Eenige gezangen, van het Engelsch zendeling-genootschap tot uitbreiding van het Evangelie
(1799)–Anoniem Eenige gezangen, van het Engelsch zendeling-genootschap tot uitbreiding van het Evangelie– Auteursrechtvrij
[pagina 24]
| |
Wy, die gy, in de plaats van hunne vad'ren;
Gesteld hebt, en geênt op hunnen stam;
Wy, die, door hunnen val, barmhartigheid
Verkreegen, zien hun aan met mededoogen,
Laat hen, ô God van goedertierendheid!
Laat hen ontferming vinden in uw' oogen.
| |
2.Verworpen van uw Godlyk aangezicht,
Verjaagd, verstrooid op aard in alle hoeken,
Terwyl zy Jesus, dien zy kruisten, vloeken,
Gaan zy daar heen, beroofd van troost en licht;
Aan ongeloof, en 't oud vooroordeel vast,
Steeds hoopend', maar bedroegen in hun wenschen;
Diep zwoegend' onder hunnen zwaaren last,
Vervreemd van God, geschuwd van alle menschen;
| |
3.Ach! immers hebt g' uw ersdeel voor altyd
Niet weggeworpen, noch geheel verlaaten?
Eens roept gy hun, die thans uw Zoon nog haaten;
Ontfermend toe, naar uw barmhartigheid:
Aanschouwt Hem, dien gy hebt doorboord aan 't hout;
En weent en bidt, dan zal ik u geneezen;
Gy gaaft uw woord, ô God! die trouwe houdt:
Ten laatsten zal gantsch Isrel zalig weezen!
| |
4.Kom, groote Heiland! kom, kom Gy, en neem
Het dekzel wech van voor hunn' aangezichten!
Laat over hen uw aanschyn weder lichten!
Schenk hun uw Geest, die harten vormt als leem!
Zy zyn uw volk, ontsluit voor hen uw huis;
Maak 't heidendom ten vrolyken getuige
Van Isrels heil, dan zegepraalt uw kruis,
Dat zoo 't heelal zich voor uw Scepter buige!
|
|