Dichten... Wat is dichten dan?
Zowat de helft van de briefwisseling tussen Gezelle en het gezin van de Gentse kasteelheer J. van der Haeghen bleef bewaard, de brieven nl. die door de Van der Haeghens werden geschreven: die kwamen in goede handen terecht. Het zijn er meer dan zestig. Gezelles eigen brieven verdwenen in de nacht van de tijd, en deelden dan het lot van de geadresseerden. Jammer, zoals blijkt uit wat volgt.
Omstreeks nieuwjaar 1887 vraagt de zoon Maurice (namens zijn vader?), in het Frans zoals altijd, na wat nieuwjaarswensen en zo, het volgende:
Ik moet a.s. zondag naar een banket bij ‘Monsieur et Madame van Crombrugghe’ en mij werd gevraagd de menu's te laten drukken. Ik zou er graag iets bijvoegen ‘en flamand;... un petit quatrain, une petite charade ou tout simplement quelques bouts-rimés sur le mot van Crombrugghe’. Het mag niet te onschuldig zijn, daarom zal ik maar zeggen ‘que mon amphytrion a un faible pour le snaps (sic), une galanterie excessive pour les dames, un talent assez douteux pour la peinture et une oreille plus qu'aveugle; faites de cela un hutspot met veel peper en rijmelt dat te samen mijn liebe (sic) heer Geselle (sic) et je serai éternellement votre obligé. Een rijmelaar in nood. Maurice van der Haeghen’.
Op de keerzijde van een proefblad van Loquela van januari 1887 treffen we nu, met nauwelijks een leesteken en slechts een drietal correcties, de eerste versie aan van het resultaat. Veen (12,184) en Baur (3,359) hebben het, maar zonder datering, en ze spellen Crom met k: ze kenden de omstandigheden niet. Baur bracht wel interpunctie aan; we nemen ze over.
Van Gent en niet van Brugghe,
niet Crom, maar recht van rugghe,
bij 't schoonste deel van Gent,
die schildert lijk Apelles,
en schuw van Schiedams nat;
raadt, raadt wie es mij dat?
Maurice, zeer in zijn schik, dankte Gezelle ‘mille fois’ voor die ‘charmante devinette’, die ‘un effet magnifique’ zou hebben.
Terecht! En mét de nobiljon staren wij opgetogen naar het produkt van de ononderbroken schrijvende pen, mijmerend: ‘Dichten... wat is dichten dan?’ (Kl. 2,10).
J.B.