J. Boets
Het allerlaatste?
Tijdens peregrinaties, dolingen ofte zoektochien, per wagen, brief of telefoon, naar Gezelledocumenten, in archief, tijdschrift of krant, nu al haast zeventien jaar lang, is er heel wat aan het licht gekomen, dat, geordend en beschreven, met het oog op de toekomst in de papieren magazijnen van het Centrum voor Gezellestudie werd opgeborgen en dat daar nu in de vorm van fotocopie, op film of microfiche, betere tijden en zijn beurt afwacht.
Wegens het vele werk dat voorrang heeft, zal een groot gedeelte ervan voorlopig niet met voldoende aandacht kunnen bekeken worden; een groot aantal onbekende gedichten zelfs zullen rustig in de wachtkamer blijven tot ze zwijgzaam als naamloze reizigers in een van de laatste delen van het Verzameld dichtwerk samen met de oude bekenden de trein mogen nemen.
Voor enkele zou ik nochtans graag een uitzondering maken. Zo o.m. voor het gedicht waarvan vermoed mag worden dat het wel eens Gezelles allerlaatste gedicht zou kunnen zijn (VD 5, E 9). Het lag in een keurige autograaf in het archief van de familie Demey-Lateur. Boven de tekst schreef een vreemde (?) hand: November 1899.
Die twintig regels in gebroken rijm werden gemaakt om, ter gelegenheid van het naamfeest van een zekere zuster Gertrude, afgelezen te worden door kinderen die op een of andere wijze in een relatie van afhankelijkheid tot die zuster stonden. Waren het schoolkinderen? Of misschien weeskinderen? Het is meer dan waarschijnlijk dat ze werden geschreven in naam van dezelfde kinderen voor dezelfde zuster Gertrude als het even weinig localiseerbare naamfeestvers Roept altemale luide dat Baur in het 3de deel van zijn dundruk, blz. 243 v., wel had opgenomen (VD 5, E 10).
Het gedicht uit het archiefje Demey-Lateur is poëtisch niet zo veel beter, het is echter veel boeiender omdat er geen enkele reden is om te twijfelen aan de toegevoegde datering. De genoemde heilige is dan niet de H. Gertrude van Nijvel die op 17 maart wordt gevierd, wel de Duitse