Gezelliana. Jaargang 14
(1985)– [tijdschrift] Gezelliana (1970-1986)– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Piet Couttenier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast het journalistieke werk wijst ook Gezelles historische bedrijvigheid (studie van de lokale geschiedenis) op die continuïteit. Gezelle vindt heel vlug de weg naar de plaatselijke archieven en naar personen die hem kunnen helpen bij de studie van het verleden van zijn ‘nieuwe’ stadGa naar voetnoot(3). Men hoeft er ook maar de teksten uit bv. De Vryheid van eind 1873 - één jaar na zijn aankomst - op na te lezen om vast te stellen met welk verbazend gemak hij zijn lezers met het Kortrijkse verleden weet vertrouwd te makenGa naar voetnoot(4).
In dit verband vinden we bij de Gezellebiografen een verwijzing naar een ‘geschiedenis van de Armkamer’ van Gezelle, zonder dat we hierover evenwel veel duidelijkheid krijgen. Walgrave schrijft: ‘Maar Gezelle zocht nu andere bezigheid en zit in de oudheden van Kortrijk aan 't werken. Hij heeft aanveerd de geschiedenis te schrijven van de Armkamer der stad, en vraagt daarover te Brugge naar inlichtingen’Ga naar voetnoot(5). In de monografie van H. Roland Holst (Amsterdam, 1931) is de ‘geschiedenis’ al een feit geworden: Gezelle vond ‘te Kortrijk voorwerpen te over, om zijn oudheidkundige liefhebberijen aan bot te vieren; onder meer schreef hij in de eerste jaren van zijn verblijf aldaar de geschiedenis der Kortrijksche armkamer’Ga naar voetnoot(6).
Of die nu inderdaad geschreven werd, en in welke mate Gezelle hieraan heeft gewerkt, is uit de bestaande Gezelleliteratuur niet op te maken. We hebben daarom alle beschikbare dokumenten in dit verband opgezochtGa naar voetnoot(7), en trachten hier een reconstructie te bieden van Gezelles zoektocht naar de geschiedenis van die Kortrijkse Armenkamer. Bij ons verhaal van de feiten gaan we (zoveel mogelijk) chronologisch te werk; de correspondentie fungeert als leidraad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het initiatief Nolf-De MuliéDe eerste sporen dateren van eind 1873. Op kerstdag '73 antwoordt L. Slosse al vrij uitvoerig op vragen van Gezelle i.v.m. de armenkamerGa naar voetnoot(8). Gezelle heeft blijkbaar zijn medewerking gevraagd bij het opzoeken van biografische realiaGa naar voetnoot(9): ‘Ik ben bereid inlichtingen te geven, meest van namen en data, over al de persoonen, waarover gy my met tyd en stond zult believen t' ondervragen’. Gezelle is op zoek naar auteurs die over de Kortrijkse Armenkamer zouden hebben geschreven. Slosse verwijst naar enkele werken van Kan. G.F. TangheGa naar voetnoot(10). Verder vestigt hij Gezelles aandacht op de sermoenen die te Kortrijk jaarlijks ten voordele van de Armenkamer gepredikt werden, een wenk die de richting van Gezelles verder onderzoek zal beïnvloeden: ‘De sermoenen van d'Armkamer zyn met het opkomen van de Liberalen zeer gevallenGa naar voetnoot(11), maar 't placht te zyn, als ik nog kind was, dat elk naar die sermoenen wilde. Telken jare waren 't uitgelezene predicanten, en meest altyd wierd hun sermoen gedrukt. 't Ware een mooi capitelken, kondet gy honderd jaar verre vinden wie er al gepreêkt heeft op die plechtigheid, en of het sermoen iederen keer door den druk is bewaard gebleven. Ik heb zulke sermoenen van Kan. Tanghe, B. Vanhove, Van Haecke, Dehaene, De Brabandere, enz. Daer moeten er zyn van Parmentier, De Haerne, Annocqué, enz. Zoek en gy zult vinden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of Gezelle dit programma zal weten uit te voeren, zullen we verder nog kunnen uitmaken. Voorlopig verwijst Slosse voor gegevens over genoemde en andere personen naar de Kortrijkse burgemeester: ‘Levensberichten zal M. Burgemeester veel beter geven als ik; hy is ouder en kent machtig vele’. Bedoeld is natuurlijk Henri NolfGa naar voetnoot(12), die in de hele zaak de belangrijkste tussenpersoon, vraagbaak en raadgever is geweest. Nolf schrijft Gezelle overigens al op 31.12.73 een briefje waarin voor de eerste maal sprake is van de jubileum-viering van het 100-jarig bestaan van de oude Kortrijkse Armkamer op 1 maart 1874. Hij vraagt Gezelle contact op te nemen met de voorzitter van de instelling, de Bureau de Bienfaisance (ook Weldadigheidsbureel)Ga naar voetnoot(13), om overeenkomst te bereiken omtrent een ‘projet d'avis, à lancer dans le public, concernant la souscription, pour une distribution de pains à faire le 1r Dimanche de Mars’Ga naar voetnoot(14). De persoon in kwestie is Charles-Jean De Mulié, genaamd De Mulié-De Bien, die naast zijn mandaten van gemeenteraadslid, o.a. ook voorzitter was van het WeldadigheidsbureelGa naar voetnoot(15). H. Nolf treedt op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als contactpersoon tussen De Mulié en de nieuwe kapelaan van de O.-L.-Vrouwkerk (als dekanaat - tot eind 1872 - belast met de geestelijke bijstand van de instelling): op 7 januari '74 meldt hij Gezelle dat de ‘Président du Bureau de Bienfaisance’ hem eerstdaags verwacht ‘pour vous concerter ensemble sur q.q. points à traiter dans la brochure à publier, à l'occasion du Jubilé de la dite institution’Ga naar voetnoot(16). Ook regelt Nolf een samenkomst tussen Slosse, Gezelle en hemzelf: op 19 januari stuurt hij een antwoord door van Slosse van nog diezelfde dag waarin hij aan Nolf meldt dat hij op donderdag (22 januari) naar Kortrijk kan komen voor een onderhoudGa naar voetnoot(17). Nolf voegt er onderaan een begeleidende nota voor Gezelle aan toe, ‘avec prière de bien vouloir me faire l'honneur de diner Jeudi chez moi, et de préparer le questionnaire à soumettre à M. Slosse - avant, pendant ou après le diner’.
Gezelle blijkt dus in januari 1874 reeds volop aan het werk in opdracht van het duo Nolf-De Mulié. Laatstgenoemde stuurt hem op 20 januari een pak dokumenten ‘concernant les prédicateurs & les sommes receuillies à l'occasion des anniversaires de l'installation de la chambre des pauvres’Ga naar voetnoot(18), samen met een ontwerp van aankondiging voor en inleiding op de brochure waarvoor Gezelle is aangesproken: blijkbaar was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het de bedoeling inschrijvingslijsten ter beschikking te stellen bij de ‘armmeesters’ (bestuursleden) waarop kon worden ingetekend; ‘alle die inschrijven zullen naderhand een Boek deel (sic) ontfangen die ter dezer gelegendheyd zal uytgegeven worden (...). Die inschryving zal geslooten worden den 20 february’Ga naar voetnoot(19). De Muliés ‘petit projet de préambule’Ga naar voetnoot(20) is in even onbeholpen Vlaams gesteld en de voorzichtige excuses (‘de style & l'orthographe flamands m'étant très peu familiérs’) van ‘onze vlaemsche Karel’ (z. noot 15) zijn terecht. De Mulié geeft ons wel een idee van het opzet van het ‘boekdeel’: de inwoners van Kortrijk herinneren aan ‘de omstandigheden van den oorsprong’ van den armenkamer en aan ‘de toeval (bijval) die zy altyd in deze stad genoten heeft’. Verder lijsten van de jaarlijkse predikanten, ‘de geschonken aelmoesen’ en de namen van de bestuursleden, dit laatste met de bedoeling dat ‘vele familien dezer stad’ er de naam van hun voorouders en bloedverwanten in zouden terugvinden en op die manier ‘bezield [zouden] worden met yver om hunne voorbeelden te volgen’. We zullen verder vaststellen hoe Gezelle getracht heeft aan die speciale verwachtingen te voldoen door zelf het belang van de Kortrijkse ‘familiedynastieën’Ga naar voetnoot(21) in de verf te zetten.
Gezelle kon dus aan het werk. Hij was nu in het bezit van de nodige documenten: ledenlijsten, de namen van de predikanten - zij het nog onvolledig - rekeninguittreksels met het bedrag van de ontvangsten bij de jaarlijkse herdenkingsmis, etc.Ga naar voetnoot(22). Uit verscheidene brieven van eind januari - begin februari '74 blijkt dat hij volop werkt om de lacunes van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
historisch-biografische aard aan te vullenGa naar voetnoot(23). Opnieuw zien we Nolf optreden als contactpersoon: op 23 januari geeft hij inlichtingen over een zekere François Vercruysse, een van de eerste ‘armmeesters’Ga naar voetnoot(24); op 29 januari herinnert hij Gezelle aan ‘l'avis à inserrer dans les journaux, pour la distribution de pains à faire le 1r DimancheGa naar voetnoot(25). Twee dagen later antwoordt hij al weer op vragen van Gezelle: de kapelaan zoekt een nummer van de Journal Ecclésiastique waarin iets te vinden zou zijn over de armenkamer; Nolf geeft ook inlichtingen over enkele familieleden die met de geschiedenis van de instelling betrokken waren en belooft naar Ath te schrijven: ‘Il serait bon que l'adm[inistration] interessée en écrivit à celle de la dite ville - Elles étaient soeurs à leur origine’Ga naar voetnoot(26). Blijkbaar is Gezelle hier al op het spoor gekomen van het ontstaan van de armenkamer te Kortrijk in 1774, inderdaad opgericht naar het model van een gelijkaardig initiatief van 1772 in de Henegouwse gemeente Ath (zie verder). Ook blijkt Gezelle het werk Traité sur la mendicité te kennen: Nolf belooft in diezelfde brief het in de Kortrijkse bibliotheek op te zoeken. Het gaat om het basiswerk van François-Joseph Taintenier (1729-1776), waarin hij een rationele bestrijdingstechniek op de bedelarij ontwierp die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor het eerst te Ath werd toegepastGa naar voetnoot(27). We komen hier uitgebreider op terug. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Caytan, Carton, e.a.: de bronnen van GezelleOp 2 februari stuurt Nolf Gezelle een briefje door van F. Van de Putte, sinds december 1872 deken van St.-Maartenskerk te Kortrijk en bekend historicusGa naar voetnoot(28), gericht aan de Kortrijkse burgemeester waarin hij de vragen van Gezelle helpt oplossenGa naar voetnoot(29). Gezelle heeft de verwijzing naar de Journal Ecclésiastique (z. brief Nolf, 31.1.74) gevonden ‘dans la vie de M. Vandale’. Blijkbaar beschikt Gezelle nu al over de biografie van de Kortrijkse broeder Jozef Van Dale (1716-1781) door kanunnik L.A. Caytan, Den vader der arme, uit 1804Ga naar voetnoot(30), waarin uitgebreid wordt geschreven over het aandeel van de ‘weldoener der armen’ en stichter van de congregatie Broeders Van DaleGa naar voetnoot(31) en zijn aandeel in de totstandkoming van de armenkamer te Kortrijk. Dit werk, waarin inderdaad de verwijzing is terug te vinden, zal later een belangrijke bron blijken te zijn voor Gezelles visie op de zaak. De Journal waarnaar Caytan (p. 443) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwijst, brengt Van de Putte in verband met ‘le journal de Feller’, en hij weet verder te vertellen dat een exemplaar ervan te vinden is in het Kortrijkse stadhuisGa naar voetnoot(32). Ook identificeert hij een van de eerste ‘armmeesters’ (pauvriseurs), vermeld bij Caytan, nl. Jacques-Léonard Nolf (1725-1801), grootvader van de Kortrijkse burgemeester. Hij wijst Gezelle ook nog op documenten in de bibliotheek van J. Goethals-VercruysseGa naar voetnoot(33) en stuurt een brochure mee die Gezelle verder nog zal gebruiken, De l'état ancien de la mendicité dans la province de la Flandre Occidentale van Ch. Carton, waarin verwezen wordt naar een Latijns werkje in 1755 te Kortrijk gedrukt over de bestrijding van de bedelarijGa naar voetnoot(34). In zijn begeleidende brief komt H. Nolf nog eens terug op zijn vraag naar berichtgeving in de plaatselijke pers waarvoor Gezelle (ook) blijkbaar instond: ‘Je remarque que dans l'avis inserré dans le Journal de Courtrai et le Vryheyd (sic), il n'est pas dit en quoi consistera la distribution qui aura lieu le 1r Dimanche de Mars - et que la p[iè]ce n'est pas signée. Les avis qui seront envoyés à domicile devraient comprendre ces données et ceux qui figureront dans les journaux de Dimanche également’Ga naar voetnoot(35). In diezelfde brief stimuleert Nolf Gezelle nog eens om van het archiefonderzoek werk te maken. Hij vraagt hem dag en uur waarop hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem kan vergezellen naar de plaatselijke bibliotheek. Ook De Mulié blijft actief. Met een brief van 3 februariGa naar voetnoot(36) stuurt hij Gezelle archivalia (deliberatieregisters van 1819 tot 1849), hij wijst hem op memoranda van de armenkamer in de St.-Maartenskerk te Kortrijk en vraagt Gezelle het bericht, waarvan hij op 20 januari een ontwerp had gestuurd (z. hoger), terug te sturen, ‘arrangé, corrigé & redigé (sic) en style annon[yme?]’, klaar om bij Gernaey-Hasaert - en bij niemand andersGa naar voetnoot(37) - gedrukt te worden, ‘à distribuer en ville dès Dimanche [8 februari]’. Het vouwblad, zoals we het terugvinden in het archief van de armenkamerGa naar voetnoot(38), kondigt ook al het ‘boekwerk’ aan dat ter gelegenheid van het jubilee zal worden gedrukt en waaraan Gezelle nog volop aan het werken is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
armkamer der stad kortrijk. HONDERDJARIGE JUBILÉ De Honderdste Verjaardag of Jubilé van de Instelling der Armkamer der Stad Kortrijk zal plechtiglijk gevierd worden, De Heeren Leden van het Armbestier, begerende dat al de noodlijdenden dezer Stad zouden, te dezer gelegentheid, door eene bezondere en algemeene uitdeeling begunstigd zijn, nemen, bij dezen, de vrijheid aan hunne welhebbende medeburgers kenbaar te maken dat bij al de ondergeteekende Leden van het Armbestier eene inschrijvings-lijste, ten dien einde, berustende is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De predikantenlijstMet de viering van 1 maart in zicht begint De Mulié Gezelle tot spoed aan te zetten; ‘le temps marche’, schrijft hij op 3 februari aan ‘cousin’ Nolf, en vraagt hem er bij Gezelle op aan te dringen de aankondiging klaar te maken ‘dans la forme à faire imprimer comme circulaire à distribuer en ville chez les principaux habitans (sic)’Ga naar voetnoot(39). Bedoeld zal wel zijn de hierboven afgedrukte folder, maar vermeldenswaard is dat De Mulié ‘Monsieur l'Abbé Gezelle’ via de persoon van de burgemeester tot medewerking aanspoort; ‘il est temps de le faire’, schrijft hij over bedoelde folder, ‘ne voudriez vous pas le reclamer (sic) à Mr Gezelle & en même temps lui rappeller [sic] de ne pas négliger les notes à envoyer à Mr Vanhove comme je pense vous me l'avez annoncé qu'il le ferait’. Het gaat hier ongetwijfeld over het traditionele sermoen op de aanstaande viering waarvoor blijkbaar al Bruno Van Hove, oud-superior van het kleinseminarie te Roeselare (1859-1869) en nu diocesaan inspecteur, is aangesproken. Met het bisdom zijn er overigens nog kontakten: deken F. Van de Putte vraagt aan bisschop J.J. Faict om op de feestelijkheden aanwezig te zijn. Begin februari wordt al een akkoord gesloten over het programmaGa naar voetnoot(40).
Intussen is kapelaan Gezelle druk bezig om de nodige documentatie bijeen te brengen. De Mulié stuurt hem nog volop materiaal: op 5 februari over het 50-jarig jubilee van de armenkamer (gevierd in 1824), over Dominique VercruysseGa naar voetnoot(41) en over het gebruik van de broodbedelingGa naar voetnoot(42); op 6 februari stuurt hij gegevens over de jaarlijkse predikantenGa naar voetnoot(43). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral voor laatstgenoemde zaak heeft Gezelle veel interesse; hij is druk in de weer om de ‘lijst’ volledig te kunnen reconstrueren. Bij bekenden en onbekenden gaat hij te raad om biografische realia te verzamelen over de verschillende priesters: zo stuurt R. Willaert hem op 10 februari uit leper gegevens op over een zekere F.W. Verlinde, predikant in 1819Ga naar voetnoot(44). De hulp van zijn vriend L. Slosse wordt voor Gezelle hier onmisbaar. Op een briefkaart (met poststempel 6.2.1874)Ga naar voetnoot(45) formuleert Gezelle (die op schampere manier ondertekent Olim R.d.H.) in telegramstijl een rij vragen omtrent overleden priesters (‘Kent gy D.a. Mr. Otho v.d. Venne (...) P.v.d. Putte (...). Hebt gy niets van C. Tanghe (...) Jan Sallys (...) Anth. Demey’, etc.) en noteert daarbij terloops: ‘Heb lyste ontv[angen]’. Ongetwijfeld gaat het hier om de uitgebreide lijst Predicanten op den feestdag van de Armkamer, door Slosse opgesteld met de data, namen van priesters en biografische bijzonderheden bij de resp. verjaardagen van de oprichting van de Kortrijkse armenkamer, aanwezig in het Archief O.C.M.W., Kortrijk. Uit vergelijking met gelijkaardige documenten uit het archief (z. noot 22) blijkt dat Slosse de beschikbare gegevens, via Gezelle aan hem bezorgd, op basis van zijn eigen documentatie moet hebben aangevuld. We geven de ‘definitieve’ lijst (met addenda en correcties van Gezelle links en rechts) volledig in bijlage. Ze was min of meer ‘kopij’ voor Gezelles geplande brochure; daarenboven geeft ze niet alleen een idee van Slosses ijverige speurzin, maar illustreert evenzeer Gezelles interesse en mentaliteit. We wezen er reeds op, dat hij zijn aandacht vooral hierop had gericht. Talrijke namen zijn dan ook terug te vinden in brieven en (vooral journalistieke) teksten van Gezelle uit die tijd of later. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook E. Rembry, een andere bekende correspondent van Gezelle in die materie, wordt in de speurtocht betrokken. In een antwoord op een brief van Duclos van 12 februari 1874 m.b.t. de Gilde van Sinte-Luitgaarde en de overdracht van Rond den Heerd - cfr. Olim R.d.H.(!) -Ga naar voetnoot(46), schrijft Gezelle o.a.: ‘Ik ben belast met de historie van de Armkamer te Kortrijk en 't levert een hoop werk’. Terloops zij opgemerkt dat Gezelles ongewone klacht over opgelegde opdrachten vooral moet gelezen worden als excuus om niet te hoeven ingaan op Duclos' herhaalde vraag tot medewerking aan genoemde gilde. Hij vervolgt: ‘Ik zou moeten weten van Can. Rembry wie en wat Pater P. Dufoordt was[,] de Procurator van de Paters Augustijnen te Brugge, die sprak voor de Armkamer in S. Maertens I Zond[ag] Maerte 1784. Ubi quando natus defunctus etc. Wilt gij 't hem vragen a.u.b.’Ga naar voetnoot(47). Rembry, oud-kapelaan van St.-Gillis te Brugge (1859-1862) en vertrouwd met de geschiedenis van de parochie, wàs overigens de aangewezen man om dit probleempje op te lossen. Ook over Dominicus De Foordt (1735-1800), prior van de paters Augustijnen te Brugge en begraven op St.-Gillis, wist Rembry het nodige mee te delenGa naar voetnoot(48). Met zijn brief van 14 februariGa naar voetnoot(49) bezorgt hij Gezelle een nota met alle gevraagde inlichtingen. We vinden die terug, door Gezelle bevestigd aan Slosses lijst van Predicanten in het archief van de armenkamerGa naar voetnoot(50). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Gezelles brief aan Van HoveIn de eerste twee weken van februari werkt Gezelle blijkbaar intensief aan de samenstelling het nodige materiaal om, op vraag van De Mulié, kan. Van Hove te helpen bij de voorbereiding van zijn sermoen én om de geplande brochure op te stellen. Dat het met die (historische) brochure op dat moment nog altijd ernst is, bewijst een brief van Nolf van 17 februari '74Ga naar voetnoot(51). Gezelle is op zoek naar de herkomst van de gravure van broeder J. Van Dale (z. afb. p. 99), zoals die terug te vinden was in het werkje dat Beyaert in 1867 over hem liet verschijnen, een ‘verkorting’ van het genoemde werk van L.A. Caytan (1804) (z. noot 30). Zo te zien dacht Gezelle al aan de konkrete vormgeving. Twee dagen later schrijft Nolf nog: ‘J'irai inspecter le portrait peint de M. Vandale et en référai à Mr. De Mulié’Ga naar voetnoot(52). Hij besluit: ‘Je présume que M. le Chanoine Vanhove aura déjà reçu les indications pour son sermon du 1r Mars’.
Kort daarop moet Gezelle zijn gedocumenteerde brief aan Bruno Van Hove hebben geschreven, die, zoals we reeds hebben vernomen uit een brief van 3 februari, aanvaard had op 1 maart het sermoen te prediken. Door toevallige omstandigheden wordt de Kortrijkse kapelaan nu gevraagd (cfr. de aanhef van zijn brief: ‘Mr. le Bourgmestre de Courtrai me charge’) zijn bereidwillige medewerking te verlenen aan de tot kanunnik geworden Van Hove, die eertijds als superior van het kleinseminarie te Roeselare vanaf 1859 in conflict zou zijn getreden met de jonge leraar Gezelle. We gaan hier niet in op de verhouding Van Hove-Gezelle die tot heel wat commentaren heeft geleid. We kunnen slechts vaststellen dat de toon van de ongedateerde Franse briefGa naar voetnoot(53) die Gezelle eind | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
februari 1874 aan Van Hove schrijft formeel-afstandelijk is en niets verraadt van rancune of vijandigheid. We wensen dit hier niet te interpreteren. Zich van geen kwaad bewust, met onderdanige dienstbaarheid (‘Votre tout dévoué en J.C.’) stuurt hij op wat hem is gevraagd: Monsieur le chanoine[,] Mr. le Bourg[me]stre de Courtrai me charge de vous communiquer quelques détails historiques touchant l'institution du bureau de charité, dit Armkamer, de Courtrai. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En conséquence j'ai l'honneur de vous faire parvenir quatre [eerst: deux] brochures que j'ai reçues en communication et qui contiennent beaucoup de renseignements.
Le bureau de charité a fonctionné à Courtrai, selon les règles établies en 1774, depuis Janv[ier] 1775 jusqu'en Oct[obre] 1798, quand, tous les membres ayant donné leur démission, la municipalité d'alors a chargé des hommes de son choix d'administrer et de distribuer les biens des pauvres. La municipalité a maintenu le règlement de l'ancien bureau, mais ni le nouveau bureau ni la municipalité n'avaient la confiance des honnêtes gens; il y eut démission sur démission, faute d'aumônes; il y eut des désordres, la mendicité reparut. Vint 1803 et la mise en vigueur de la loi sur la bienfaisance. Le bureau de bienfaisance, devenu officiel, retint autant que possible les anciennes traditions de l'Armkamer, et eut la confiance du public et des secours suffisants si longtemps qu'il se recruta parmi les catholiques[,] et surtout parmi les familles ‘patriciennes’ de Courtrai.
Comme traditions de l'ancien bureau Armkamer je citerai la Messe, dite Verjaarmesse: la 1re a eu lieu le 8 Janv[ier] 1775, on ne l'a discontinuée que du 1 dim[anche] de Mars 1797 au 1 dim[anche] de Mars 1803 et au 1 dim[anche] de Mars 1814, à cause des troubles[,] guenes etc. On a commencé par la Messe et on continue. J'ai la liste de tous les prédicateurs qui ont préché [sic] à cette Messe; le 1r est le curé de S. Martin De Sadeleer martyr de charité (C. Tanghe[,] lev[en] v[an] S. Martinus, p. 96). Le fameux vicaire Fr. Jos. De Smedt 1745 † 1815, fondateur des soeurs de charité à Courtrai; (totus in illis, comme le Prêtre Van Dale). II y a M.B. Onraedt, mort curé à Wervick, que Courtrai n'a pas oublié; il y a le Doyen Le Grand [,] le curé Van Maldeghem; l'ancien M[.] Charle; L. Donche, Père de la Foi; le Doyen De Ryckere de Menin; Mr. Annocqué; Bern. De Smedt; Mr. Vandekerkhove[,] M[embre] du Congrès; curé Derache Anseghem; Pastor Six; Can. Tanghe; curé Verbeke; Doyen Seghers; curé Arents; Mr[.] Doom fond[ateu]r Oudmanhuis Courtrai; Mgr. Dehaerne; Mr[.] Decorte[;] Doyen Van Dale; chan. Vanhove[;] Mgr. Faict (2 fois); chan. Debrabandere, etc.
Mais le grand homme est le prêtre Vandale. On lui imposa de laisser faire son portrait; il ne fallait pas; il vit au fond de tout ce qu'il y a de éminemment chrétien et charitable à Courtrai. Un seul objet échappait à son zèle comme à sa charité: les mendiants en titre. (Vide[:] den vader der armen (par Mr[.] Caytan) Brugge Van Eeck 1804 pag. 394 et suiv.)[.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Les livres des résolutions de l'Armkamer attribuent à Mr[.] Van Dale ‘la 1ère origine’ de l'institution et actent la reconnaissance du bureau pour sa protection, coopération et charité à toute épreuve. Il s'était adressé à l'administration communale et n'avait pas réussi à faire adopter ses plans pour la suppression de la mendicité, quand deux circonstances vinrent l'aider: Mr[.] D. Vercruysse[,] le père laïque des Pauvres[,] devint échevin et on fit à Courtrai la connaissance de Mr[.] F. Taintenier d'Ath, que Mr[.] C. Carton apelle [sic] à juste titre l'Apôtre de la charité. Mr[.] Taintenier doit avoir été un gentilhomme noble; il est l'auteur présumable de deux brochures: traité sur la mendicité et supplément au traité, qu'il envoya à Courtrai, au nombre de 100 et de 50 ex[emplaires]. Mr[.] Taintenier, Mr[.] Van Dale et Mr[.] Vercruysse se concertèrent et on réussit. Mr. Taintenier écrivit d'Ath pour dire à Mr[s.] Van Dale et Vercruysse combien il était édifié d'apprendre le bon exemple donné par Courtai et combien il espérait que d'autres villes flamandes imiteraient cet exemple. Mr[.] Van Dale, dans un sermon prêché à Notre Dame, expliqua les avantages de la nouvelle fondation et remercia Dieu du haut de la chaire du grand bienfait donné à Courtrai. Aux exercices du Collège (1775-76) les discours académiques avaient pour sujet [:] de Suppressa Cortraci mendicitate. Congratulatio ad Senatum de suppressa etc. On publia des vers flamands en l'honneur des nouveaux Armmeesters. On leur dédia le livret du Jubilé donné à l'avènement de Pie VI et on les félicita publiquement de ce que par leur entremise même les (ci-devant) mendiants allaient pouvoir en profiter, etc. Parmi les fondateurs il y avait Mr[s.:] Pierre Veys, de Menin, vic[ai]r[e] très riche, † 1802 Jean de Mulié[,] ancêtre de MM. [sic] de Mulié Jean Nolf[,] ancêtre de Mr[. le] Bourgemestre [sic] Franc. Vercruysse[,] célibataire négotiant [sic] très riche J. Van Tieghem, dont la famille a quitté Courtrai depuis longtemps R. Van Beveren[,] † 1792[,] famille à Courtrai Dom.s Vercruysse [-] van Veldriel, le père des pauvres, remonte par son épouse à l'un des Martyrs de Gorcum, famille très connue à Courtrai. P. Surmont, famille a quitté Courtrai M. Pyl-Dufayt[,] grand avocat, fam[ille] a quitté Courtrai. Je suis à chercher des particularités sur tous ces MM. fondateurs, mais la tâche est difficile, j'envoie donc ce que j'ai, Monsieur le Chanoine, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
espérant que je n'y aurai pas mis trop de retard et que vous n'aurez aucun besoin de mes renseignements pour faire un sermon tout à fait digne du 100me anniversaire de l'institution de l'Armkamer à Courtrai. Je suis Mr[.] le Chanoine,
Votre tout dévoué en J.C. Guido Gezelle.
P.S. La lecture de la brochure Deschodt comparée au règlement Armkamer prouve je pense que tout ce qu'il y a de bon dans la loi actuelle sur la bienfaisance est tiré des règlements d'Anvers (p. 5 note 3me alinéa), d'Ypres (p. 6) Courtrai, Bruges etc. que c'est donc une oeuvre Belge sinon exclusivement flamande. On a proposé d'éditer une brochure flam[ande] à Courtrai [;] le sermon devrait en faire partie. Je dois retourner le plus tôt possible les brochures.
Uit de reconstructie van Gezelles opzoekingen is gebleken dat geen moeite werd gespaard om een ‘waardige’ herinneringsbrochure samen te stellen. Hier doet Gezelle niet alleen op een nederige wijze afstand van zijn vondsten (‘j'envoie donc ce que j'ai’), maar hij stelt het zowaar voor alsof Van Hove zijn materiaal net zo goed ongebruikt kon laten om zijn sermoen te maken. Van Hove, bekend als redenaar, had overigens te Kortrijk reeds in 1856 voor de Armenkamer gesproken. Te oordelen naar zijn Redevoering over de Christelyke LiefdadigheidGa naar voetnoot(54) die hij bij die gelegenheid had gehouden, kon hij dit inderdaad ook doen. De retorisch voortreffelijk opgebouwde rede overtuigt met probate middelen de toehoorders van de geldigheid van de principes der christelijke naastenliefde. Bij de lectuur van Gezelles brief valt in het oog dat uitsluitend aandacht is besteed aan het historische aspect - dat was hem overigens gevraagd -, al moet hieraan onmiddellijk worden toegevoegd dat Gezelle bij de benadering van die geschiedenis enkele opvallende accenten legt. We gaan hier even op in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor een goed begrip van zaken herinneren we eraan dat de oprichting van de Armkamer te Kortrijk geen losstaand initiatief is geweest. Context is de nieuwe (rationele) manier van beteugeling van de bedelarij in de Oostenrijkse Nederlanden na 1770. De traditionele armenzorg, overgeërfd uit de Middeleeuwen, waarbij de armenzorg werd verzorgd door een waaier van afzonderlijke parochiale (de H. Geesttafels) en openbare instellingen (zoals gast- en tuchthuizen)Ga naar voetnoot(55), was niet opgewassen tegen de nieuwe situatie: nieuwe verarmingsprocessen die de industrialisering en modernisering van de samenleving in West-Europa (met de ontwrichting van de rurale samenleving, migratie en pauperisme) met zich hadden meegebracht. De onrustwekkende proporties van de behoeftigheid en de vraag van de ondernemers naar goedkope arbeidskrachten hadden voor gevolg dat men, in het kader van een doordachte regeringspolitiek (en op voorstel van Vilain XIIII, voorzitter van de Staten van Vlaanderen) provinciale tuchthuizen creëerde waar bedelaars en vagebonden winstgevende arbeid konden verrichtenGa naar voetnoot(56). Vanuit (o.a.) concurrentieoogpunt kwam hierop vanuit diverse provincies felle reactie. Spreekbuis van die kritiek was de reeds genoemde François-Joseph Taintenier (1729-1776), ‘gentilhomme noble’ (Gezelle), schepen te Ath en auteur van het Traité sur la Mendicité (1774), na opwerpingen aangevuld met een Supplément (1775). Geïnspireerd op de fysiocratische doctrine bedacht hij een rationeel systeem om de bedelarij uit het stadsbeeld te bannen én de ekonomische toestand te verbeteren. De winstgevende tewerkstelling van de armen moest volgens Taintenier worden gerealiseerd door een gecoördineerd en selectief systeem van huiselijke bijstand, gecombineerd met preventieve hulp en beroepsopleiding. Bedoeling was om de armen opnieuw in het ekonomisch systeem produktief te maken en de prijs van de arbeid te verlagen. Een centraal bureau (te Ath: Aumône générale, 1772) zorgde voor registratie van de behoeftigen, controle, verdeling van werk en bijstand (waar nodig) (geld, brood, klederen). Het zorgde ook voor de nodige inkomsten. De bedelarij moest worden verboden, de steunverlening gecentraliseerd en de selectie van de behoeftigen tot het uiterste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorgevoerd. De maatregelen komen neer op de regulering van de arbeidsmarkt ter bevordering van het vrije ondernemersinitiatiefGa naar voetnoot(57). De weerklank van die inzichten was opmerkelijk. De officiële politiek werd aangepast en het experiment werd ook in andere expansieve industriële steden toegepast, eerst te Kortrijk (1774) en later te Brugge (1776)Ga naar voetnoot(58), Gent, Doornik, Antwerpen, Verviers, etc., met wisselend succes. In Kortrijk ging het intiatief uit van de genoemde Dominique Vercruysse (1739-1805), handelaar en schepen aldaar, gesteund door priester Jozef Van Dale (1716-1781), met zijn zondagsschool (1849) en congregatie (1866), zowat het levend symbool van de kerkelijke armenzorg te Kortrijk. Vercruysse richtte zich tot Taintenier met het verzoek ‘de venir à Courtrai pour l'aider de ses conseils. L'échevin d'Ath répondit avec empressement à cette demande et des entrevues qu'il eut avec Vercruysse et Van Dale sortit bientôt un projet que l'on put soumettre au magistrat’Ga naar voetnoot(59). Op basis hiervan keurde de stadsmagistraat het ontwerp goed op 9 december 1774Ga naar voetnoot(60). Vanaf 10 december werd elke vorm van bedelarij verboden. Op 8 januari 1775 werden de acht Arm-meesters officieel geïnstalleerd. Gezelle noemt op het einde van zijn brief niet alleen met een zekere trots de namen van die eerste ‘armmeesters’ op, maar - gesteund door zijn bronnen, die vnl. teruggaan op het werk van Caytan - legt hij vooral de nadruk op het aandeel van priester Van Dale in de oprichting van de armenkamer, terwijl de initiatieven van Taintenier c.s. hoofdzakelijk waren gericht op de laïcisering van de armenzorg, die nu onder de bevoegdheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het stadsbestuur kwamGa naar voetnoot(61). Voor Gezelle is Van Dale echter ‘le grand homme’, symbool van de oude tradities van de Armenkamer. Het spreekt vanzelf dat de hervormingen onder het Franse regime van 1793 dan ook in een negatief daglicht worden geplaatst. Door de invoering van het nieuwe stelsel (de wetgeving van 1796 en 1797), waarbij de armenzorg in tehuizen en aan huis werden gesplitst en toevertrouwd aan twee verschillende instellingen - de Burgerlijke Godshuizen en het Bureel van Weldadigheid, Hospices Civils en Bureau de Bienfaisance (waarin de Armenkamer ‘verdween’) - werd de hulpverlening nu voor goed algemeen, openbaar en burgerlijk van aard. Belangrijk is dat het rocht op bijstand nu definitief burgerrecht verkreegGa naar voetnoot(62). De maatregel leidde tot ernstige financiële moeilijkheden en dwong het ‘oude’ armenbestuur in 1798 tot aftredenGa naar voetnoot(63). Gezelle, die schrijft vanuit een tijd waarin de discussies omtrent de verhouding tussen openbare en privé-‘weldadigheid’ aan de orde van de dag waren, benadrukt het vertrouwensconflict tussen de republikeinse overheid en de ‘honnêtes gens’ van Kortrijk; ‘il y eut démission sur démission, faute d'aumônes; il y eut des désordres, la mendicité reparut’. De lijn werd bij het begin van de 19e eeuw hersteld (in 1803) met een terukeer naar de ‘anciennes traditions de l'Armkamer’ en het ‘oude’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertrouwen ‘[aus]si longtemps qu'il se recruta parmi les catholiques[,] et surtout parmi les familles “patriciennes” de Courtrai.’ Dit verbond was een realiteit: de burgerlijke caritatieve instellingen waren immers ook een terrein voor de machtsuitbreiding van de grote conservatieve families, zoals die zich in de loop van de 19e eeuw hadden ontwikkeld (de ‘dynastieën’ Goethals, Vercruysse, Van Dale, De Bien, etc.). De politieke strijd tussen liberalen en katholieken werd ook op het vlak van de instellingen uitgevochten; (zo dateert de beruchte uitstoting van Henri Nolf(!) uit het Weldadigheidsbureel door het liberale stadsbestuur nog van december 1861). Sinds 1864 hadden de liberalen te Kortrijk echter terrein moeten prijsgeven en sinsdien hadden de conservatieve (katholieke) families hun hegemonie weten te herwinnen, ook op het vlak van de Bureau de BienfaisanceGa naar voetnoot(64). Gezelle benadrukt ook nog nadrukkelijk het herstel van een andere traditie uit de oude Armenkamer: de jaarlijkse Verjaarmesse met sermoenGa naar voetnoot(65). We wezen er reeds op dat Gezelle tijdens zijn opzoekingen zelf hieraan veel aandacht had besteed. In zijn brief aan Van Hove verwijst hij naar de lijst-Slosse (z. bijlage): ‘J'ai la liste de tous les prédicateurs qui ont préché à cette Messe’ en somt er enkele van op: Andries De Saedeleer, 1774Ga naar voetnoot(66), F.-J. De Smedt, 1787Ga naar voetnoot(67), B. Onraedt, 1796Ga naar voetnoot(68), C. Le Grand, 1805Ga naar voetnoot(69), F.-A. van Maldeghem, 1804Ga naar voetnoot(70), A. Charle, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1807Ga naar voetnoot(71), L. Donche, 1808Ga naar voetnoot(72), J. Deryckere, 1809Ga naar voetnoot(73), J. Annoqué, 1821Ga naar voetnoot(74), B. Desmedt, 1824Ga naar voetnoot(75), J. Vande Kerckhove, 1824 (z. bijlage), C. Derache, 1826Ga naar voetnoot(76), B. Six, 1827Ga naar voetnoot(77), G.F. Tanghe, 1829 en 1836 (z. noot 10), D. Verbeke, 1833Ga naar voetnoot(78), J. Seghers, 1832Ga naar voetnoot(79), P. Arents, 1834Ga naar voetnoot(80), C. Doom, 1838Ga naar voetnoot(81), D. De Haerne, 1835Ga naar voetnoot(82), J.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Corte, 1848Ga naar voetnoot(83), B. Vandale, 1849Ga naar voetnoot(84) en tenslotte nog drie bisschoppelijke bestuursleden in functie, inspecteur B. Van Hove zelf (predikant in 1856), bisschop J.J. Faict (in 1851 en '54) en vic.-gen. Petrus De Brabandere (1857), de latere opvolger van Faict. Het is Gezelle er vooral om te doen de Kortrijkse Armenkamer te idealiseren via een verbinding met een lijst van illustere priesters, kopstukken uit de kerkgeschiedenis van West-Vlaanderen. Gezelle bezorgt Van Hove, naast de historische realiaGa naar voetnoot(85), ook nog een viertal brochures, waaronder ‘la brochure Deschodt’, d.i. een nauwkeurige historische studie over l'Etat de la Bienfaisance à BrugesGa naar voetnoot(86). Opvallend is wel dat Gezelle a.h.w. niet kan nalaten hierbij nog eens zijn visie te verduidelijken. Uit de brochure van Deschodt heeft hij blijkbaar vooral een (kleine) opmerking onthouden waarbij het vermoeden wordt uitgesproken dat een armenkamer door Pieter Pot te Antwerpen in 1458 opgericht model zou hebben gestaan ‘à ceux qui furent adoptée postérieurement par les autres villes de la Belgique et méme par celles de la France’ (p. 5). Dit betekent - voor Gezelle - dat de modellen die Taintenier in 1774 in Frankrijk en Zwitserland (Yverdon) voor ogen had uiteindelijk toch van ...Vlaamse oorsprong waren. Meteen is bij Gezelle de draad van een eigen Vlaamse (en christelijke) traditie weer opgenomen. Blijkbaar is het de geschiedschrijver Gezelle uiteindelijk daarom te doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Het jubilee van 1 maart 1874De 100ste verjaardag van de oprichting van de Kortrijkse Arm-kamer werd, naar wat we lezen in een van de schaarse persreacties die we heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benGa naar voetnoot(87), met ‘veel geestdrift gevierd’: pontificale hoogmis door de Bisschop van Brugge als centraal punt; ‘onder de mis, na het evangelie, heeft de heer Kannunik (sic) Vanhove een zielroerend sermoen gedaen, waarin hy al de byzonderheden dezer instellingen heeft verhaeld’ (Gezelles notities werden blijkbaar tóch gebruikt). De Gazette van Thielt voegt er nog aan toe: ‘De armen zyn niet vergeten geweest: reeds van daegs te voren waren er meer dan 4,000 koekebrooden uitgedeeld!’
Onmiddellijk na de viering wordt Gezelle opnieuw aangeschreven om de zaak rond te maken. Daags nadien al schrijft Nolf: ‘J'ai prié Mr. Demulié de réclamer d'urgence de Mr. Vanhove les notes que vous lui avez envoyées et la minute du sermon’Ga naar voetnoot(88). Gezelle had in zijn brief aan Van Hove al gemeld dat men dacht aan ‘une brochure flamande’ waarvan het sermoen zou deel uitmaken. Zelfs in Brugge is men op de hoogte van het feit dat er ‘iets’ wordt gedrukt: in een ongedateerde brief aan Gezelle vraagt A. Duclos hem ‘twee exemplaren, 1 voor mij + 1 voor Kan. Rembry, te koopen van al 't gene uitgekomen is ter gelegenheid van den jubilé der armkamer, en 't mij zaterdag te zenden door tusschenkomst van M. Eug. Vandamme’, (de gekende koerier tussen Gezelle en zijn Brugse vrienden)Ga naar voetnoot(89). Op dit tijdstip ontvangt Gezelle zelfs nog documentatie. Een brief van Louis Gondry, pastoor en deken te Ath, waarin Gezelle wordt meegedeeld hoe hij aan bijkomende informatie over de genoemde Taintenier kan komen, dateert van 8 maartGa naar voetnoot(90). De eerstvolgende maanden laat de zaak hem nog niet los: op 22 april nodigt Nolf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gezelle nog uit op een vergadering voor vrijdag 24 april ‘chez M.Ch. De Mulié[,] rue de Tournai - pour y traiter la question de la brochure à publier’Ga naar voetnoot(91), later uitgesteld tot dinsdag 28Ga naar voetnoot(92). Uit die laatste brief blijkt dat ook Jan Brouckaert, stadsarchivaris, bij de uitgave betrokken zou worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De Armkamer van Kortryk VerhonderdjarendeIn het Gezellemuseum en het archief van de Armenkamer te Kortrijk treffen we talrijke snippers en briefjes aan, die we met enige moeite kunnen herordenen, zodat we een idee kunnen hebben van wat Gezelle van zijn brochure voor ogen had. Naast de notities die hij bij zijn onderzoek verzameld had (fiches, personalia, naamlijsten, kopieën van documenten, een voorlopige kroniek van relevante feiten (1774-1803) met moeilijk oplosbare referenties naar geraadpleegde werken en bronnen) zijn in beide genoemde archieven identieke velletjes voorhanden (kieslijsten vermoedelijk) waarop Gezelle de titels noteerde van de geplande hoofdstukjes. Op blad 1 schreef hij: ‘titel [:] De Armkamer / van [eerst: te] Kortryk / Verhonderdjarende / [doorstreept:] in 1874 / (of) 1774-1874’; volgen dan titels van paragrafen die (geordend) een plan weergeven: ‘De armen bij de oude en de nieuwe heidenen’, ‘De armen onder het christendom’, ‘De bedelarije’, ‘De Armkamer’, ‘De stichters en acht eerste armmeesters’, ‘Mynheer Vandaele’, ‘Chronike van de Armkamer 1776-1874’, ‘De verlopene eeuwe’, ‘De fondatien’, ‘De Heeren Armmeesters 1774-1874’, ‘De tegenwoordig dienstdoende armmeesters’, ‘De verjaringe 1874’. Hier en daar zijn stukken in een eerste versie uitgeschreven (zoals een passage uit de ‘kroniek’, 1 blz. voor het jaar 1795), maar die zijn te fragmentair om hier verder behandeld te worden. Interessanter is wel een ontwerp van tekst dat we hier bekendmakenGa naar voetnoot(93), en waarin Gezelle een visie op het probleem van de armoede op eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manier verwoordt. Vermoedelijk gaat het om een eerste versie van de paragraaf waarvan we de toepasselijke titel uit Gezelles eigen titelreeks invullen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De armen bij de oude en de nieuwe heidenen]1De christen bemint God boven al en zynen evennaasten 2gelyk zyn eigen zelven om God. In dit gebod ligt al dat hy te 3onderhouden heeft en daarom komen alle christenen overeen; 4van die vóór Christus op Christus hoopten tot die na Christus 5in Christus gelooven[.]
6De heidenen verachtten tot de werklién zelve[,] al dat 7werkt is walgelyk / verfoeilyk /, zegt Cicero, en men moet maar 8een ambacht doen om verachtensweerdig te zyn. 9Voor die trotsche heidenen en waren al die gebrek of 10honger hadden, ouderlingen, slaven, kleene kinderen geen evenmenschen 11of medemenschen meer[,] maar eene soort van nevenmenschen 12of halve dieren en verachtelyk vee. 13Zoo wast het toen en zoo wordt het nu, waar de nieuwe 14heidenen het christendom verloren of verloochend hebben. 15Misericordia animi vitium est, zegt Seneca, de bermhertigheid 16is eene ondeugendheid des gemoeds; boni misericordiam 17vitabunt, die treffelyk is zal de bermhertigheid ontmijden; Pessimo 18cuique familiarissima[,] 't en zyn maar de alderslechtste 19die bermhertig zyn.
20In 4000 jaar tyd en heeft het heidendom noch hospitaal, 21noch oudemanhuis[,] noch armkamer[,] noch weezenhuis[,] 22noch gasthuis[,] noch godshuis ooit geweten of gekend. 23't Is eene bekende spreuke van de oudroomsche heidenen: 24hy die den armen te eten of te drinken geeft doet den armen te 25kort, immers 't gene hy geeft hy is het zelve kwyt en 't en dient 26maar om den arme te langer doen lyden. 27By de oude heidensche Egyptenaren was 't aan al die nood 28had op de dood verboden te vragen [;] sterven mochten of 29moesten ze. 30Armoede is eene groote boosheid[,] arm zyn is eene 31schande, veeg van zyne deure al dat arm is[,] zegt de heidensche 32Horatius. 33Wierd er een kind geboren en was het mismaakt, zoodanig 34dat het eens zou tot last dienen, puerum, pater, cito necato, 35zei de roomsche wet: dat de vader seffens het kind dood doe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36De heidenen van eertyds die het Kerstendom niet gekend 37en hebben en de heidenen van hedendaags die het kerstendom 38verloren of verloochend hebben[,] gedroegen of gedragen hun 39ten opzichte van de arme menschen op eene en de zelfste 40manier. 41Heiden zyn, of onchristen, is voor zyn eigen zelven en in 42zyn eigen zelven zoo gelukkig bestaan als mogelyk. Het helpen[,] 43het kennen[,] het zien zelve van den armen is iet dat 44de heiden tegensteekt, het medelyden is een lyden en uit haat 45voor den armen zoekt hy tot zyn eigen ontlastinge den armen 46af te schaffen: hy en moet er niet zyn; is 't zake dat hy zelve 47er is en wel is, 't is genoeg.
48De nieuwe heidenen houden staan[,] is 't dat er armen 49zyn[,] dat het de schuld is van het menschdom, dat nog in 50zyne kinderjaren en in zyne oorspronkelyke dwaasheid gedompeld 51ligt[.] 52Dat de Religie, de Superstitie[,] die dwaasheid onderhoudt 53met opzet, om over 't menschdom te blyven heerschen en machtelooze 54kranken tot haar opzet blindelings te geleiden[.] 55[Vreezende dat de Priesters zoo zy dat heeten het menschdom 56zouden laten doen honger lyden om ze dan voor het stuk 57brood wederom te onderwerpen aan hunne superstitie.] 58Dat de geleerdheid alleen van vooruitgang tot vooruitgang 59het menschdom geleidende en verlichtende eindelyk de armoede 60zal afschaffen en onmogelyk maken[.] 61Dat de Religie gevolgentlyk[,] die als leeringe eene dwaasheid 62is, als oefening, ja zelfs als oefening van liefdadigheid zal 63nutteloos en overtollig worden[.] 64De leeringen van de heedendaagsche heidenen aanveerden 65die valschheden en de wetten van de onchristelyke gouvernementen 66zyn erop gesteund[.] 67In 't jaar 1848 zeiden de fransche wetmakers: Ik wil de 68afschaffing van de armoede. Omdat men de arme lieden met 69eenen keer van de wereld niet en kan wegvagen, of by hoopen 70omleege schieten gelyk de wilden in America, zoo geeft men 71hun in afwachting van de beloofde gelykheid aller menschen[,] 72te vele om te sterven en niet genoeg om te leven[,] en dat 73alles in den namen van den staat, [...]
74Armen, naar myn verstaan van het oud woord aren, arbeiden, 75dat zyn die lieden die met werken eerlyk aan hun brood 76geraken. Winnen zy meer als hunne dagelyksche nooddruft, zy | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
77verryken of zy worden ryke, welk[e] woorden eigentlyk verbreeden 78of breed worden te zeggen zyn; komen zy met hunnen 79arbeid niet toe[,] 't zy door welke oorzake, zoo en past het 80woord arm eigentlyk op hunnen toestand niet meer: zy zyn 81genoodzaakt de biddende ooge en de verflauwde hand naar de 82ryken uit te steken, hunne eerlyke ingeboren schaamte te overwinnen; 83en toen heeten zy schamele of arme schamele lieden. 84Kunnen zy[,] largitione, door de breede[,] milde hand van 85hunnen ryken medemensch weêr aan de arbeid[,] en deur kost, 86of anderszins toch eerlyk aan het leven geraken, hunne schamelheid 87is gedekt[,] gedoken en hersteld. Zy zyn nog arm[,] maar 88zy hebben opgehouden van schamel te zyn. 89Waren armen en ryken Engelen in de plaats van menschen[,] 90het woord bedelen en schooien en zouden in de woordenboeken 91niet bekend staan[,] maar omdat sommigen te traag 92aan het geven kunnen zyn en anderen te rap aan den kryg[,] 93zoo zynder[,] om van vrek- en gierigheid niet te spreken[,] 94ook schooiers en bedelaars gekomen, zoo nogtans dat bedelen 95in den oorspronkelyken zin niet anders als voortdurend beden 96of vragen en schooien niet anders als rond gaan te zeggen en is. 97Schooien en bedelen kan rechtzinnig voor ongekende 98schamelen eene noodzakelykheid zyn zonder dewelke zy zouden 99ongeholpen blyven en hunnen schamelen nood moeten besterven; 100voor velen en voor 't meeste getal, ingezien de krankheid 101van de menschelyke natuur, vervalt schooien en bedelen al te 102dikwijls tot dat schandelyk en zeer bekorend ambacht van die 103niets verdienende en veelkrygende bedelarije[.] 104Hedendaags en is het woord arm bykans nooit meer gebruikt 105in zynen ouden en eigensten zin, in tegendeel[,] het 106wordt algemeen en zonder onderscheid toegepast op al die[,] 107den bystand van hun rykere medemenschen noodig hebbende[,] 108vragen of niet en durven vragen of vragen en niet noodig en 109hebben [;] het getal van deze is aanzienlyk en blykens de historie 110en heeft de wereld tot nu toe nog nooit zonder armen geweest. 111[...]Ga naar voetnoot(94)
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Over betekenis en zin van armoedeAlhoewel dit fragment onafgewerkt is gebleven, geeft het toch een duidelijke kijk op de werkwijze van Gezelle. In vergelijking met andere, gelijkaardige teksten, we denken aan de historische brochures van Carton en Deschodt waarover we het al hadden, valt het vooreerst op dat Gezelle een eigen manier heeft om de geschiedenis van de armenzorg onder woorden te brengen. Hij gaat hierbij uit van de taal (m.b. de evolutie van de woordbetekenis) om een historische realiteit te beschrijven. Feiten komen er weinig aan te pas; het woordenboek acht Gezelle overtuigender om de werkelijkheid te vatten. Ontwikkelingen in de realiteit worden tastbaar voorgesteld in de geschiedenis van woorden. Ook hier wordt de etymologische betekenis van het kernwoord arm als uitgangspunt gebruikt om de evolutie naar een problematisch geworden gegeven (de armoede, het pauperisme) inzichtelijk te maken. Gezelle verbindt, via de vermoedelijke oorspronkelijke betekenis van ‘arm’ (afgeleid van het oud, in correctie, ‘vlaamsch’ woord ‘aren’), armoede met arbeid: armen zijn arbeiders (in correctie: vooral landarbeiders), ‘lieden die met werken’ (in cor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rectie: met hun handen) ‘eerlyk aan hun brood geraken’. Door die omstreden verbindingGa naar voetnoot(95) verliest niet alleen het woord arm zijn pejoratieve klank, maar krijgt ook de realiteit een andere (positieve) interpretatie: armen kunnen met ‘eerlijke’ arbeid rijker worden (het ‘breder krijgen’); slagen ze daar niet in, dan zijn ze aangewezen op de rijken om aan hun ‘schamele’ toestand te verhelpen. De bedelarij ontstaat door menselijke tekortkomingen (gebrek aan durf om zich als ‘schamel’ kenbaar te maken, misbruik van schooiers, ‘te rap aan den kryg’, en nalatigheid van de rijken, ‘te traag aan het geven’). De oorspronkelijke taal weerspiegelt een (oorspronkelijke) ideale staat: een harmonie tussen alle liefhebbende christenen en een concensus tussen rijk en arm. Anno 1874 is men de ‘oude’ betekenissen vergeten en bijgevolg interpreteert men ook de realiteit verkeerd: alle armen zijn nu behoeftigen geworden, zonder onderscheid tussen ‘eerlijke’ arbeiders en ‘schooiers’ (‘die vragen en niet noodig en hebben’). Bedelen en schooien zijn nu ook uitsluitend negatieve woorden geworden. Zo ook met armoede, dat in 1874 een kwaad geworden is dat moet uitgeroeid worden. Arm staat gelijk met schande, ontdaan van zijn oorspronkelijke positieve (cfr. arm-zalig) betekenis. In de gevolgde redenering is het helemaal geen punt de armoede af te schaffen; het gaat om de rechtzetting van een verkeerde ontwikkeling (zichtbaar gemaakt in de evolutie van het vocabularium), waardoor er geen verschil meer bestaat tussen rechtvaardige en onrechtvaardige hulpverlening. Het onderscheid is onduidelijk geworden, waardoor misbruik van caritas mogelijk geworden is. De oorspronkelijke verhoudingen, zoals die nog in oude woorden terug te vinden is, worden voorgesteld als ideaal. De vanzelfsprekende verstandhouding van toen staat als model voor het misverstand van nu. Dit ideaal wordt in scherpe oppositie geplaatst met een andere interpretatie van de realiteit, nl. die van de ‘heidenen’, zowel vroeger als nu: gebaseerd op een egocentristisch wereldbeeld zouden zij niets dan min- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achting hebben betoond voor armen en arbeiders. De nieuwe heidenen zouden hierin niet verschillen van de heidenen vóór Christus. Die uitval tegen alternatieve definities van de realiteit is vrij heftig van aard (voor heidenen zijn armen ‘walgelyk, ‘verfoeilyk’, ‘verachtelyk vee’, er is sprake van ‘haat’, etc.). In het betoog overweegt duidelijk een emotionele toon en citaten uit klassieke auteurs ondersteunen die emotionele aversie. Gezelle haalt, waarschijnlijk via tussenteksten, CiceroGa naar voetnoot(96), HoratiusGa naar voetnoot(97) en vooral Seneca aan als sprekende bewijzen voor het stuitend gebrek aan medelijden bij de vóór-christenen. Zo citeert Gezelle uit Seneca, De Clementia II, 5,1: ‘Ergo quemadmodum religio deos colit, superstitio violat, ita clementiam mansuetudinemque omnes boni viri praestabunt, misericordiam autem vitabunt; est enim vitium pusilli animi ad speciem alienorum malorum succidentis. Itaque pessimo cuique familiarissima est’. In Gezelles citaat is een en ander weggelaten: ‘[Zoals dus religie de goden vereert en bijgeloof hen geweld aandoet,] zo zullen [alle] goede mensen [vergevingsgezindheid en verdraagzaamheid betonen, maar zullen] medelijden vermijden; dit is immers een ondeugd van een [zwakke] geest [die bezwijkt bij het zien van andermans ongelukken.] Het komt dus het meest voor bij de minderwaardigste mensen.’ De ingreep vertekent in grote mate de stoïcijnse leer (medelijden is een hartstocht die net als elke andere moet worden bedwongen), en wordt, zeker voor de gevoelsmens Gezelle, een leer van herteloozen. De oppositie met het christelijke wereldbeeld is zo groot dat verzoening onmogelijk is. De principiële onverzoenlijkheid is functioneel voor de verwijzing naar een hedendaagse situatie: dat de ‘nieuwe heidenen’ pleiten voor de afschaffing van de armoede wordt hier negatief geduid; het gaat nl. terug op een essentieel tekort: onbekwaamheid tot medelijden en ‘haat voor den armen’ uit egoïsme. In feite wordt hier vanuit een christelijke optiek en vanuit het defensief gereageerd op de standpunten van het ‘moderne’ denken van de verlichting, zoals die bv. tijdens de Franse revolutie werden geformuleerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar voetnoot(98), en die Gezelle hier verbindt met het liberalisme van zijn tijd: de pogingen van de ‘fransche wetmakers in 1848’ en de ‘onchristelyke gouvernementen’ om de armoede in het perspectief van een betere en andere samenleving uit de wereld te helpen. In het verlichtingsdenken heet arbeid i.p.v. een plicht een recht; iedereen heeft immers het recht om in zijn levensonderhoud te voorzien (het doel ligt immers voor iedereen binnen het bestaan). Wie niet over arbeid beschikt, bezit daar het recht op bijstand: een middel om de armen weer in het arbeidsproces te betrekken. De arme is in dit geseculariseerde, economische denken een reïntegreerbare arbeidskracht; bedelarij is parasitair van karakter. Rationele armenzorg, gericht op toekomstbeheersing, is een vorm van maatschappelijke investering: door bijstand zal de armoede gaandeweg worden uitgeschakeld. In Gezelles tekst wordt dit (oplosbaar) probleem van de armoede ontkend. De armoede is niet ‘met eenen keer’ af te schaffen. Evenmin is er kwade wil in het spel, bv. van de kerk die er belang bij zou hebben die armoede op artificiële wijze in stand te houden om op die manier de armen (‘in dwaasheid’) gemakkelijker te kunnen ‘onderwerpen’. Armoede is er altijd geweest en fundamentele veranderingen, die gebaseerd zijn op de overtuiging dat de mens in staat is tot ingreep op de geschiedenis, worden afgewezen. Impliciet wordt er gepleit, in buitenwerelds perspectief, voor een lotsverbetering van de minderbedeelden (het helpen van de armen in hun ‘schamelheid’), mits men de garantie evenwel om de uitwas van de ‘niets verdienende en veelkrygende bedelarije’ (verder) kan bedwingen. De hulpverlening stelt de ‘schamele’ in staat om na de noodzakelijke bijstand terug te keren naar zijn oorspronkelijke en gegeven staat: de arbeid als noodzaak en plicht. Van een (sociaal) probleem is hier geen sprake. Het is allemaal opgelost indien rijk en arm de oorspronkelijke, harmonieuze orde aanvaarden en verder helpen uitbouwen; ‘ingezien de krankheid van de menselyke natuur’ is dit evenwel niet altijd zo: vandaar dat ‘schamelen’ van het bedelen en schooien een ambacht maken en dat rijken hun plicht (het goddelijk ‘gebod’ van de christelijke naastenliefde) niet doen. In de normale, natuurlijke verhoudingen hoeft er echter niets veranderd, afgeschaft of opgelost te worden. Een probleem is er niet. Conflicten zijn ondenkbaar; ‘alle christenen (komen) overeen’. Door caritas (steun, patronaat van arm door rijk) kunnen beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groepen harmonisch samenleven. Dat armen, hier in betekenis uitgebreid tot al wie arbeidt, d.w.z. wie niets anders dan zijn arbeidskracht bezit, door die situatie in feite van de hogere klassen afhankelijk werdGa naar voetnoot(99), is hier geen punt. De consensus-gedachte, die in maatschappelijk opzicht verdedigd werd door de katholieke burgerij en de kerk (het zgn. sociaalkatholicisme) in de negentiende eeuwGa naar voetnoot(100), wordt hier geduid vanuit een andere, moreel-religieuze dimensie. De reële armoede, die in de lijn van de vermelde betekenisuitbreiding, veel uitgebreider was dan de cijfers van de (gesteunde) behoeftigen, bv. te KortrijkGa naar voetnoot(101), doen vermoeden, wordt in een (universeel-) christelijke visie geïntegreerd. Gezelle vindt hiervoor bewijzen in de taal: dat arm en rijk elkaar op zinvolle wijze aanvullen ligt immers in de bekenis van oude (vlaamse) woorden nóg besloten. De vinder van woorden doet ook hier zijn werk. De geschiedenis van het woord arm verklaart de zin van armoede. Armen (arbeiders) hebben de rijken nodig als ze ‘'t zy door welke oorzake’, tot ‘schamelheid’ (behoeftigheid) vervallen; de rijken hebben armen nodig om te kunnen geven. Armoede is m.a.w. een voorwaarde voor de beoefening van de christelijke naastenliefde. Zonder armen zouden de rijken hun plicht van medelijden (waartoe de ‘heidenen’ niet in staat zijn) niet kunnen beoefenen, net zoals de armen zonder rijken de verduldigheid niet zouden kunnen leren. In één beweging vullen ‘de milde hand’ en de ‘verflauwde hand’ elkaar aan, op noodzakelijke en natuurlijke wijzeGa naar voetnoot(102). De bekende gedachtengang, die Gezelle hier met eigen middelen en accenten verwoordt, is in veel teksten uit die tijd terug te vinden. Als voorbeeld verwijzen we hier naar de redevoering van Van Hove uit 1856, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarover Gezelle overigens heeft beschikt (z. boven). De redenaar volgt dezelfde redenering, al primeert daar de logische argumentatieGa naar voetnoot(103) en minder het gevoel en de aandacht voor de taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. De nasleepKeren we terug naar het biografische verhaal. Uit de bestaande (of gekende) bronnen is niet helemaal uit te maken wat er nu eigenlijk van de geplande brochure is geworden. Bij gebrek aan voldoende documenten moeten we hier (voorlopig) een en ander onbeantwoord laten. Een laatste spoor vinden we terug in enkele brieven van juli 1874. Hieruit blijkt ondermeer dat er een nieuwe persoon in de zaak betrokken wordt: de Gentse publicist en historicus Frans De Potter (1834-1904), die omstreeks diezelfde tijd werkte aan een 4-delige Geschiedenis der stad Kortrijk, in opdracht en met steun van het Kortrijkse stadsbestuurGa naar voetnoot(104). Op 1 juli 1874Ga naar voetnoot(105) stuurt H. Nolf aan Gezelle een brief van De Potter door en vraagt hem wat hij moet antwoorden op aangekruiste vragen - het gaat om inlichtingen over de Kortrijkse liefdadigheidsinstellingen -, ‘et pour le cas il en croirait utile qu'il soit donné des détails intéressants sur l'un ou l'autre établissement [de] charité[,] de bien vouloir me dire | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s'il serait amené de me les procurer’. Blijkbaar wordt Gezelle (na zijn brief aan Van Hove) opnieuw gevraagd zo bereid te willen zijn de resultaten van zijn onderzoek naar de geschiedenis van de Kortrijkse armenzorg af te staan. Op dit moment is de bewuste brochure nog niet verschenen, maar ook niet afgeschreven: in de rand van zijn brief schrijft Nolf immers: ‘Je ne reçois pas la brochure Armkamer. Les portraits de Mr. Vandale sont arrivés chez le Doyen [Vande Putte]’. In een brief van 17 februari was al over die protretten sprake geweest. Dat Nolf hierop terugkomt bewijst dat er nog altijd aan drukken wordt gedacht. Gezelle wordt hier alleen verzocht informatie op te sturen, o.a. over de Armenkamer, om het De Potter gemakkelijker te maken het tweede deel van zijn geschiedenis van Kortrijk af te werken, een deel waarvan inderdaad een belangrijk hoofdstuk aan de Kortrijkse Instellingen van Liefdadigheid (V. p. 244-358) zal worden gewijd. Gezelle kende overigens De Potters werk; in de geciteerde brief vraagt Nolf aan Gezelle nl. zijn uitgeleend exemplaar van het eerste deel (1873), samen met nog enkele andere geleende manuscripten, terug te geven. In het Fonds Slosse (SBK) bevindt zich het antwoord van de Kortrijkse burgemeester aan De Potter, dd. 4 juli 1874, dus na advies bij Gezelle over de liefdadigheidsinstellingenGa naar voetnoot(106). Naast een lijst (in bijlage) van 21 instellingen, ‘dont vous jugerez peut-être utile de parler dans votre histoire de Courtrai’, weet hij over de Armenkamer mee te delen: ‘Quant aux établissements publics dont vous me parlez, les plus intéressants sont évidemment le Bureau de bienfaisance (Armkamer) et les institutions qui en dépendent. Je crois que pour avoir des données exactes, vous ne pourriez mieux vous adresser qu'à Mr. I'Abbé Guido Gezelle, Vicaire de l'Eglise N[otre] D[ame] en c/ V[ille] qui a été chargé par Mr. Ch. Demulié-Debien[,] Président du dit bureau de bienfaisance, de réunir les documents officiels & [autres?] pour publier une brochure, concernant cette institution, à l'occasion du Jubilé de cent ans d'existence, célébré au mois de Mars dernier.’ Hieruit kunnen we niet opmaken of de brochure uiteindelijk een feit geworden is, maar in ieder geval is het waarschijnlijk dat De Potter hierop Gezelle heeft verzocht hem de nodige inlichtingen over de Armenkamer te bezorgen. Hiervoor zijn echter geen bewijzen. We kennen wel een brief van Gezelle aan De Potter dd. 1 april 1874 waarin hij o.a. schrijft dat hij zijn geschiedenis van Kortrijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Nolf ter lezing heeft gekregen, zonder verder kommentaarGa naar voetnoot(107), en een ongedateerde brief van De Potter aan ‘confrater’ Gezelle waarin hij ondermeer klaagt over het feit dat zijn Geschiedenis blijkbaar ‘niemand (moet) bevallen, aangezien niemand daarover één woordeken rept’. Ook in financieel opzicht (blijkbaar voor De Potter óók een criterium) is het allesbehalve een succes te noemen, en dit ondanks ‘milde bijdragen van de gemeente’Ga naar voetnoot(108). Is dit lucratieve aspect misschien een gevoelig punt waarin mogelijke geschilpunten te vermoeden zijn, dan is het volgende zéker van betekenis: het is inderdaad merkwaardig, zoniet verdacht, dat ook Gezelle met geen woord rept over een geschiedenis van de stad Kortrijk, vooral als we weten dat de journalist geen middel ongebruikt laat om de Kortrijkse bevolking van haar verleden bewust te maken. Had De Potter dat bewustmakingsproces van (wat Gezelle als) ‘het volk van Kortrijk’ (zag) niet gediend? Voorlopig kunnen we alleen maar veronderstellen dat Gezelle zijn documentatie naar De Potter heeft opgestuurd, een veronderstelling die wordt versterkt als men naleest wat de historicus uiteindelijk schrijft in het tweede deel van zijn Kortrijkse geschiedenis dat nog in hetzelfde jaar 1874 verschijnt. De paragraaf gewijd aan de Onderstand aan de behoeftigen. - Stichting der Armenkamer te Kortrijk (p. 277 vv.) is bijzonder uitgebreid, vermeldt de bronnen en werken (o.a. Caytan) die Gezelle had gebruikt en het is qua inhoud vergelijkbaar met wat Gezelle benadrukt in brieven en notities. Daarbij roept ook de opbouw van het hoofdstuk herinneringen op aan het ontwerp van de brochure door Gezelle en vooral de inleiding (met de geschiedenis van de liefdadigheid vanaf ‘den heidenschen tijd’ en het christendom) vertoont opvallende vergelijkingspunten. Alleen, en dit is het belangrijkste, de toon en de taal zijn (erg) verschillend. Het is niet ondenkbaar dat die taal voor Gezelle een struikelblok is geworden. We kunnen vermoeden dat De Potters taal bij Gezelle ergernis heeft opgewekt, vooral als we zien hoe Gezelle zeven (!) jaar later nog bijzonder heftig reageert op de taal van de Geschiedenis der stad Kortrijk. Aanleiding is het verschijnen van Rembry-Barths Histoire de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MeninGa naar voetnoot(109). In een recensie (eerst in de Gazette van Kortrijk van 20.8. 1881, later overgenomen in Rond den Heerd) looft de humeurige westvlaming op haast uitdagende wijze de keuze van het Frans voor de Geschiedenis van Menen en betrekt hierbij heel verrassend De Potters werk: ‘De Histoire de Menin is een fransche historie, hoore ik zeggen. Zoo veel te beter, is mijn antwoorde. Nu kan geheel de wereld lezen en te weten komen wat er van de meenensche Vlamingen is en van de Vlamingen in 't algemeen. Zoo veel te beter, want, ware zij in 't vlaamsch opgesteld, wie zou ze dan wel koopen? Zoo veel te beter, immers wij hebben eene historie van Kortrijk, bij voorbeeld, die in het nederduitsch officieel schier-hollandsch opgesteld is, en die hoegenaamd niemand en leest: de geleerden niet, omdat ze in 't fransch niet geschreven en is, en het volk niet, omdat het volk zulk geen vlaamsch en verstaat.’ J. Boets heeft bij de bespreking van de polemiek die rond die humeurige reactie is ontstaan, reeds gewezen op de hardnekkige meningsverschillen die tussen De Potter en Gezelle over het taalgebruik van Vlaamse schrijvers waren ontstaan - voor eerstgenoemde een keuze tussen ‘het ruwe straatgebabbel en de beschaafde taal’, voor laatstgenoemde die tussen volkstaal en officiële geleerdentaal - en heeft hierbij reeds gedacht aan een initieel spoor van ergernis: een zinspeling van De Potter op Gezelles ‘West-Vlaamsch dialect’ uit de jaren 1873-74 (!)Ga naar voetnoot(110). De ‘officiële’ historicus van het Kortrijkse verleden had in het eerste deel van zijn Geschiedenis (1873) een ‘verhaal’ van de (niet genoemde) ‘volkse’ historicus Gezelle over Johannes Nepomucenus uit De Vryheid van november 1873 overgenomen, en het in zijn toelichting (‘Wij veranderen niets aan de taal of den stijl’) zowat geïntroduceerd als een curiosum dat omwille van het dialect slechts met verontschuldiging in zijn werk kon worden opgenomen. Uit de geciteerde brieven weten we dat Gezelle het eerste deel ervan op 1 april 1874 al ‘ter lezing (had) gekregen’. Op 1 juli had hij het nog altijd in zijn bezit (z. hoger). Uitgerekend na de (wellicht ongeduldige) lectuur van dit boekdeel vraagt Nolf Gezelle zijn documentatie i.v.m. de Armenkamer aan De Potter zelf op te sturen, een vraag waaraan hij naar alle waarschijnlijkheid ook is tegemoetgekomen. Indien dit zo is gebeurd, dan kan de manier waarop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geleerde Gentse historicus de gegevens in het tweede deel van zijn Kortrijkse geschiedenis heeft verwerkt, voor Gezelle slechts olie op het vuur zijn geweest. Dat zou dan mee helpen verklaren waarom Gezelle na zeven jaar nog op dergelijke agressieve manier aan zijn ontgoocheling lucht zou geven. Het toppunt van de zaak is wel dat met het verschijnen (nog in 1874) van het tweede deel van de Geschiedenis van Kortrijk, waarin omstandig over de Kortrijkse Armenkamer gehandeld wordt, de publikatie van Gezelles (populariserende) brochure waarschijnlijk overbodig was geworden. Werd aan de inschrijvers De Potters werk gegeven? Voorlopig kunnen we op die vragen niet antwoorden. Het beschikbare materiaal brengt hier geen oplossing.
Het blijft echter evenzeer mogelijk dat Gezelle zelf de opdracht niet echt rond kreeg. We herinneren aan wat hij hierover aan Van Hove schreef, eind februari 1874 (‘La táche est difficile’). Het is mogelijk dat hij zó veel energie aan het achterhalen van historische bijzonderheden had besteed, cfr. de predikantenlijst die de christelijke en kerkelijke traditie a.h.w. moest materialiseren, dat de synthese niet meer haalbaar was. Ook was Gezelle zelf sinds februari 1874 intens bezig met de oplaaiende taalstrijd (cfr. de polemiek Nolet-Duclos) en vervolgens met de redactie van Het pelgrimsboekske van Sint-Louis bij Deerlijk dat in juli van ditzelfde jaar verscheen. Andere zaken werden blijkbaar opgenomen. De Armenkamer liet geen verdere sporen na, tenzij bij Gezelle een (blijvend?) wantrouwen voor het bedrijf van geleerde historici. In dit opzicht is de Armenkamer-zaak misschien zelfs voor de dichter Gezelle niet zonder gevolgen gebleven.
* * *
Bij ons onderzoek mochten we de medewerking ontvangen van resp.: De heer Despriet (O.C.M.W., Kortrijk), P. Vancolen (SBK), J. Boets, P. Claes en F. Tanghe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1
|
1781 | Eerw. Heer Vandale tot zyne dood, 1781? |
[4 m.] | |
Edele Heer Carolus Antonius Franciscus à Paulo van Beughem, Canonik van Sinte Veerle te Gent - Geb. te Brussel 10 Feb. 1744; opvolgentlyk Secretaris van den Bisschop van Doornyk; Principael van 't Collegie van Kortryk; id. van 't Koninklyk Collegie van Gent, Kanonik van S. Veerle; Secretaris van den Cardinael-Aertsbisschop van Mechelen, overl. 21 December 1820. | |
[Sadeleer R.d.H. 1873 p. 114] | |
1782 | Ghyot, Caplaan van Sint Maartens |
1783 | Petrus Veys medestichter |
1784 | Du Foordt, Procurator der Paters Augustynen, tot BruggeGa naar voetnoot(2) |
1785 | Joannes Augustinus Stevens, Prediker terminarius, tot Kortryk, woonde in de Doornykstrate, daar nu de Regtbank is. Wierd door de Franschen gepakt, en opgesloten tot Brugge. Geboren tot Gent, † tot Astene 11 July 1820, oud 91 jaar. |
1786 | De Sadeleer. Zie historie van S.M. |
1787 | Frans De Smet, Caplaan der Collegiale van OLV. |
1788 | Franc. Jos. De Smedt, Onderp. van S. Michiels tot Kortryk. Geb. tot Kortryk 18 July 1745, overl. Onderp. van S. Michiels tot Gent 5 Febr. 1815. In den Franschen tyd wierd hy naar 't eiland Ré gestierd. |
1789 | Ziet 1787 |
1790 | Ziet 1783 |
1791 | Petrus Johannes Holvoet, Onderp. [visiteerder] van S. Maertens, op Walle. - Geb. te Gulleghem, weduwnaar van Maria Theresia Ghellynck, overl. Pastor tot Oyghem 8 Juny 1810, oud 61 jaar [laatsten deservant van Jerusalemcapelle] |
1792 | P. Hilarion minderbroeder |
1793 | Ziet 1786 |
1794 | Franc. Xav. Waldack [† 1796 Tanghe 108, 2 Junij Nolf] |
1795 | F. Smet [z. 1788] |
1796 | Bruno Benjamin Augustus Onraedt, eerste Pastor van Sint-Michiels, te Kortryk. - Geb. te Meenen, † Pastor te Wervick 26 Oct. 1819, oud 68 jaar. |
1797 | Ivo Judocus Crombet, Onderpastor te Marcke. Geb. te Kortryk 13 Dec. 1763, aldaar † 18 Juny 1843. Hy was blind, en had sedert veel jaren ontslag gegeven. |
1803 | |
[1 m. vernieuwinge] | |
Leo Antonius De Cruenaere, Onderpastor t'Iseghem. - Geboren te Kortyk 10 april 1772, overl. Pastor van 't Heilig Kerst te Gent, 9 Juny 1845. Pastor wordende te Meenen, in 1812, wierd hy er, na den brand van zyne eigene kerke, geïnstalleerd ten Capucinen. | |
1804 | Franc. Antonius Van Maldeghem, Pastor van Sint Maertens, te Kortryk. - Geb. t' Eecloo 28 Juny 1758, schielyk overl. te Kortryk, 25 Oest 1833. |
1805 | |
[1 zond. m.] | |
Carolus Marinus Joseph Le Grand, Pastor van O.L.V., te Kortryk,, en Deken van Kerstenhede. - Geb. te Brugge, 10 Oct. 1752, overl. te Kortryk 19 Mei 1830. | |
1806 | Zie 1788 |
1807 | Albertus Franc. Charle. Professor van Latyn en Overste van 't Collegie van Kortryk. - Geb. te Wervick 18 Sept. 1771; laatstmaal Pastor van Hansbeke; overl. te Brugge 16 Juny 1856. |
1808 | Edele Heer Ludovicus Donche, Priester van de Congregatie, gezeid Pères de la Foi, geb. te Brugge 18 July 1769, overl. Jesuit te Leuven 14 Oct. 1857. Zyn vader was van Dixmudschen, of |
liever Dunkerkschen edeldom, zyne moeder eene Jonkvrouw Vercruysse, van Kortryk. | |
1809 | Jacobus Ignatius De Ryckere, Pastor t' Heestert. - Geb. te Kortryk 25 Sept. 1763, overl. Pastor van Sint Vedastus, te Meenen, en Deken van Kerstenhede 17 Maert 1821. Deken De ryckere was de oudoom van vrouw Prudentia Vercruysse, zaliger gedachten, eerste echtgenote van Mynheer Hendrik Nolf, alsnu Burgemeester der Stede van Kortryk. |
1810 | Zie 1804 |
1811 | Johannes Aloysius Van Ommeren, Onderpastor van Sint Maertens, te Kortryk. - Geboren t' Amsterdam; eertyds Pastor te Middelburg en Deken van Kerstenhede; overl. Pastor van 't Beggynhof, te Dendermonde, 5 Febr. 1815, oud 69 jaar. |
1812 | Zie 1803 |
1813 | Carolus Jos. De Clerck, Onderpastor van Sint Maertens, te Kortryk. - Geb. te Poperinghe 31 Oct. 1772; weleer Pastor van Sint Hermes, te Ronsse, en Deken van Kerstenhede; ontslaggever, schielyk overl. te zyner geboortesteê, 14 Nov. 1849. |
1814 | |
1815 | Zie 1805 |
1816 | Zie 1804 |
1817 | Dominicus Woutters, Pastor te Gheluwe. - Geb. te Wormhout, in 't Kameryksche, 1773, overl. te Poperinghe 3 January 1852, na opvolgentlyk de Pastoryen van Proven, Waermaerde, Gheluwe, Wervick, Coolkerke, Moerkerke, Dixmude en Rousbrugge bediend te hebben. |
1818 | Zie 1809 |
1819 | |
[9 m.] | |
Franciscus Winocus Verlinde, Professor van Rhetorica, t' Iper. - Geb. te Sint-Winoks-Bergen 13 Febr. 1753, overl. t' Iper 15 Nov. 1830. | |
1820 | |
[5 m.] | |
Bernardus Joseph Mori, Kapellaan en Ceremoniemeester der Cathedrale van Sint Baafs, te Gent; - Geb. te Gent 1 Mei 1772, aldaar schielyk overl. 24 April 1843. |
1821 | |
[25] | |
Joannes-Baptista Annocqué, Onderpastor van Sint Maartens, te Kortryk, - Geb. te Gent, 14 Dec. 1796, overl. Pastor t'Oordeghem 9 Dec. 1862. Hy was geleerd en schreef menig werkje voor de jeugd. | |
1822 | |
[12 m.] | |
Guillielmus Sandyck, Onderp. van S. Maertens, te Kortryk. - Geb. te Gent 27 Febr. 1791, overl. Pastor te Wondelghem 6 Sept. 1845. | |
1823 | |
[2 m.] | |
Seraphinus Van Herrewege, Onderp. van S. Maartens, te Kortryk. - Geb. te Wetteren in 1793, schielyk overl. Pastor te Caprycke 24 April 1866. | |
zondag 15 febr. | |
Bernardus De Smet, Overste van 't Kleen Seminarie van Sinte Barbara te Gent. - Geb. te Waerschoot 12 Feb. 1774, overl. Kanonik der Cathedrale van Gent 28 April 1842. | |
1824 | |
donderdag [19] | |
Joannes-Baptista Vande Kerkckhove, Onderp. van O.L.V. te Kortryk. - Geb. t' Oost-Eecloo 5 January 1790, overl. Pastor van Stekene 13 Dec. 1832, eene maand na zyne Pastory betrokken te hebben. Vroeger was hy lid van 't Nationaal Congres. | |
Zondag 22 febr. | |
J.B. Annocqué Zie 1821. 't Jaar 1824 was hy overste van 't Collegie van Kortryk en voorlaatste Rector van Sint-Michiels. | |
1825 | Zie 1804 |
1826 | Carolus De Rache, Pastor t' Anseghem. - Geb. te Crombeke 24 July 1782, overl. t' Anseghem 23 Sept. 1860. Seminarist zynde, moest hy naar Wezel, in 1813. |
1827 | Bernardus Six, Pastor te Desselghem. - Geb. te Moorseele 19 Dec. 1771, overl. Pater Augustyn, te Gent, 1 Oest 1867. Hy was te zynen overlyden de oudste priester van 't Bisdom van Gent en de laatste Pater Augustyn van 't voormalig Klooster van Rousselaere, dat naderhand Kleen-Seminarie geworden is. Zyn stichtend leven wierd door zynen medeparochiaan, Kanonik |
Rembry, van Brugge, beschreven, Rond den Heerd, jaar 1867, bladz. 299. | |
1828 | |
[2 m.] | |
Joannes Baptista Verkest, Onderpastor van Sint Maartens, te Kortryk. - Geb. te Wynghene 26 Sept. 1795, overl. Rector der Jesuiten te Namen 6 Oest 1858, na vroeger de Pastory van Iseghem bediend te hebben. | |
1829 | Guillelmus Franc. Tanghe, Geestelyke Koster van O.L.V., te Kortryk. - Geb. t'Iseghem in 1802, alsnu Kanonik der Cathedrale van Sint-Salvators, te Brugge. Zie 1836. |
1830 | |
[14 feb.] | |
Dominicus Cracco, Professor van Poësis, te Rousselaere. - Geb. te Rousselaere in 1790, overl. te Gent 5 Maert 1860. Mynheer Cracco was de kruine geschoren, toen hy onder Napoleo, naar de soldaten moest en optrok naar Wezel. Hy had eene rykbegaafde inbeelding, en was een goede poëet. | |
1831 | Zie 1824 |
1832 | Joannes Seghers, Pastor van O.L.V., te Kortryk, en Deken van Kerstenhede. - Geb. te Wetteren 30 Sept. 1789, overl. te Kortryk 29 Dec. 1870. |
1833 | David Verbeke, Onderp. van Sint Maertens, te Kortryk. - Geb. te Rousselaere 20 July 1796, overl. Pastor te Meulebeke 13 Oct. 1867. 't Jaar 1830 was hy lid van 't Congres, en, even als Deken Seghers voorzeid, droeg hy het Kruis van Eere. |
1834 | Petrus Joannes Arents, Pastor van Sint Maertens, te Kortryk. - Geb. te Brussel 19 Nov. 1793, overl. te Kortryk 2 February 1861, op den vier- en veertigsten verjaardag van zyne priesterwyding. |
1835 | Desiderius Petrus Antonius De Haerne, Professor in 't Collegie van Kortryk. - Geb. t'Iper in 1804, alsnu Kamerheer van Z.H. Pius IX, Kanonik van Brugge en Vertegenwoordiger van de Kortryksanen, in de Kamers van Brussel. |
1836 | (Zie 1829) Tanghe. laatste Rector van Sint Michiels, te Kortryk. 't Was onder hem, immers den 23 April 1843, dat de eerste Paters Jesuïten, door het toedoen van Pastor Arents, in S. Michiels wederkwamen. |
1837 | Leander Marcellus Muylle, Onderp. van O.L.V. te Kortryk, - Geb. te Beveren, by Rousselaere 17 Febr. 1803, overl. Pastor t' Harelbeke 7 Juny 1863. |
1838 | Carolus Doom, Onderp. van Sint-Maertens, en stichter van 't Oudmanhuis te Kortryk. - Geb. t' Hooghlede 1797, gewezen Pastor van Ruysselede, alsnu Proost van Doomkerke, welke toekomende prochie hare oprichting en haren naam aen dien ievervollen Pastor te danken heeft. |
1839 | Johannes Neut, Onderpastor van Thielt. - Geb. t' Ouckene in 1809, alsnu Pastor van Ardoye. |
1840 | Richardus Adolphus Bossaert, Professor in 't Collegie van Kortryk. - Geb. te Langemarck in 1811, alsnu Pastor van Zonnebeke. |
1841 | Joseph Ferd. Du Buisson [Pedagoga by Callens-Reynaert], Pastor te Melle. - Geb. te Sint Niclaais in 1799, en van de heerschende ziekte overl. te Geeraerdsbergen 16 July 1848. |
1842 | Carolus Ludovicus De Poorter, Pastor van Ingelmunster, - Geb. te Langemarck 5 Nov. 1801; wordt den 17 Maert 1837 Pastor t' Ingelmunster, alwaer hy opvolgt aen zynen Peter en Doper, Mynheer Goemaere, Zaliger, en sterft er Pastor, en tevens Eerekanonik van Bordeaux, 3 Dec. 1869. |
1843 | Richardus Jos. M. Vande Pitte, Bestierder van 't Oudmanhuis, te Kortryk. - Geb. te Meenen in 1814, thans woonachtig in Engeland. |
1844 | Augustus Gilliodts, Superior van de Jesuïten, te Kortryk. - Geb. te Brugge. |
1845 | Henricus Augustinus Ghislenus Van Tomme, Onderp. van O.L.V. te Kortryk. - Geb. te Deerlyk in 1813, alsnu Pastor te Wervick. |
1846 | Eduardus Jos. D'Haene, Onderpastor te Meenen. - Geb. te Kortryk 1808, alsnu Pastor van Breedene, alwaer hy eene nieuwe kerke bouwt. |
1847 | Eugenius Charlier, Onderp. van S. Maart. te Kort. - Geb. te Brugge in 1807, alsnu Pastor van Isenberghe. |
1848 | J.B. De Corte, Missionaris des Bisdoms. - Geb. te Sint Lievens Hautem 29 Sept. 1811, overl. te Brugge 19 Nov. 1873. Hy was een voortreffelyke dichter en redenaar, en was, vele jaren, 's Bisschops toeziender van de scholen van 't Bisdom. |
1849 | Bruno Vandale, Onderp. t' Oostnieuwkerke. - Zoon van d'heer J.B. en van Maria Cecilia Vercruysse, geb. te Kortryk 31 Oct. 1813, overl. Pastor van Sint Bertens, te Poperinghe, en Deken van Kerstenhede, den 20 Dec. 1873. |
1850 | Pater Ludovicus Timmerman, Jesuit te Kortryk. - Alsnu in residentie te Lier. |
1851 | Johannes Josephus Foict, Superior van 't Kleen-Seminarie van Rousselaere. - Geb. te Leffinghe 22 Mei 1813, alsnu XX Bisschop van Brugge. |
1852 | Felix Augustus De Bruille, Onderp. van O.L.V., te Kortryk. - Geb. te Wevelghem 25 Maert 1822, overl. Pastor te Cortemarck 10 Nov. 1869. |
1853 | Eugenius De Haene, Professor in 't Collegie van Kortryk. - Geb. te Brugge in 1823, alsnu Pastor van Wevelghem. |
1854 | Zie 1851 |
1855 | Pater Augustinus, van 't Augustynerklooster van Gent. |
1856 | Bruno Van Hove, Superior van 't Kleen-Seminarie, te Rousselaere. - Geb. t'Iseghem in 1819, alsnu Kanonik van Brugge, en Schoolopziender van West Vlaanderen. |
1857 | Petrus De Brabandere, J.C.B. en Student te Leuven. - Geb. t' Oyghem 1828, alsnu Kanonik van Brugge, J.C.L., Director en Professor van 't Seminarie van Brugge. |
1858 | Ludovicus Van Haecke, Professor in 't Collegie van Oostende. - Geb. te Brugge in 1829, alsnu Kapellaan van den Heiligen Bloede, te Brugge. |
1859 | |
1860 | Zie 1848 |
1861 | Pater Dionysius, Discals van 't Convent van Gent. |
1862 | . Recollet van 't Convent van Thielt. |
* * *
Bijlage 2
Brief van Gezelle over Donche
Kortryk[,] den 16 Juny 1890
Eerweerde Heer & vriend, 1Gy zult in Biekorf den doopact van Mgr[.] De Neckere en van 2Mgr[.] Lefevere gezien hebben. Van den eersten hebt gy my 3eenige bezonderheden beloofd; van den anderen ware 't my 4ook dankelyk. 5Ik heb hier twee brieven van Pastor Donche van Vladszeele, 6afschriften, geteekend [:] uit myne schuilplaatse, aan myne 7parochianen. Gy zult ze hebben als gij my wilt iets zenden aangaande 8dien braven man, om in Biekorf. Waar was die schuilplaatse? 9Hoe naar bestond die Pastor met N.N. Donche S.J.[,] 10die te Rousselaere op den Jubil[é] van 't Seminarie was en die 11mij eigenmondig zei dat hy de waakmeester of surveillant geweest 12hadde van Alf. de la Martine? 13Ben ue. zeer toegen[egen] 14Guido Gezelle
Woordverklaring: 1v. In Biekorf is in het nr. van 1,11 (Weedemaand 1890) wel de doopakte van Mgr. De Neckere opgenomen, maar nergens die van Lefevere. Leo De Neckere (1800-1833) werd bisschop van New-Orleans, Pieter-Paul Lefevere (1804-1869) van Detroit (Zela) (z.P. Allossery, Onze West-Vlaamse zendelingen 1 (Brugge, 1925), resp. p. 7 vv. en 21 vv. Had Gezelle bij vergissing het vervolgverhaal over Lefevere in het hoofd dat in jrg. 12 (1877) van RdH. was verschenen? / 9 naar: (bw.) dicht, nauw verwant / 10 Jubilé van 't Seminarie: jubelfeest bij het vijftigjarig bestaan van het kleinseminarie te Roeselaere op 11 augustus 1856. De 87-jarige pater Donche was aanwezig, als laatste getuige van de stichtingsperiode en het eerste bestuur van het seminarie door de uit Frankrijk afkomstige Pères de la Foi (1806-07). Zie: A. Marlier, a.w., 144 vv. en L. Pillen, J. Pollet, 175 jaar Klein Seminarie te Roeselare. Roeselare, 1982, 23 vv. en 69. Louis Donche behoorde sinds 1802 tot de orde, en na een verblijf in het college te Belley (Fr.), werd hij in sept. 1807 naar Roeselare gehaald om er de (uitsluitend) franssprekende superior C. Bruson bij te staan; hij was ook godsdienstleraar en predikant. Al
in november 1808 moest hij Roeselare verlaten, na bekendmaking van het uitvoeringsbesluit van het afschaffingsdecreet van 22 juni 1804 op de orde van ‘verkapte jezuïeten’ door keizer Napoleon. In de lijsten van de handtekeningen bij het jubelfeest van 1856 schreef Donche nog onder zijn naam: ‘chassé par Bonaparte’. Gezelle, toen zelf surveillant te Roeselare, ‘stelde belang in dezen eerbiedwaardigen getuige van het verleden en had met hem een gesprek dat hem lang nadien is bijgebleven’ (A. Marlier, a.w., 26 v.) / 11v. L. Donche verbleef van januari 1803 tot september 1807 in het college van Belley (Fr.), een stichting van de orde der Pères de la Foi, waar de bekende staatsman en dichter Alphonse de Lamartine (1790-1869) 4 jaar verbleef. Donche was er prefect en surveillant. A. de Lamartine zou later in Les Confidences (18491) (Paris, Hachette, 1886, 105 vv.) op genuanceerde toon over zijn collegejaren schrijven; hij looft zijn meesters, maar laakt het systeem.
* * *
Vindplaats: BAB, N 66 (s.v. Donche). Brief (dubbel vel, 2 en 4 blanco) G.G. - [E. Rembry?], Kortrijk, 16.6.1890.
Gepubl. in: A. Marlier, Lodewijk-Vincent Donche. Societatis lesu (1768-1857). Stichter van de Zusters der Christelijke Scholen van den Heiligen Jozef Calasanz te Vorselaar. Leuven, 1948, p. 416. Geciteerd in: L. Pillen, J. Pollet, 175 jaar Klein Seminarie te Roeselare. Roeselare, 1982, p. 28.
Gezelle vraagt inlichtingen over Pastor Donche, auteur van twee klandestiene brieven uit de tijd van de Franse overheersing, met het oog op publikatie in zijn nieuw tijdschrift Biekorf (1890-). Vraagt ook naar de verwantschap met een pater Donche, s.j., van wie G. nog een herinnering ophaalt.
De vraag is waarschijnlijk gericht aan E. Rembry (1835-1907), toen secretaris en officiaal van het Brugse bisdom. A. Marlier (a.w.) dacht aan A. Duclos, ‘den secretaris van het Brugse Bisdom’, maar die was in 1890 pastoor te Pervijse. De vindplaats wijst eerder in de richting van Rembry, die overigens Gezelle dikwijls aanschreef om dergelijke historisch-biografische vraagstukjes op te lossen. In het Gm. (Archief Viaene 1980, 49/2 H + J) bevindt zich daarenboven een briefje van de hand van Rembry dat op Gezelles brief een (deel van een) antwoord kan zijn geweest (een annex van een onbekende brief? Vgl. C. Verstraeten, De briefwisseling tussen Guido Gezelle en Ernest Rembry. Onuitgeg. lic. verh., Gent, 1980). Rembry bezorgt Gezelle de gevraagde gegevens over Constantinus Felix Donche: ‘(zoon van Nicolaus Franciscus Donche en Maria Cecilia Rosa Vercruysse,) geboren te Brugge, den 4 Juny 1763. Primus Academicus te Leuven 18 Aug. 1784. Priester gewijd 14 Sept. 1787. J.U.L. - S.T.B. Kanonik en Scholaster van O.L.V. Kerk te Brugge 20 Oct. 1794. Pastor te Vladsloo, by Dixmude 20 Juny 1796. Geprofest in de abdy van O.L.V. van Latrappe [orde der Trappisten], te d'Artveldt [Darfeld], by Münster, onder den naem van Joannes-Maria 24 Juny 1803. Vertrokken naer de Missien van Noord-America 1 Mei 1806. Overleden in den Kentucky (Noord-America) - 14 Mei 1808’.
De snipper bevat geen antwoord op de vraag naar de verwantschap met N.N. Donche S.J. In Rond den Heerd van 13 juni 1868 (3,29 p. 230 v.) was dit evenwel al opgehelderd. In een brief aan de red. van O. (Rembry?) over de ‘mannen, die, tijdens
de Fransche Revolutie, meest bijgebracht hebben om de reliquie van 't Heilig Bloed in veiligheid te stellen’ wordt ook geschreven over Ludovicus Vincentius Donche (o Brugge, 1769), een figuur uit genoemde geschiedenis, priester, later stichter van de Zusters der Christelijke Scholen te Vorselaar, en gestorven als jezuïet te Leuven in 1857. Zie: A. Marlier, a.w. en onze noot 72. In de brief van O. aan RdH. (uit Brugge, 11.6.1868) wordt uitgeweid over broers en zussen van L. Donche, ook priesters en religieuzen, waaronder Constantinus Felix Donche, priester te Vladslo, en gestorven als missionaris in N.-Amerika.
Reagerend op die brief stuurt OMICRON [L. Slosse] meer gegevens over Const. Donche. Slosse, toen leraar te Diksmuide, schrijft uit het nabijgelegen ‘Vladsloo, op O.L.V. Carmeli-dag [16 juli], 1868’ over een vondst in de plaatselijke kerkarchieven: de eerstemiskelk van C. Donche (van 14.9.1787), en verder meldt hij: ‘In de kerkpapieren van Vladsloo rust er een zeer lange “herderlijcken brief” van Pastor Donche, waarin hij, gedoken op eene hofstede, om den slechten tijd [de Franse bezetting], zijne schapen op het bewegelijkste vermaant en onderwijst nopens de wolven en de slechte leeringen, die welhaast in zijne dierbare kudde zouden binnengeslopen hebben’ (RdH, 3,35 (25.7.1868), p. 277; vgl. A. De Cuyper, Guido Gezelles Eigen van de Vlaamse bisdommein, in: Gkr. 10 (1974), p. 104).
Misschien heeft Rembry in zijn (onbekend) antwoord Gezelle gewezen op die vergeten passage uit RdH.; achtte men daarop verdere publikatie van gegevens in Biekorf van 1890 overbodig? In ieder geval is van of over de brieven van C. Donche in B. niets terechtgekomen.
(In RdH. van 1872 (7,36 (3.8.1872), 312 v. is ook De stamtafel van de familie Donche te lezen).
Uit A. Marlier (a.w., p. 113) vernemen we dat de brieven van Constantijn Donche, ondergedoken op zijn parochie Vladslo na het verbanningsbesluit tegen de onbeëdigde priesters van november 1798, vooral waarschuwingen zijn aan het adres van zijn parochianen, o.a. voor de beëdigde priesters.
- voetnoot(1)
- Zie vooral J. Boets, Gezelles journalistieke bedrijvigheid tijdens de eerste jaren van zijn Kortrijkse periode, in: Gkr. 7 (1971), p. 55-114 en Id., Gezelles Coriracena. Antwerpen-Utrecht, 1972, inz. p. 7-9.
- voetnoot(2)
- P. Couttenier, Maatschappelijke basis van Gezelles poëtische vernieuwing omstreeks 1877, in: Gkr. 12 (1978), p. 17-33.
- voetnoot(3)
- Brieven bewijzen dat Gezelle reeds medio 1875 volop archivalia ontleent. J. Boets haalt een brief van 3 juli 1873 aan waarin Gezelle om teruggave wordt gevraagd van ‘la pacotille d'annotations, manuscrits etc. concernant la ville de Courtrai, que je lui ai remise antérieurement’. (Gezelles Cortracena, p. 9).
- voetnoot(4)
- Zie: J. Boets, Gezelles Cortracena, p. 163 vv. en J. De Cuyper, Guido Gezelle en ‘De Vryheid’ 1873-1874, in: De Leiegouw, 14 (1972), p. 355-391.
- voetnoot(5)
- A. Walgrave, Het leven van Guido Gezelle: Vlaamschen priester en dichter. dl. 2, Amsterdam, 1924, p. 20.
- voetnoot(6)
- H. Roland Holst, Guido Gezelle. Amsterdam, 1931, p. 48 v.
- voetnoot(7)
- In het Gezellemuseum is een bundel documenten voorhanden (Filologie I,9 in CGs. film 12), samengesteld door P. Allossery: Armkamer Kortrijk 1774-1874. Nota's en bescheiden dienaangaande door G.G. verzameld, met enkele stukken handschrift uit zijn opstel der geschiedkundige schets (verder: Gm., map Armkamer). Verder is vooral onderzoek verricht in het archief van de gewezen Armenkamer te Kortrijk, nu in het archief van het O.C.M.W., Reepkaai, 8, Kortrijk, en in talrijke verspreide archieven (z. lijst afkortingen p. 118).
- voetnoot(8)
- Gm., map Armkamer. Brief L. Slosse - G.G., [25.12.] 1873: antwoord op onbekende brief van [23.12.1873]. Onderaan schreef Slosse in potlood: ‘blyf dezen namiddag t'huis of zeg, in 't weggaan, waar gy te vinden zyt; ik zal misschien komen’.
- voetnoot(9)
- Leopold Slosse (o Marke, 1842), kapelaan te Izegem sinds maart 1872, was met Gezelle bevriend geraakt tijdens zijn opleiding tot priester (wijding in 1867); zie zijn medewerking aan Rond den Heerd. Vanaf 1872 ontstaat tussen Gezelle en Slosse een drukke correspondentie.
- voetnoot(10)
- Hij verwijst naar de twee Aenspraken van de bekende predikant ‘gedaen voor de edele achtbare heeren burgemeester en schepenen alsmede voor de heeren armbestierders der stad Kortryk’ in 1829 en 1836. Opgenomen in G.F. Tanghes Sermoenen gepredikt in geestelyke zending en dienstig voor elken zondag des jaers. Brugge, 1863-1874, dl. 13, resp. p. 217-245 en 246-268. Voor inlichtingen, over L.A. Caytan (Roeselare, 1742- Brugge, 1813), kanunnik te Brugge, - waarover verder meer - verwijst hij naar een ander werk van Tanghe: Panorama der bekende kerkdienaers van Onze Lieve Vrouw te Brugge. Brugge, Wed. De Schryver-Van Haecke, 1864, p. 142-151 (met lijst van zijn werken). Zie de bibliografie van G.F. Tanghe door A. Vanhoutryve, in: Kan. G.F. Tanghe, Parochieboeken, dl. 1. Handzame, 1977 (anast. herdruk), XV-XXXII.
- voetnoot(11)
- Slosse verwijst naar de politieke context van de terugval van het gebruik in de jaren zestig. Wat volgt over de viering van 1874 moet (ook) gelezen worden in het kader van de groeiende partijstrijd.
- voetnoot(12)
- Henri Nolf (1818-1884), katholiek gemeenteraadslid (1851-1857 en 1864) en burgemeester van Kortrijk (van 1864 tot aan zijn dood). Energieke persoonlijkheid, lid van diverse politiek-sociale instellingen. Lid van de Bureau de Bienfaisance (Weldadigheidsbureel) en vanaf 1864 voorzitter van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen (Hospices Civils) en van de Berg van Barmhartigheid (z. verder, noot 13). Cfr. R. Tanghe en P. Vancolen, Gedenkboek stad Kortrijk 1830-1976. Kortrijk, 1976, p. 318 v. en F. Germonprez, Kortrijkse figuren 1. Kortrijk, (1965), p. 61 v.
- voetnoot(13)
- De stichting van de Armkamer - waarover verder meer details - dateert van 9 december 1774. Afgeschaft onder de Franse bezetting (wet van 27.11.1799) en opnieuw opgericht als Bureau de Bienfaisance (met een Bureau Intra-muros en een Extra-muros). De instelling organiseerde de bestrijding van de bedelarij en de armenzorg ‘aan huis’ op gemeentelijk vlak, onder het bestuur van een officiële comissie van (acht) armmeesters. In 1925 werd ze, samen met de zgn. Hospices Civils (of Burgerlijke Godshuizen), die instond voor de zieken- en armenzorg in instellingen zoals ouderlingentehuizen e.a., gereorganiseerd tot de Commissie van Openbare Onderstand (C.O.O.), nu O.C.M.W. - In de negentiende eeuw kenden gemeenten ook een zgn. Berg van Barmhartigheid (Mont de Piété), een bank van lening (lommerd). - De inkomsten van de Bureau de Bienfaisance ontstonden via collectes (nieuwjaarsommegang ‘met den blok’ en ‘omhaling voor lijnwaad’ in november), giften en opbrengst van kapitalen. Jaarlijks werd te Kortrijk, op de 1e of 2e zondag van maart, een jubileum- en offerandemis (met sermoen) georganiseerd, met broodbedeling achteraf.
- voetnoot(14)
- Gm., map Armkamer. Brief H. Nolf - G.G., 31.12.[1873]. Op de brief lezen we 1874, ongetwijfeld een verschrijving.
- voetnoot(15)
- Charles-Jean De Mulié (Kortrijk, 2.5.1812 - 8.12.1899). getrouwd met Clothilde De Bien (een nicht van Prudence Vercruysse, eerste vrouw van Henri Nolf). Handelaar, conservatief-katholiek gemeenteraadslid (1848-1854 en 1861-1899), schepen (1848-51) en provincieraadslid (1866-99). Stichtend lid van de Association Constitutionnelle et Conservatrice de Courtrai (1858), etc. (z.P. Vancolen, Politiek leven te Kortrijk 1830-1884, in: Handelingen Geschied- en Oudheidkundige Kring te Kortrijk, 36 (1968-69), p. 316, 320 en passim en L.
Schepens, De provincieraad van West-Vlaanderen 1836-1921. Tielt-Amsterdam, (1976), p. 466 en passim.
In een art. uit De Vryheid, 12 (1874) schrijft Gezelle over de viering van Ch. De Mulié-De Bien (en Charles Soudan, ook katholiek provincteraadslid voor het kanton Kortrijk) in het stadhuis van Kortrijk, n.a.v. de toekenning van een koninklijk erekruis (in mei of juni 1874?). Gezelle reageert spottend op de uitsluitend Franse redevoeringen voor ‘onze twee vlaemsche Karels’ (z.J. De Cuyper, a.w., p. 390 v.). Ook in andere journalistieke teksten van Gezelle duikt De Mulié-De Bien op (z.J. Boets, Uit het dagwerk van Gezelle: Carlo de' Christophori, in: Ga., 4 (1973), p. 42 en Id., Gezelles leermaren, Antwerpen-Amsterdam, 1975, p. 50).
- voetnoot(16)
- Gm., map Armkamer. Brief H, Nolf - G.G., 7.1.1874. In diezelfde brief vraagt Nolf de documenten terug i.v.m. ‘la statue de St. Jean Népomucène’. Gezelle schreef over Johannes Nepomucenus in De Vryheid van november 1873: z.J. Boets, Gezelles Cortracena, p. 165 v.
- voetnoot(17)
- Gm., Corr. 1874 (CGs., Br. 189E). Brief L. Slosse - H. Nolf en H. Nolf - G.G., 19.1.1874.
- voetnoot(18)
- Gm., map Armkamer. Brief Ch. De Mulié - G.G., 20.1.[1874]. De Mulié schreef 1873. Allossery las 10 januari. Vermoedelijk gaat het om een lijst van De Mulié, nu in het Archief OCMW, waarop we naast de namen van de eerste armmeesters, een lijst vinden van de predikanten en ‘der sommen in de dienst opgehaald’ (3 vellen). G. bracht tussen de regels verbeteringen en aanvullingen aan.
- voetnoot(19)
- Gm., map Armkamer. Ontwerp van aankondiging (De Mulié). Inc.: ‘De honderjarige Jubilé van de arm kamer van Kortryk zal plegtiglyk gevierd worden op Zondag 1sten Maerte aenstaende 1874. De leden van het armbestier begerende dat al de nood(wendige) lydende dezer stad zouden ter dezer gelegentheid door eene byzondere en algemene uytdeelinge begunstigd zyn, [etc.]’. Gezelle verbeterde de eerste regels (hier onderstreept). maar gaf het verder op.
- voetnoot(20)
- Gm., map Armkamer. Ontwerp van inleiding (De Mulié).
- voetnoot(21)
- Zie: P. Vancolen, a.w., passim.
- voetnoot(22)
- In het Archief OCMW bevindt zich o.a. een ‘Tafel van de leden van de Armkamer der Stad Kortryk sedert hare instelling in 1775’ (2 vellen, ledenlijst 1775-1858, gericht aan ‘Monsieur H. Nolf, Pièces pour les Archives’) en een schrijfboek (16 p.) van A.M.D.G.: ‘Myne aenteekeningen aengaende de Oprigting der Arm-Kaemer in Kortryk’, met (vanaf 1803 tot 1873) lijsten van de jaarlijkse predikanten, de gedrukte sermoenen, de ontvangsten en ‘bemerkingen’ bij het jubileum van 1824. Bij een omslag (hs. De Mulié) gericht aan Gezelle, een lijst van de hand van Ch. De Mulié met de ‘Namen der Bestuurders van de armkamer sedert haer instelling 1774 tot 1874. Zoo als de leden als ook Bygevoegde Leden’ (3 vellen folio).
- voetnoot(23)
- Omstreeks diezelfde tijd is Gezelle ook op zoek in de archieven van de H.-Geestschool (het wezenhuis voor jongens waar hij sinds oktober 1872 woont): op 23 januari 1874 schrijft Slosse een briefkaartje aan Gezelle (Gm., map Armkamer) waarin hij besluit met: ‘En vergeet niet eenen leerling te belasten met het uitschrijven van die lijste’. In de SBK, Gezellearchief (doos 1) is een ms. terug te vinden (4 grote vellen, onbekende hand) met een kopie van een document uit het archief van genoemde school: Extrait van een handboekschen geintituleert: Register van de Fondatie, Regulen ende besittenissen van de Schole van Heylighen Gheest met alle de namen van de Gheestelijcke die ut dese schole syn voortghecommen (...) 15 mey 1669 -ms. Gezelle noteerde onderaan: ‘vergeleken by 't oorspronkelyke H.S. / Kortryk 29 's jaers 1874 / [w.g.] Guido Gezelle v.p.B.M.V.’. Op het hs. zijn aanvullingen terug te vinden door Slosse (achteraf?) aangebracht. Blijkbaar werd door het duo Gezelle-Slosse in januari 1874 volop gezocht naar realia van Westvlaamse geestelijken.
- voetnoot(24)
- Nolf verduidelijkt dat François Vercruysse niet behoorde tot de bekende Kortrijkse familie Vercruysse: ‘il était célibataire - surnommé den Spagnaerd - et demeurait avec sa soeur, rue Voorstraet, dans la maison occupée par Mme Vve Landas-Verschuere’ (Gm., map Armkamer. Brief H. Nolf - G.G., 23.1.1874 (G. noteerde in de rand: ‘F. Vercruysse / no4 [van de armmeesters] / fondatieboek fo 612 / Menoncle [?] de Spanjaerd /).
- voetnoot(25)
- Gm., map Armkamer. Brief H. Nolf - G.G., 29.1.1874. Nolf mist vol. 3 (1835-36) van de Annales flamandes de la Propagation de la Foi, wellicht uitgeleend aan G.
- voetnoot(26)
- Gm., map Armkamer. Brief H. Nolf - G.G.,, 31.1.1874.
- voetnoot(27)
- [F.J. Taintenier], Traité sur la mendicité avec les projets de règlements propres à l'empêcher dans les villes et les villages, dédié à Messieurs les Officiers de Justice et de police par un citoyen. Tournai, P. Varlé, 1774, aangevuld met een Supplément au Traité sur la mendicité, avec objections qui ont été faites contre les projets de règlement qui y sont proposés pour l'abolir, et les réponses. Brussel, 1775. De eerste publikatie gebeurde in de Encyclopédie Economique, Rustique et Politique (ed. F.-X. Feller), 1760.
- voetnoot(28)
- Zie: A. De Leyn. Esquisse biographique de monsieur Ferdinand Van de Putte, vice-président de la Société d'Emulation, in: Annales de la Société d'Emulation, (Brugge), 34 (1884), 269-394 en Gkr., 4 (1967), p. 19 v.
- voetnoot(29)
- Gm., map Armkamer. Brief H. Nolf - G.G., 2.2.1874. Ingesloten: brief F. Van de Putte - H. Nolf, ongedateerd.
- voetnoot(30)
- Den vader der arme, afgebeéld in het gestigtig léven van den eerweerden heer Josephus van Dale, Priester, en Instelder der Vergadering van de Zondag-schoól tot Cortryk; waer in eene korte Verhandeling op de Publyke Bédelrie. Tot Brugge, by Franciscus van Eeck en Zoon, 1804. XVI + 477 p.G.F. Tanghe schrijft in zijn genoemde Panorama (z. noot 10) (1864, p. 151) dat dit werk ‘eertyds in alle christelyke huisgezinnen te vinden was’. Gezelle gebruikte het later nog voor zijn eigen brochure over J. Van Dale van februari 1881. Zie hiervoor: J. Boets, Gezelle en de schoolstrijd te Kortrijk. Enkele nieuwe gegevens, in: Ga., 1 (1970), p. 3-27, inz. 17 vv. Ook in zijn Leermaren in de Gazette van Kortrijk heeft hij het op 12 februari 1881 uitgebreid over de auteur van het werk, Caytan. Zie: J. Boets, Gezelles leermaren, p. 26 vv. Ook in Gezelles artikelenreeks over Marcus ab Aviano van 1885 komt hij hierop terug (z.J. Boets, in: Ga., 4 (1973), p. 43).
- voetnoot(31)
- Zie: F. Germonprez, Kortrijkse figuren 1. Kortrijk, (1965), p. 27.
- voetnoot(32)
- Van de Putte bedoelt wel de Journal historique et littéraire. Luxembourg, 1774-1788 en Liège, 1789-1794 60 vol. (‘On y trouve des délibérations sur divers points de théologie, de physique, d'histoire, de géographie et de littérature’ Biographie Nationale, VII. Brussel, 1880-1883, kol. 3-8).
- voetnoot(33)
- Zie: P. Faider, e.a., Catalogue des manuscrits de la bibliothèque publique de la ville de Courtrai (Bibliothèque Goethals-Vercruysse et autres fonds). Gembloux-Paris, 1936. Catalogue général des manuscrits des bibliothèques de Belgique, vol. III, cod. 243 en 262 (m.b.t. de Kortrijkse Armenkamer) (meded. P. Vancolen).
- voetnoot(34)
- De l'état ancien de la mendicité dans la Flandre Occidentale, par M. l'abbé Carton, in: Bulletin de la Commission Centrale de Statistique, T. IV (1850), p. 41-70, (afzonderlijk gedrukt: Bruxelles, M. Hayez, 1850) is vooral een historische situering van de armenkamer (de
jointe) te Brugge.
De titel van de Latijnse brochure (volgens Carton, ‘un magnifique discours latin (...) où l'on exprime les vifs sentiments de reconnaissance qu'inspirait à ses administrés la courageuse et charitable entreprise de l'administration de la ville de Courtrai’) luidt: De suppressa hoc anno mendicitate ad Cortracenses gratulatio. Deo duce auspice deipara XXIX augusti 1775, hora tertia promaridiana habebitur in aula theatrali collegii cortracensis de suppressa hoc anno mendicitate ad cortracenses gratulatio, Cortraci, Typis Joannis De Langhe, 1775, 12 + (1) p. (z. Catalogus van het Fonds Joseph de Bethune. Deel 1: Boeken. Kortrijk, Stadsbibliotheek, 1982, nr. 1404). In SBK (Fonds Goethals-Vercruysse) bevinden zich ook Nederlands- en Franstalige versies. (Meded. P. Vancolen).
- voetnoot(35)
- Controle is onmogelijk omdat de genoemde kranten voor die periode niet beschikbaar zijn in SBK.
- voetnoot(36)
- Gm., map Armkamer. Brief Ch. De Mulié - G.G., Kortrijk, 3.2.1874.
- voetnoot(37)
- Eduard Gernaey (× Th.E. Hasaert) was lid van het Armbestuur sinds 1862. De Mulié noemt hem ‘un membre des plus zélés de l'administration’. Op de keerzijde van een Gezellehs. (Geen dichter die u volgen kan, Hs. 13/A) vinden we een overlijdensbericht van Ed. Gernaey, † 17.6.1885.
- voetnoot(38)
- Archief OCMW, map 1874.
- voetnoot(39)
- Gm., map Armkamer. Brief Ch. De Mulié - H. Nolf, doorgestuurd H. Nolf - G.G., 3.2.1874.
- voetnoot(40)
- BAB, Acta, 1874. 50. Brief J.J. Faict - Chan. Van de Putte, Doyen, Courtrai: ‘J'approuve les arrangements que vous proposez. A 9. hs. la messe. Puis que l'offrande est pour les pauvres, je la ferai volontiers moi-même. J'assisterai aux Vêpres, en simple manteau de choeur, à 3 ½; puis j'officierai au salut. Mais avant tout je devrai être à Bruges, le même soir’.
- voetnoot(41)
- Dominique F.X.J. Vercruysse-Vanveldriel (Kortrijk, 17.9.1739-28.5.1805), ‘Eenen van de byzondere Stichters der Armkamer’ (bidprentje, Archief OCMW).
- voetnoot(42)
- Aparte nota bij de brief (‘rappeller [sic] le suivant, à rédiger’): ‘Het is een gebruyk in deze stad, dat de welhebbende Borgers ter gelegenheyd van uytvaerden, huwelyken, geboorten, de arme indagtig zyn, door milde Brooddeelingen (...), ook bestemd voor wie geen permanente bijstand nodig had. Hiervoor deed het arm bestuur reeds in 1776 kopere penningen verveerdigen met de wapen van de stad en de letteren AK die in de huyzen bedeeld worden en tegen de aenbieding van welke het zelve getal Brooden aen den Disch in de kerk [wordt bezorgd] waer den Brooddeel geschied [sic]’.
In een brief van 19.2.1874 zal Duclos het ook hebben over een medaille van de Kortrijkse armenkamer: ‘Weet gij’, schrijft hij aan Gezelle, ‘dat er tijdens de instelling der Arme Kamer eene groote zilveren medaalje geslegen wierd, gegraveerd door M. Nolf, de oude oom van Kan. Nolf. Een exempl. ervan berust in 't Cabinet van Onghena te Gent. P.S.M. Rembry zegt dat die med. in '74 geslegen wierd voor den ‘coetus misericordia’. (Gm., Corr. 1874).
Nauwkeurige informatie over die bewuste medailles vindt men in: M. Hoc, Les méraux de la chambre des pauvres de Courtrai, in: Revue belge de Numismatique et de Sigillographie, 89 (1937). Bruxelles, 1938, p. 67-82 + pl. III-V.
- voetnoot(43)
- Gm., map Armkamer. Brieven De Mulié - G.G., 5 en 6.2.1874.
- voetnoot(44)
- Gm., map Armkamer. Brief R. Willaert - G.G., leper, 10.2.1874. R. Willaert (oEsen, 1840), een gewezen leerling van Gezelle, was directeur van de Zusters der H. Familie te leper. Over Verlinde en andere predikanten, z. verder.
- voetnoot(45)
- SBK, FS, BFO, bundel 48. Briefkaart G.G. - L. Slosse. [6.2.1874].
- voetnoot(46)
- A. Viaene. Guido Gezelle en de Gilde van Sinte-Luitgaarde, in: Biekorf, 66 (1965), p. 366-385, inz. 369 vv.
- voetnoot(47)
- Jub. Brieven II, 128b, p. 151.
- voetnoot(48)
- Over De Foordt schreef Rembry later zelf in zijn werk De bekende pastors van Sint-Gillis te Brugge (1311-1896), met aanteekeningen over kerk en parochie. Brugge, 1890-96, p. 269 v. Hij verwijst hierin naar een uitvoerige biografische nota over D.F. in het werk van zijn broer Dr. Rembry-Barth, Histoire de Menin. Brugge, 1881, p. 762-766. Zie ook: Biekorf, 1895, 144 en 192.
- voetnoot(49)
- Gm., Corr. 1874 (CGs., Br. 189F). Brief E. Rembry - G.G., Brugge, 14.2.1874.
- voetnoot(50)
- Los briefje, door Gezelle bijgevoegd aan de lijst van predikanten opgesteld door Slosse en Gezelle, hs. E. Rembry:
‘Le R.P. Dominique De Foordt, dernier sous-Prieur du couvent des Ermites de St. Augustin, / Bruges, mourut en cette ville le 2 Novembre 1800. Voici le copie de son épitaphe, encastrée dans le mur extérieur du bas-côté sud de l'église de St. Gilles, à Bruges:
D.O.M. / Gedagtenisse van Pater / Dominicus De Foordt, / Augustyn, / zoon van Jos. en Marie De Brauwer, / geboren tot Meenen den 23 Aug. 1735 / ten zynen tyde Prefect. Procurator / Prior en Superior, / die den tol aen de natuer betaelt heeft / den 2 dag in November / van het jaer 1800 oude styl, / of 11 Brumaire 9e Jaer, / in den ouderdom van 65 jaeren.
RUst nU gerUsteLYk VerLIChte zleLe / RUst eeUWig Met VreDe.
Die voorby gaet dat zy dog zeggen / de Zegening des Heeren zy op u. / Ps. 128, v. 7’.
Gezelle moet hierop nog méér over De Foordt hebben gevraagd. Duclos antwoordt in zijn brief van 19 februari (Gm., Corr. 1874: 1891): ‘Mr. Rembry en weet niet dat P. Defoort iets uitgegeven heeft; hij en weet niets van M. Veys’. Veys was een van de eerste armmeesters (zie verder).
- voetnoot(51)
- Gm., Corr. 1874 (189H). Brief H. Nolf - G.G., 17.2.1874.
- voetnoot(52)
- Gm., map Armkamer. Brief H. Nolf - G.G., 19.2.1874. Uit diezelfde brief blijkt ook dat G. nog steeds archiefwerk verricht. Nolf wil zich ter beschikking houden om samen te werken in de bibliotheek Goethals; ‘je prierai Monsieur Gezelle de me prévenir du jour et de l'heure, auxquels il désirerait faire ses recherches’.
- voetnoot(53)
- Gm., Corr. II (385/5A). Brief G.G. - Kan. [B. Van Hove], [na 19.2.1874 en vóór 1.3.1874]. Uitgeg. in Jub. Brieven II, 133a, p. 159-162. Baur vermoedde wel dat de brief bestemd was voor Rembry. Onze lectuur wijkt licht af van die uit Jub.
- voetnoot(54)
- Redevoering van de Christelyke Liefdadigheid, in Sint-Maertenskerk te Kortryk uitgesproken op den Twee en tachtigsten Verjaerdag van de Instelling der Armkamer, door B. Van Hove, Pr., Prof. van Rhet, in 't klein Seminarie te Rousselaere. Kortryk, Drukkery van Eugène Beyaert, 1856, 21 p.; verscheen eerst in De Standaerd van Vlaenderen van 11 en 16 sept. 1856. Van Hove was blijkbaar vertrouwd met de problematiek. Van 1857 dateert een werkje van hem, La vérité sur l'hospice de Roulers, par un bourgeois de Roulers (Gand, A. Neut).
- voetnoot(55)
- F. Betermans, De armenzorg in het Ancien Régime en de 19e eeuw, in: Handelingen Zuidn. Maatsch. v.T. en Lett. en Gesch., 11 (1957), p. 3-10; J. Van Bossele, Armen- en ziekenzorg in Kortrijk, in: De Postiljon van Sint-Niklaas, 1976, p. 19-21.
- voetnoot(56)
- C. Lis en H. Soly, Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa. Antwerpen-Amsterdam, (1980); M. Bonenfant-Feytmans, Wordingsgeschiedenis der Commissies van Openbare Onderstand, in: De openbare Onderstand door de eeuwen heen. (Tongeren, 1962), p. 17-23.
- voetnoot(57)
- Zie: C. Lis en H. Soly, a.w., 244 en het gedocumenteerde werk van P. Bonenfant, Le problème du paupérisme en Belgique à la fin de l'ancien régime. Brussel, 1934. Académie Royale de Belgique. Classes des Lettres, Mémoires, T.XXXV, p. 306-345.
- voetnoot(58)
- Y. van den Berghe. De algemene armenkamer te Brugge (1776-1925). Een poging tot rationaliseren en laïciseren van de armenzorg, in: Standen en Landen, XLIV. West-Vlaanderen. Brussel, 1968, 267-288.
- voetnoot(59)
- P. Bonenfant, a.w., 330.
- voetnoot(60)
- Voor het politiebevel, ‘kenbaer gemaekt, door Stede-knape, met den gewoonen Belder’, zie: Stigting van eene Arm-kamer binnen Cortryck, voor stad Cortryck, voor stad en schependom, goed-gekeurd by schepenen, den IX. December 1774. Tot Cortryck, By Jan Blanchet, (1774), 16 p. (exemplaren in SBK, Archief OCMW en PBC). De tekst van het besluit (Voorwerp om eene Arm-kamer binnen de stad Cortryck) is opgenomen in de aangehaalde werken van Caytan en Carton. Zie ook M. Hoc, a.w., 67-70 en de Resolutieboeken van de armenkamer in Archief OCMW (zie afb. p. 99).
- voetnoot(61)
- Dat het gewicht vooral bij magistraten en burgers lag, bewijst art. III van het statuut (Voorwerp...), dat bepaalt: ‘Van 't getal van Arm-meesters zullen altyd zyn, zoo veel doendelyk is, eenen ofte twee wereldlyke Priesters, ten minsten twee Heeren van het Magistraet, eenen Rechts-geleerden, twee Kooplieden en twee Rentiers.’
Te Brugge zou die laïciseringstendens zelfs leiden tot een conflict met de geestelijkheid (zie: Y. van den Berghe, a.w., 286).
- voetnoot(62)
- L. Bosman, De openbare onderstand in België sedert 1793, in: De openbare onderstand door de eeuwen heen. (Tongeren, 1962,) 25-29.
In De Vryheid van 31 januari 1874 plaatste Gezelle overigens een artikel dat met de armenkamer in (de aanloop tot) de Franse tijd verband houdt, nl. omtrent het initiatief van enkele bestuursleden, daterend van 1792, om door ‘eenen generaelen ommegang’ hulp te bieden aan de slachtoffers van de ‘onmenselijke verwoestiingen’. (Zie: J. De Cuyper, Guido Gezelle en ‘De Vryheid’ 1873-1874, in: De Leiegouw, 14 (1972), 370 vv.).
- voetnoot(63)
- Resolutieboeken Armkamer, f. 167 v. Acta 30.9.1798 en 5.10.1798. ‘La démission des membres actuels de la Chambre des pauvres est acceptée conformement à leurs voeux. Ils seront remplacés par un bureau de Bienfaisance composée des citoyens suivants: La Royère-Bossaert, J. Willems, A. Van Ruymbeke, De Jonghe-Van Roosebeke, De Brou, Beck-De Jonghe, Etienne de Ghendt, de Bien-de la Rue et Ignace de Vettere’. Een nogal gekleurd verhaal van die episode is te lezen in: Bn De Bethune, Les dernières années de la Chambre des pauvres de Courtrai (1792-1798), in: Bulletin Gesch.- en Oudheidk. Kring van Kortrijk, 10 (1912-13), 13-29.
- voetnoot(64)
- Voor die achtergrond, zie: P. Vancolen, Politiek leven te Kortrijk 1830-1884, in: Handel. Kon. Gesch.- en Oudheidk. Kring v. Kortrijk, 36 (1968-69), 78-82, 106, 188, 270 en passim.
- voetnoot(65)
- Voor alle duidelijkheid wijzen we erop dat G. blijkens de documentatie in het archief OCMW ook heeft beschikt over die sermoenen die werden gedrukt. We haalden reeds die aan van F.G. Tanghe van 1829 en 1836 en van Van Hove uit 1856. Vóór 1874 verschenen ook in drukvorm de Aenspraken van C.A. Van Beughem (1781), E. De Haene (1853), P. De Brabandere (1857) en L. Vanhaecke (1858). Exempl. ook in SBK, ABM en PBC.
- voetnoot(66)
- Over Andreas of Andries De Sadeleer, pastoor Sint-Maartenskerk te Kortrijk in 1758, ‘martyr de charité’ († 1794), zie: G.F. Tanghe, Leven van den heiligen Martinus, bisschop van Tours. Brugge, 1859, 96, Rond den Heerd, 1873, 114 en F. De Potter, Geschiedenis der stad Kortrijk, 3 (Gent, 1875), 148.
- voetnoot(67)
- Frans-Jos. De Smedt (Kortrijk, 1745-1815), kapelaan van St.-Michiels te Kortrijk, stichtte ini 1806 met steun van (vnl.) de familie Goethals-Vercruysse het klooster van de Zusters van Liefde (voor armenzorg) (in ‘Bersacques' Poorte’).
- voetnoot(68)
- Over Bruno Onraedt (Menen, 1755 - Wervik, 1819), eerste pastoor van St.-Michielskerk te Kortrijk in 1785, wordt gehandeld in Rond den Heerd, 1868, 275 (afdruk grafsteen).
- voetnoot(69)
- Carolus Le Grand (Brugge, 1752 - Kortrijk, 1830) was pastoor en deken van O.-L.-Vrouwkerk te Kortrijk vanaf 1803.
- voetnoot(70)
- Franciscus A. van Maldeghem (Eeklo, 1758 - Kortrijk, 1833). Vanaf 1802 pastoor van St.-Maartenskerk te Kortrijk (z.F. De Potter, a.w., 3, p. 149).
- voetnoot(71)
- Albertus F. Charle (Wervik, 1771 - Brugge, 1856), was in 1807 directeur St.-Amandscollege te Kortrijk.
- voetnoot(72)
- Louis-Vincent Donche (o Brugge, 1769), zoon van Nicolaas D. (een adellijk Brugs koopman) en Rosa Vercruysse (1730-1808), zuster van de genoemde stichter van de Kortrijkse Armenkamer, Dominique Vercruysse. L. Donche werd priester (Keulen, 1795) en in de zgn. besloten tijd geheim missionaris te Brugge (waar hij o.a. in 1797 een rol speelde in de berging van de relikwie van het H. Bloed) en te Torhout (1800-1802). Vanaf 1802 werkzaam als Pater van het Geloof in Frankrijk (Parijs, Belley), later te Roeselare (leraar en predikant in het pas gestichte kleinseminarie), van sept. 1807 tot nov. 1808, wanneer de orde door de Franse keizer Napoleon verboden werd. Later was hij predikant te Kortrijk, erekanunnik te Gent en stichter van de Zusters der Christelijke Scholen te Vorselaar. Jezuïet in 1843 (Namen). Gestorven te Leuven in 1857. (Zie: A. Marlier, Lodewijk-Vincent Donche. Societatis Jesu (1769-1857). Stiichter van de Zusters der Christelijke Scholen van den Heiligen Jozef Calasanz te Vorselaar. Leuven, 1948).
Zie verder bijlage 2, waarin we een brief van Gezelle, dd. 16.6.1890, bekendmaken en kommentariëren die betrekking heeft op de biografie van Donche.
- voetnoot(73)
- Jacobus I. Deryckere (Kortrijk, 1763 - Menen, 1821). In 1809 pastoor te Heestert. Later pastoor (1816) en deken (1817) van Menen.
- voetnoot(74)
- Joannes-Baptista Annoqué (Gent, 1796 - Oordegem, 1842). Was in 1821 directeur van het college te Kortrijk. In 1834 prof. te Leuven. Schrijver van geestelijke werken en schoolboeken (zie: J. Boets, Gezelles leermaren, 104).
- voetnoot(75)
- Bernard Desmedt (Sijsele, 1791 - Varsenare, 1859). In 1823 onderpastoor te Sleidinge.
- voetnoot(76)
- Carolus Derache (Krombeke, 1782 - Anzegem, 1860). In 1822 leraar te Brugge.
- voetnoot(77)
- Bernardus Six (Moorsele, 1771 - Gent, 1867). Zie het Levensbericht [door E. Rembry] in Rond den Heerd, 1867, 299-301, 308 v. en 314-318, inz. 309 (‘nu nog, te Kortrijk, weet men te spreken van de geleerde en zielroerende sermoenen welke hij daar deed, ten verzoeke der Arme kamer van die stad’).
- voetnoot(78)
- David Verbeke (Roeselare, 1796 - Meulebeke, 1867). Lid van het Nationaal Congres (1830), stichter en eerste directeur van het Sint-Amandscollege te Kortrijk. (z.R. De Paepe en R. Withouck, 150 jaar Sint-Amandscollege Kortrijk 1833-1983. (Kortrijk), 1982, 30-32). Gestorven als pastoor van Meulebeke.
- voetnoot(79)
- Joannes Seghers (Wetteren, 1789 - Kortrijk, 1870). Pastoor-deken van de O.-L.-Vrouwkerk te Kortrijk van 1830 tot 1866. (De Potter, a.w., 3 (Gent, 1875), p. 289.
- voetnoot(80)
- Petrus J. Arents (Brussel, 1793 - Kortrijk, 1861). Pastoor van St.-Maartenskerk, Kortrijk, vanaf 1833.
- voetnoot(81)
- Carolus Doom (o Hooglede, 1797), onderpastoor St.-Maartenskerk en in 1838 stichter van het bejaardentehuis St.-Jozef (z.J. Boets, Gezelles leermaren, p. 85 en Verzameld dichtwerk, 5, p. 155).
- voetnoot(82)
- Désiré De Haerne (1804-1890), de bekende volksvertegenwoordiger (z. Enc. Vl. Beweging, 1, 634). Was in 1834 leraar te Kortrijk.
- voetnoot(83)
- Jan-Baptist De Corte (1811-1873), missionaris, dichter (Verdichtsels. Brugge, 1860) en redenaar. In 1848 pastoor te Dottenijs.
- voetnoot(84)
- Bruno Vandale (Kortrijk, 1813 - Poperinge, 1873), zoon van de Kortrijkse schepen J.-B. Vandale-Vercruysse. Publicist; artikels in Rond den Heerd. Gestorven als deken van Poperinge.
- voetnoot(85)
- Over ‘le livret du Jubilé’ en poëzie ter ere van de nieuwe armmeesters hebben we niets kunnen terugvinden.
- voetnoot(86)
- Résumé de l'Etat de la Bienfaisance à Bruges, par Alph. De Schodt. Bruxelles, F. Gobbaerts, 1873, 25 p.: in de bibliotheek van het Bisschoppelijk Seminarie te Brugge bevindt zich het ex. van E. Rembry, in het Gm. dat van Jules Brouckaert, toenmalig stadsarchivaris te Kortrijk. Uit de reeds geciteerde brief van Ch. De Mulié aan G. van 3.2.1874 blijkt dat Gezelle - via H. Nolf - kontakt heeft gehad met Brouckaert voor zijn opzoekingswerk in het archief te Kortrijk. Verder zal blijken dat hij nog in de zaak zal worden betrokken.
- voetnoot(87)
- De lokale kranten (vooral: L'Echo de Courtrai en Journal de Courtrai) ontbreken voor de periode van maart 1874. We halen een reactie aan uit de Gazette van Thielt van 11 maart 1874. In het archief OCMW (ook ABM) is er wel een aankondiging (folder) van het Jubel-Feest met het programma voorhanden (9 u. pontificale mis J.J. Faict, sermoen Kanonik B. Vanhove, en om 4 u. lof met processie door ‘Zijne Hoogweerdigheid’; (in BAB, F 195, affiche met dezelfde tekst). In BAB, Acta 1874, 81 (bij 1 maart 1874): ‘Mgr. l'Evêque a officié pontificalement dans l'église de S. Martin à Courtrai, à l'occasion du jubilé séculaire (1774) de l'érection de la chambre des pauvres en cette ville. Le sermon a été prêché par M. le Chanoine Van Hove, Inspecteur Diocésain de l'Enseignement primaire’.
- voetnoot(88)
- Gm., Corr. 1874 (190 A). Brief, H. Nolf - G.G., 2.3.1874.
- voetnoot(89)
- Gm., Archief Viaene 1980 (43/5 H-I). Brief A. Duclos - G.G., [Brugge, begin maart 1874].
- voetnoot(90)
- Archief OCMW, map 1874. Brief I., Gondry - G.G., Ath, 8.3.1874. Louis-Jules Gondry (Tournai, 1818 - Ath, 1895), was sinds 1873 pastoor-deken van Ath. In 1883 werd hij kanunnik-titularis te Doornik (meded. A. Mayence, archiv. Evêché Tournai).
- voetnoot(91)
- Gm., Corr. 1874 (190 G). Brief H. Nolf - G.G., 22.4.1874.
- voetnoot(92)
- Gm., Corr. 1874 (190 H, I). Brief Ch. De Mulié - H. Nolf en H. Nolf - G.G., beide: 27-4-1874.
- voetnoot(93)
- Uit: Gm., map Armkamer; 6 losse velletjes, 10 zijden beschreven, ongenummerd. Onze schikking wijkt af van de volgorde waarin we de briefjes hebben gevonden. Een dubbele interlinie duidt het einde van een afzonderlijk (enkel of dubbel) blad aan.
Bij de manier van uitgave hebben we het accent op de leesbaarheid gelegd. Doorhalingen en toevoegingen vermelden we daarom in voetnoot. Alleen de open varianten (hier tussen twee schuine streepjes) hebben we behouden. Dit geldt ook voor de ongestipte ij.
- voetnoot(94)
-
Woordverklaring en correcties (de doorhalingen zijn tussen ronde haakjes geplaatst); de Latijnse citaten komen verder nog ter sprake):
1 en (de) zynen / 4 voor Christus / 6 (Cicero) De heidenen / 11v. nevenmenschen of (dieren) of halve dieren / 17 bermhertigheid (mijden) / 20 in / 21 oudemanhuis: oudemannenhuis / 26 om den arme (zyn ellendig leven) te langer te (doen ontstaen) lyden / 30 v. arm (oede is een) zyn is eene schande / 32 Horatius boven Ci[cero] / 33 v. eerst: zoodanig dat het zoc tot last (geweest hebben) / 34 v. puerum, pater, sito, necato, zei de roomsche wet: vgl. Cicero. De legibus III, 8,19; deze wet werd traditioneel aan Romulus toegeschreven, maar stond ook in de XII-tafelenwetten (meded. P. Claes) / 37 christendom / 42 v. Het helpen (het medelyden) / 46 op hs.: afte schaffen / 47 en wel is ('t is al en) 't is genoeg / 52 Superstitie: bijgeloof / 55-57 geschreven op keerzijde van het blad: door ons op de logisch meest geschikte plaats tussengevoegd / 64 heidenen (en de wetten van de onchristelyk geworden gouvernement / 73 van den staat, (en van heel dat braaf) / 74 v. eerst: Arme (menschen) / oud (vlaamsch) woord / aren, (dat is) arbeiden (en bezonderlyk in 't land werken) / 75 dat (moeten) zyn die lieden (zyn) / eerst: met (het) werk (hunner handen) hun(nen kost winnen) / 76 v. eerst: winnen zy meer als hunne(n) nooddruft (en 't onderhoud van hunne kinderen), zy ryken of worden ryke, welk woord eigentlyk breed te zeggen is / 76 nooddruft: levensbehoeften / 79 te kort (niet toe) / 82 steken, (zoo zy) / (en) / 82 v. overwinnen: (kunnen ze) / 83 schamele (lieden by onze voorouders) of / 84 largitione: door vrijgevigheid / breede (hertelykheid) / 86 eerst: weer aan den arbeid (of) aan (den kost geraken / 87 hersteld. (Kunnen zy dat niet) Zy / 91 om dat / 92 eerst.: te rap om te krygen / van vrek- en gierig(haards)heid (te [zwijgen]) / 92 nood(druft) (nu) / 102 een zeer (gevaarlyk en) / 103 eerst: van niets (doende) / 104 eerst: Hedendaags is het woord arm (meest zonder onderscheid, toegepast) / 108 v. eerst: hebben (en) / 109 is (ontelbaar) / 110 v. (alle slach van) armen geweest.
- voetnoot(95)
-
Nederlands etymologisch woordenboek (Jan De Vries, 1971): de etymologie van arm is ‘niet zeker’; oude vormen zijn bekend met betekenis: zwak, eenzaam, verlaten, zonder bescherming. Van arbeid: ‘De etymologie staat niet vast’: oude vormen bekend met betekenis: moeite, leed. In Franck's etymologisch woordenboek (N. Van Wijk, 1912, 1971, p. 21) acht men het verband tussen arm en arbeid wel ‘waarschijnlijk’. Volgens het WNT is de etymologie van arbeid ‘nog niet geheel opgehelderd’.
In Duitse etymologische woordenboeken vindt men meer aanwijzingen voor een mogelijke verwantschap arbeid-armoede; arm, Erbe en Arbeit worden er samen in verband gebracht met oudgermaanse vormen binnen één betekenisveld: eenzaam, verwaarloosd, verlaten, etc. Zie bv. F. Kluge (bew. W. Mitska), Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. Berlin, 196720.
- voetnoot(96)
- De vindplaats bij Cicero is moeilijk te achterhalen. Wellicht via tussenteksten vertaalt Gezelle uit De Officiis I, 150: ‘Opifices omnes in sordida arte versantur; nec enim quicquam ingenuum habere potest officina’ (Alle werklut houden zich bezig met een vulgair beroep; en zo kan ook een werkplaats niets verhevens in zich hebben).
Ik dank Paul Claes die de citaten voor ons heeft opgehelderd.
- voetnoot(97)
- Horatius, Satiren, II, 3, 91-92: ingens / pauperiem vitium: armoede is een grote ondeugd; Oden, III, 24, 42: Magnum pauperies obprobrium: de grote schande van de armoede.
- voetnoot(98)
- De volgende gedachtengang is gebaseerd op Fernand Tanghe, Armoede en sociale gondrechten. Bedenkingen over geschiedschrijving. Antwerpen, UFSIA, Departement Filosofie en Religieuze Wetenschappen, Werkdocument 1985: 2, 29 p., een korte synthese van een ruim opgezet onderzoek naar ontstaan en ontwikkeling van sociale grondrechten.
- voetnoot(99)
- K. Van Isacker (Mijn land in de kering 1. Antwerpen-Amsterdam, (1978), p. 78-83 en passim) legt het verband tussen paternalistische liefdadigheid en (onrechtstreekse) controle van het ‘armenleger’ door de heersende klasse.
- voetnoot(100)
- K. Van Isacker, De sociale mentaliteit van de katholieke burgerij in de XIXe eeuw, in: Economisch en Sociaal Tijdschrift, 8 (1954), 143-153 en S.H. Scholl (red.), 150 jaar katholieke arbeidersbeweging in België 1789-1939, 1: Sociaalkatholicisme 1789-1886. Brussel, 1963, p. 111 vv.
- voetnoot(101)
- Ook de stad Kortrijk moest in de 19e eeuw voor zijn tijdelijke en permanente behoeftigen instaan. Het aantal ervan was vooral groot tijdens de zgn. krisisen epidemiejaren (resp. 1845-49 en 1854, 1865, 1866 en 1870), waarbij de inwijking vanuit het platteland de toestand verergerde. Enkele cijfers uit de periode die ons hier interesseert: in 1860 werden 6.438 behoeftigen ondersteund door de 2 burelen (intra- en extra-muros) van de Bureau de Bienfaisance, en dit op een totale bevolking van 23.561 inwonders. Voor 1876 was dit cijfer 6.630 op 26.329. In beide gevallen is dit zowat 25% van de bevolking (z.R. Tanghe en P. Vancolen, Gedenkboek Stad Kortrijk 1830-1976. Kortrijk, 1978, p. 56).
- voetnoot(102)
- Y. van den Berghe, a.w., p. 286.
- voetnoot(103)
- Zie: B. Van Hove, Redevoering over de Christelyke Liefdadigheid (z. noot 54): De opbouw van het betoog verloopt als volgt: Wat te doen met de armoede? Tegenover twee ‘menselijke’ oplossingen - afschaffing van de armoede, wat in strijd is met de eeuwige waarheid ‘dat er altijd armen zullen zijn’, en een dwangmatig optreden, wat onvermijdelijk tot opstand leidt - plaatst Van Hove de christelyke liefdadigheid en de ‘leering van de armgeworden God’: in de kerk van Christus worden de armen, veracht door de heidenen, nu in de ‘nieuwe tael’ veredeld - Beati pauperes -, en de rijken, nu op de tweede plaats, komt het toe losgeld voor hun ‘last’ te betalen via liefdadigheid. De toegesproken ‘christen armmeesters’ wacht een hemelse zending: als dienaars van Jesus' armen ‘aen de arme menschen spreken van hunne weerdigheid by God (...) van geduld en overgeving’. In die geest werd ook de Kortrijkse Armkamer opgericht (door Van Dale); en ‘die geest ook is het dien zy bewaerd heeft en die in de zelfde familien, onder de afstammelingen der eerste stichters, als de kostelykste pand van het vaderlyk erfdeel bewaerd is gebleven’ (.20).
- voetnoot(104)
-
Geschiedenis der stad Kortrijk, uitgegeven op last van het stedelijk bestuur van Kortrijk. Gent, C. Annoot-Braeckman, 1873-1876, 4 dln.
Zie: J. Broeckaert, Frans de Potter en zijne werken, in: Jaarboek Kon. Vl. Acad. voor Taal- en Letterkunde, 1906, 121-188 en M. De Bruyne, Wederwaardigheden van een uitgave. Voor honderd jaar, in 1875, verscheen De Potters ‘Schets eener geschiedenis van de stad Rousselare’, in: Rollariensia, 7 (1975), 5-94, voor resp. bibliografie en situering van het historisch werk van De Potter omstreeks 1875.
- voetnoot(105)
- Gm., Corr. 1874 (192 A). Brief H. Nolf - G.G., 1.7.1874.
- voetnoot(106)
- SBK, Fonds Slosse, West-Vlaanderen, Kortrijk XI, W.Vl.21. Brief H. Nolf - F. De Potter, Kortrijk, 4.7.1874 (ons meegedeeld door P. Vancolen). Nolf had andere vragen voorgelegd aan F. Van de Putte.
- voetnoot(107)
- Zie: J. Boets, Gezelles Cortracena, p. 33: brief van Gezelle aan F. De Potter, 1.5.1874, uit SBK, Kortrijk XI/1.
- voetnoot(108)
- Gm., Corr. 1874 (189 C). Brief F. De Potter - G.G. ongedateerd [1874 of 1875?] (De Potter schrijft dat hij er al 4 maanden lang aan twijfelt zijn werk verder te zetten; hij dankt ook Gezelle voor een ‘verhandeling’ van Dr. Soenens over J. Palfyn die hem ongevraagd is toegestuurd. De biografische schets kwam in deel 4 van zijn Kortrijkse geschiedenis terecht, in 1876 verschenen).
- voetnoot(109)
- Zie: J. Boets, Gezelles leermaren, p. 68-70. Op het mogelijk verband tussen de feiten van 1874 i.v.m. de armenkamer en de recensie van 1881 is mij gewezen door J. Boets.
- voetnoot(110)
- J. Boets, Gezelle in conflict met F. De Potter, in: Id., Gezelles leermaren, p. 112-116.
- voetnoot(1)
- Lijst van L. Slosse (op basis van gegevens van Gezelle - en later ook door hem weer aangevuld -) van de priesters die het jaarlijks sermoen van de Kortrijkse armenkamer gehouden hebben. Uit: Archief OCMW, map 1874. Dubbel vel (folio) en een afzonderlijk blaadje met de namen voor de periode 1782-1797; beide hs. Slosse, met correcties Gezelle (purperen inkt) (hier tussen vierkante haken). We schoven beide lijsten ineen. Slosse stelde de lijst begin februari 1874 op.
- voetnoot(2)
- Slosse schreef hierbij: ‘Vraagt aan Kan. Rembry’. Gezelle deed dat ook. via A. Duclos (brief van 12 of 13.2.1874). Rembry antwoordde op 14 februari (Zie boven). Gezelle bevestigde Rembry's antwoord aan de lijst: (zie noot 50).