blijkt het opvallende leenwoord tribulacie in Genesis 42:21 in de Leuvense bijbel terug te gaan op de Delftse bijbel. In de Delftse bijbel luidt de tekst: ‘hier om is dese tribulacie op ons ghecomen’. In de Leuvense bijbel staat: ‘daerom es dese tribulatie op ons comen.’ De Statenvertaling uit 1637 vertaalt deze passage als ‘daerom komt dese benautheyt over ons’.
Ook in andere gevallen stemmen de Delftse bijbel en Leuvense bijbel met elkaar overeen. Zo staat in Jesaja 5:1 in de Delftse bijbel: ‘IC sal singhen mijnen gheminden een lyedekijn mijns oems soons sijns wijngaerts’. In de Leuvense bijbel staat: ‘ICk sal mijnen beminden singhen het liedeken van mijns ooms sone van sijnen wijngaert.’ Een afwijkende vertaling komt voor in de Statenvertaling 1637: ‘NU sal ick mijnen Beminden een liet mijnes Liefsten singen van sijnen wijngaert’. Het vertaalverschil is te herleiden tot de gebruikte brontekst. De Vulgaat, die de bron was van zowel de Delftse als de Leuvense bijbel, heeft patruelis, dus ‘van vadersbroederskant, van oomswege’. Maar de Statenvertaling, die teruggaat op de Hebreeuwse grondtekst, heeft het Hebreeuwse woord dod uit deze passage geïnterpreteerd als ‘geliefde’. Het bewuste Hebreeuwse woord heeft twee betekenissen: namelijk ‘geliefde’ en ‘oom’, waarbij volgens de tegenwoordige opvatting in deze context de eerste betekenis is bedoeld.
Nog enkele overeenkomsten tussen de Delftse en Leuvense bijbel: In 1 Samuël 18:20 staat in de Delftse bijbel ‘Ende dauid minde mychol sauls ander dochter’. In de Leuvense bijbel staat: ‘Maer Dauid beminde Michol Sauls tweede dochter’. Terwijl de Vulgaat juist zegt: ‘dilexit autem Michol filia Saul altera David’, oftewel Michol hield van David, en zo staat het ook in de Statenvertaling: ‘Doch Michal de dochter Sauls hadde David lief’.
In 1 Samuël 27:7 wordt in de Delftse bijbel gezegd, conform de Vulgaat (‘quattuor mensuum’): ‘Ende tghetal vanden dagen dat dauid woende inder philistijm lant was vier maenden.’ In de Leuvense bijbel staat: ‘Ende het ghetal der daghen dat Dauid inder Philistijnen lant woonde is gheweest vier maenden’. Maar in de Statenvertaling heeft David een jaar langer aldaar gewoon: ‘’T getal nu der dagen die David in het lant der Philistijnen woonde, was een jaer, ende vier maenden.’
Meestal komen de Delftse en de Leuvense bijbel dus met elkaar overeen, maar soms kiest de Leuvense bijbel een geheel eigen weg. Dat is bijvoorbeeld het geval in Jeremia 52:12, waar te lezen is: ‘in die vierde maent’. De Delftse bijbel, de Statenvertaling en de Vulgaat spreken unaniem van de vijfde maand. En in Zacharia 1:20 is in de Leuvense bijbel sprake van vier timmerlieden, terwijl andere bijbels (Delftse bijbel, Statenvertaling, NBG) het hebben over vier smeden. Misschien komt het verschil doordat de Leuvense bijbel de quattuor fabros uit de Vulgaat anders heeft geïnterpreteerd; het Latijnse faber is ambigu, omdat het een handwerksman aanduidt die zowel hout als metaal kunstzinnig bewerkt. Tot slot is in Openbaring 9:14 sprake van ‘seuen Enghelen die ghebonden sijn inden grooten vloet Euphrates’, terwijl in het vervolg (‘Ende die vier Enghelen sijn ontbonden gheweest’) gesproken wordt van vier; zo ook in de Vulgaat (‘solve quattuor angelos’) en in bijvoorbeeld de Statenvertaling (‘Ontbindt de vier Engelen’).
Naarmate er meer bijbelvertalingen digitaal beschikbaar komen, kunnen er steeds meer vertaalverschillen opgespoord worden, en zal steeds duidelijker worden welke bijbelvertalingen schatplichtig zijn aan welke andere, zowel aan Nederlandse als aan bijbelvertalingen in andere talen. Zowel voor taalkundigen als voor theologen komen zo allerlei nieuwe interessante gegevens aan het licht. |
|