Gezelliana. Jaargang 11
(1981-1982)– [tijdschrift] Gezelliana (1970-1986)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
J. Boets
| |
[pagina 120]
| |
en deed niet anders meer
als dichten dapper aan
bij dag en nacht mn'heer [sic]
Al dikwijls al te diks
10[regelnummer]
heb ik met schoone reken
mij zelven 't was mijn ster
al in de krot gesteken
Bedanke de eerweerde dan
ik dank u alle bei
15[regelnummer]
omdat zij op mijn hert
zoo'n fijne plaaster lei
en wilt gij als men drukt
mij preuve zenden seffens
zoo stiere ik ze met al
20[regelnummer]
dat is misdrukt daarneffens
terug. Ik scheeder uit
't is twaalve en etenstijd
ik wensche u mij en haar
goe kost en appetijt
Meest waarschijnlijke vorm van de eindredactie: Als wierd om ieder vers
dat ik ooit heb gevonden,
mij zulk een prijs betaald
en zulk een brief gezonden,
5[regelnummer]
ik ware rijk voortaan
en deed niet anders meer
als dichten dapper aan
bij dag en nacht, m'nheer.
Al dikwijls - al te diks -
10[regelnummer]
heb ik met schoone reken
mij zelven - 't was mijn ster
al in de krot gesteken.
Bedanke de eerweerde dan
- ik dank u alle bei -
15[regelnummer]
omdat zij op mijn hert
zoo'n fijne plaaster lei,
en wilt gij, als men drukt,
mij preuve zenden seffens,
zoo stiere ik ze met al
20[regelnummer]
dat is misdrukt daarneffens
| |
[pagina 121]
| |
terug. Ik scheeder uit,
't is twaalve en etenstijd;
ik wensche u, mij en haar
goe kost en appetijt!
Duidelijk een gedicht dat ‘tussen pap en aardappels’ (cf. WNT, s.v. Tusschen), of liever nog juist iets vroeger werd gemaakt, en dat toch in zijn kleed van versneden alexandrijnen onze aandacht vraagt, zelfs door zijn inhoud onze nieuwsgierigheid wekt. Welke brief en welke prijs zou wel bij machte kunnen geweest zijn Gezelle nog ‘dapperder’ aan het dichten te zetten ?! Ook de bekentenis in de regels 9-12 moeten we onthouden: zijn poëzie - uiteraard zijn gelegenheidspoëzie: we zijn in 1879 - zou hem al te vaak moeilijkheden hebben bezorgd! Tenslotte intrigeert ons de aard van de ‘plaaster’ die een zekere ‘eerweerde’ zo pas op zijn hart had gelegd. In Zantekoorn treffen we geen verhelderende toelichtingen aan en in Biekorf brengt wat gezegd wordt, nauwelijks méér licht. Nochtans waren alle gegevens zonder al te veel moeite af te lezen van het blad waarvan Caesar Gezelle de tekst had gecopieerd. Die had hij nl. gevonden op de brief waarmee een zekere Isidoor Fraeys op 19.1.1879 Gezelle had bedankt voor een gedicht een paar weken vroeger op aanvraag van ergens een moeder priorin door Gezelle geschreven. Fraeys (o Roeselare 1846), een priester van het bisdom en gewijd in 1870, was enkele jaren collegeleraar geweest, eerst te Ieper en daarna te Brugge. In de Almanak van het bisdom is voor de jaren 1879 en 1880 achter zijn naam geen bediening ingevuld. In de Zondagbode van het bisdom van 23.5.1880, lezen we echter t.g.v. zijn benoeming tot onderpastoor te Pittem, dat hij in die jaren aalmoezenier was van de drukkerij Sint-Augustinus. En deze informatie is belangrijk om het vers en de genoemde bedankingsbrief van 19 januari een plaats te geven. We laten hem hier volgen. (De plaatsnaam bovenaan kan, volgens het Woordenboek der toponymie van Karel de Flou, verwijzen naar een wijk hetzij van Sint-Pieters-op-den-Dijk, nu Brugge, hetzij van Lissewege. Daar zal hij dus wel gewoond hebben.) | |
[pagina 122]
| |
drukken: om reden van 't werk dat op de pressen lag, en het werk dat dit nieuwe zou gekost hebben. Ik ben naar Moeder Prieure gegaan, en 'k heb haar geraden van den kader & de kleuren &a [et cetera?] met de hand te doen maken bij Mad. Petijt: dit was naar haren zin, & 't gedicht en den kader zullen in eerlijken stijl uitgevoerd worden. - Daarbij zullen de verzen in ['n] boekske gedrukt worden op een 12 tal exemplaren. - Als dit alles gedaan is, zende ik u uw handschrift weder.
Moeder Prieure heeft mij belast van u haren hertelijken dank te zenden voor de moeite die gij gedaan hebt & 't bewijs van genegendheid dat gij haar gegeven hebt. Zij verzocht mij ook u dit bladje papier te laten geworden (50 frs) tot teeken van erkentenis.
Uw toegenegen dienaar in Xo IFraeys pbr.
Het gedicht waarvoor gedankt wordt, kan geen ander zijn dan de honderd alexandrijnen t.g.v. de herdenking op 18.1.1879 van de 20 jaar van het priesterschap van Ernest Rembry; onder de titel ‘Engelendale II’ werden ze in de uitgave van Liederen, eerdichten et reliqua, nr. 57, opgenomen. Bijna acht jaar vroeger had Gezelle voor de eerste helft van datzelfde zilveren jubileum - en nog in hogere mate anticiperend - reeds 192 alexandrijnen geschreven, die onder de titel ‘Engelendale I’ als nr. 56 in LER zouden verschijnen. Beide gedichten werden door dezelfde zusters aangevraagd en zonder enige allusie op de dichter zelf - tot in 1872 nochtans een allesbehalve verdoken Bruggeling - ondertekend met. ‘Door de zeer eerweerde vrouw Overste, Onderoverste en Zusters van 't klooster der eerweerde Zusters Predikeressen van Engelendale, van 't order van den roemrijken Vader sint Dominicus’Ga naar voetnoot(1).
Van dat eerste en langere gedicht was, behalve een brochure van acht ongepagineerde bladzijden en in hetzelfde zetsel, ook een planodruk verschenen van zo maar even 73 × 99 cm.; hij wordt nog steeds in Engelendale bewaardGa naar voetnoot(2). Van het tweede gedicht zou er, blijkens deze brief, bij Petyt en ‘met de hand’, een soortgelijke plano gemaakt en een brochure op 12 exemplaren gedrukt worden. P. Allossery getuigt in de Jubileumuitgave van LER (236) dat de planodruk in Engelendale be- | |
[pagina 123]
| |
waard werd, maar dat hij geen brochure te zien kreeg. Op dit ogenblik is ook deze plano zoek geraakt. Dat de drukkerij Sint-Augustinus het nogal bezwaarlijk vond een druksel van zowat driekwart vierkante meter oppervlakte (de maat van de plano van 1871) op haar overvolle persen te leggen, moet ons intussen niet verbazen. Te meer daar de naam van de Brugse maker van het gedicht daarbij zelfs plaatselijk niet of nauwelijks in het nieuws was gekomen. Het is echter wel ontroerend te zien hoe Gezelle zelf, na voor de zeer royale ‘plaaster op zijn hert’ van niet minder dan 50 fr. opgetogen te hebben gedankt, rijmend duidelijk maakt dat hij voor dat te vondeling gelegd geesteskind van hem, voorlopig toch graag nog even zou blijven zorgen. Ze moesten hem een ‘preuve’ zenden; hij zou die zeer spoedig verbeterd terugbezorgen. We merken dat hij het bijna verontschuld gend vraagt, ja voorwendt dat hij het terloops zo maar even zegt, zo nog vlug em vijf vóór twaalf, dus tussen neus en lippen. De vraag maakt echter wel duidelijk hoeveel belang hij zelf aan zijn zo vaak misprezen gelegenheidsverzen hechtte. We zullen nog ooit weten hoe terecht! |
|