Gezelliana. Jaargang 4
(1973)– [tijdschrift] Gezelliana (1970-1986)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
J. Boets
| |
InleidingGezelles journalistieke geschriften zijn niet van die aard dat ze, op grond van hun specifieke literaire waarde, aan de schrijver ervan enige roem zouden hebben verzekerd. Daarenboven zijn de meeste zo sterk door het beroepsleven en de dagelijkse activiteiten van de persoon bepaald en zo weinig aan de diepte van diens dichterschap ontsproten, dat ze zelfs literair-historisch als marginaal moeten worden beschouwd. Zeker als men de literatuurgeschiedenis als de geschiedenis van het louter literaire ziet.
Wanneer men zich echter op een standpunt plaatst van waaruit het literaire werk zelf als een middel kan gehanteerd worden om met de mens, resp. een volk en zijn geschiedenis kennis te maken, krijgt Gezelles gehele activiteit betekenis en worden, dank zij de waarde van de dichter, zijn journalistieke geschriften ook en wel heel speciaal waardevol. Dan eerst trouwens kan men Gezelle ten volle recht laten wedervaren en hem benaderen als het fenomeen dat hij in waarheid was. Dan zien we hem niet | |
[pagina 4]
| |
alleen als exponent van onze vaak benauwende 19de-eeuwse denk- en gevoelswereld, maar wordt ons ook duidelijk hoe krachtig hij, door zijn veelzijdige begaafdheid en unieke inzet, heeft bijgedragen om die wereld te bepalen, en hoe verantwoord derhalve een studie van het hele fenomeen Gezelle wel is voor de kennis van onze eigen aard.
Bij een kennismaking met die volledige Gezelle is een bezinning over ook zijn journalistieke geschriften dus onontbeerlijk. Wetenschappelijke eerlijkheid, zelfs moed is daarbij wel geboden, vooral omdat we dan vanuit ons hedendaags denk- en gevoelspatroon geconfronteerd werden met een man die we, juist omwille van zijn dichterschap, menselijk wellicht anders hadden gewenstGa naar voetnoot(1).
Dit alles - het zij hier bij voorbaat gezegd - dienen we heel speciaal voor ogen te houden bij een kennismaking met onderhavige tekstuitgave. En dan mogen we bovendien vooral niet vergeten dat de magnetische velden in het ‘intellectuele’ leven - of in wat daarvoor doorging - in de 19de eeuw naar andere polen georiënteerd waren dan in deze late tweede helft van de 20ste. Vanuit het uiteraard weer tijdelijke ‘engagement’ van onze huidige geestelijke oriëntatie - of van wat daarvoor doorgaat - hebben we de neiging in de vorige eeuw als waardeloos af te schrijven wat toen reëel was, maar sedert gisteren of vanmorgen - terecht - niet meer aanslaat.
Het leven van de neo-middeleeuwse wonderdoener, Marcus ab Aviano, over wie Gezelle geschreven heeft wat we hier gaan lezen, spreekt ons uiteraard veel minder aan dan wat Gezelle over hem zegt. Vooral dan omwille van de wijze waarop hij dat doet. Om onszelf en anderen echter wat zelfs deze voorkeur betreft, tot bescheidenheid aan te zetten, zouden we terloops toch even willen herinneren aan de niet zo bijkomstige punten van overeenkomst tussen het overrompelende prestige van die kapucijn ‘wiens roem op het einde der zeventiende eeuw schier gansch Europa vervulde’Ga naar voetnoot(2) en dat van mannen als pater Lombardi of predikant Billy Graham, die nog na de tweede wereldoorlog, de laatste zelfs bij ons tot in 1969, niet alleen voor volle kerken, zorgden in alle westerse landen (Lombardi), maar zelfs, door middel van reusachtige teeveeschermen, voor | |
[pagina 5]
| |
bomvolle zalen in vele steden tegelijk (Billy Graham). Dit dan ter illustratie van het historische axioma dat zegt dat, om de geschiedenis te verstaan, men vér moet staan. Een historisch axioma, dat misschien wel een axioma, doch wegens onze bijziendheid vaak nauwelijks historisch is. Maar ondanks deze overweging blijft achteraf toch nog het misschien onredelijke, doch onuitroeibare onlustgevoelen bij de ervaring dat de man die Hiawatha, Tijdkrans en Rijmsnoer dichtte, in andere, gelijktijdige en onder méér dan een oogpunt ook merkwaardige geschriften zich al te duidelijk liet kennen als een mens van zijn tijd en van zijn milieu.
In de tweede helft van 1866 beleefde Gezelle, zoals hijzelf zegt, ‘slechte tijden’. Sedert op 26 mei 1866 een stootkar ‘alle papieren, banden, inpaksels, druksels en schriften die Rond den Heerd aangingen’ van bij Weale naar zijn huis gebracht hadGa naar voetnoot(3), stond hij gans alleen voor zijn weekblad gespannen, een wagen die niet alleen administratief moest getrokken worden, maar die ook week na week van een volle lading leesvoer moest worden voorzien. Alle vaste medewerking en toevallige hulp was hem dan ook welkom en vaak deed hij zelfs een beroep op zijn lezers o.m. opdat ze hem zouden zenden oude ‘Vlaamsche en andere boekskes die begraven liggen... en waarin dingen staan die Rond den Heerd zoo wel zoude te passe komen.(....) Al en zonden ze maar de stoffe alleene, 't garen en 't fatsoen zou ik geern genoeg toe leggen, want het zijn slechte tijden’. Dit schreef Gezelle in het nummer van 15 september 1866. (I. blz. 331). In het vorige, nl. dat van 8 september, had hij immers in zijn Dagwijzer (blz. 319 v.) over het naamfeest van O.L. Vrouw geschreven en handelend over de ontzetting van de stad Wenen door Jan Sobieski, Marcus ab Aviano erbij betrokken. Daarop hadden de kapucijnen van Brugge hem een uittreksel gestuurd uit hun archief dat handelde over het bezoek van die beroemde confrater aan hun klooster en aan de stad Brugge op 28 juni 1681. Gezelle publiceert de inhoud ervan en heeft het tegelijk over het intussen opgedoken boekje van Johan Carl Vrints van TrouwenfeldtGa naar voetnoot(4) over dezelfde monnik. Hiermee was Gezelles belangstelling voor die 17de-eeuwse wonderdoener gewekt. In een herdruk (1867) van zijn uit Rond-den-Heerd-artikelen samengelezen brochuurtje Sint Franciscus en de capucijntjes te Brugge (Brugge | |
[pagina 6]
| |
1867) laat hij dan ook niet na Marcus ter sprake te brengen (blz. 16-18) met een uittreksel uit Trouwenfeldt, de vertaling van het reeds genoemde Brugse archiefstuk en de beschrijving van een paar oude afbeeldsels van de wonderdoener en van een schilderij dat door de Gentse familie Heynderycx werd bewaard. Dit alles neemt hij nog eens over in Rond den Heerd III, blz. 162-164, en daar voegt hij dan de beschrijving aan toe van weer twee documenten, die hem intussen in handen waren gevallen, nl. een ‘allerprachtigste kunstprente op papier, verbeeldende Pater Marcus’ en een prentje met de voorstelling van het beeld van O.L. Vrouw dat ‘met den oogen mikte’ naar de biddende Marcus ab Aviano; op dat prentje werd o.m. vermeld dat keizer Leopold I voor Marcus een grafsteen had laten vervaardigen met jaarschriften in het Latijn. Die jaarschriften worden afgedrukt en vertaald, en Gezelle voegt eraan toe, dat, als een keizer een grafsteen liet maken voor Marcus, Rond den Heerd ook wel iets mag doen voor hem ‘omdat hij Vlaanderen, Brugge, Gent, Kortrijk vereerd heeft, zoo gezeid is, met zijn bezoek en zijne mirakelen’. In hetzelfde nummer had hij trouwens in die richting reeds een voorstel gedaan, en wel in verband met die ‘kunstprente op papier’, een voorstel dat ook enig licht werpt op de huishoudkundige politiek die in Rond den Heerd werd gevolgd: ‘Of ik ooit inschrijvers genoeg krijge op R.d.H., zoo zal ik dit schoon portrait doen nasnijden in 't hout, en drukken; wilt er iemand in den onkost komen, 't gebeurt seffens.’ Daarop meldt een lezer uit Antwerpen dat hij in het bezit is van een ‘klein gegraveerd portrait van dien heiligen Capucijn’ tevens verwijzend naar bronnen die het verblijf van Marcus te Lier attesteren. Gezelle neemt die brief op in het eerstvolgend nummer van 25 april (III, blz. 175). Drie jaar later, op 13 mei 1871, biedt Gezelle een portret van Marcus ‘in photographie’ te koop aan voor ‘een halven frank’ (VI, blz. 199) en op 10 juni zet hij de treuzelaars aan te bestellen, want de 100 afdrukken zijn bijna verkocht en hij zou er graag een nieuwe reeks van honderd laten afdrukken. Terloops herinnert hij daarbij nog eens aan wat hij schreef over Marcus in de vroegere jaargangen van Rond den Heerd (VI, blz. 232). Ook na zijn overplaatsing naar Kortrijk, verliest Gezelle de 17de-eeuwse kapucijn niet uit het oog. In februari 1873 stelt hij aan Duclos, die Rond den Heerd van hem heeft overgenomen, zelfs voor een speciaal nummer aan hem te wijdenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 7]
| |
Als dan meer dan tien jaar later, een van Gezelles trouwe vrienden, kanunnik Ernest Rembry, in het tijdschrift Précis historiques een uitvoerig opstel publiceert over de monnik in kwestie en hij dit, aangevuld met nieuw ontdekte documenten, afzonderlijk op de markt brengt onder de titel Le P. Marc d'Aviano. La délivtance de Vienne en 1863. Voyage de Marc d'Aviano dans les Pays-Bas en 1681 (Brussel, 1884), wordt die studie door Duclos omstandig besproken in Rond den Heerd van 11 januari 1885 (XX, blz. 45v.) en schrijft Gezelle daarover wekenlang in de Gazette van Kortrijk. De wijze waarop en de omstandigheden waarin dit gebeurt, zijn van die aard dat ze verdienen even te worden belicht. Het resultaat getuigt daarenboven zeer sterk van Gezelles gekende taalcreativiteit, maar jammer genoeg niet minder van de reeds genoemde eigentijdse geestelijke oriëntatie. Met de publikatie ervan wordt hier na bijna een eeuw verwezenlijkt wat, zoals zal blijken, Gezelles vrienden met aandrang hadden gevraagd en wat de dichter zelf, althans een tijdlang, ermee had beoogd.
De verklaring voor Gezelles vernieuwde belangstelling voor Marcus ab Aviano moeten we dus zoeken in de studie van Rembry. Maar deze studie zelf zou, zoals we zullen zien, er niet gekomen zijn zonder Gezelles eigen artikeltjes in Rond den Heerd. De ruim dertig jaar durende wederzijdse beïnvloeding van deze twee Westvlaamse priesters is een hoofdstuk apart. Een hoofdstuk, bij de studie waarvan voorzeker heel wat licht zou vallen op de dichter, maar ook op de functionering zelf van het diocees Brugge in de 19de eeuw. De publikatie van Rembry's zeer omvangrijke, in het Gezelle-archief van de Brugse stadsbibliotheek berustende briefwisseling alleen reeds zou dat hoofdstuk kunnen stofferenGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 8]
| |
De samenwerking tussen de in 1835 te Moorsele geboren Emest Rembry en de vijf jaar oudere Bruggeling Gezelle is des te merkwaardiger daar die twee niet alleen van karakter maar ook naar aanleg en zelfs ambtelijk antipoden waren. Terwijl de eerste zijn leven sleet in de onmiddellijke nabijheid van de bisschop en in 1873 reeds ere-kanunnik werd benoemd, heeft Gezelle het, na een paar glansrijke leraarsjaren, niet verder gebracht dan onderpastoor, rector van een kleine kloostergemeenschap en ambteloos priester. Het volstaat het nauwkeurige, zelfzekere en onveranderlijke geschrift van Rembry te vergelijken met het geïnspireerde, stuwende en wisselvallige van Gezelle. Bij de lectuur van hun briefwisseling krijgt men de indruk dat Rembry zowat de schutspatroon is geweest van het wonderkind, m.a.w. van het ononderbroken varende schip de bisschoppelijke kabine-piloot. Rembry gebruikte Gezelle niet alleen als vraagbaak voor zijn taal- en bibliografische problemenGa naar voetnoot(7), hij tracht hem aan het werk te zettenGa naar voetnoot(8), vraagt vertalingenGa naar voetnoot(9) enz., en beheerde zelfs zijn financiënGa naar voetnoot(10). | |
[pagina 9]
| |
Reeds op 16 februari 1880 denkt Rembry aan een studie over Marcus ab Aviano; die dag schrijft hij aan Gezelle een brief waaruit blijkt dat hij op zoek is naar gegevens i.v.m. het eventuele verblijf van de kapucijn in KortrijkGa naar voetnoot(11). Uit de jaren 1881 tot einde 1884 zijn er talloze brieven bewaard; nergens blijkt dat Gezelle Rembry nog verdere gegevens meedeelde. Maar na het verschijnen van zijn studie stuurt Rembry aan zijn vriend een overdruk en in de brief van 7 december 1884 erkent hij dan volmondig in welke mate hij voor deze studie aan Gezelle schatplichtig isGa naar voetnoot(12). Dit zal hij trouwens nog met veel nadruk herhalen tijdens de periode dat Gezelles artikelen aan het verschijnen zijnGa naar voetnoot(13). Intussen heeft hij in de brief van 7 december reeds gesuggereerd dat Gezelle wel een woordje zou kunnen zeggen over zijn studie in de Gazette van Kortrijk. Hij herinnert er hem aan in zijn nieuwjaarswens van 1885Ga naar voetnoot(14) en in zijn | |
[pagina 10]
| |
antwoord op Gezelles brief van begin januariGa naar voetnoot(15); in zijn brief van 4 februari dringt hij noginaals aanGa naar voetnoot(16).
Als dan op 14 februari Gezelles artikelenreeks een aanvang neemt, is Rembry van meet af aan opgetogen; hij weet niet hoe hij Gezelle voldoende kan danken en heeft enkel maar lof voor de inhoud van het eerste stukGa naar voetnoot(17). De hele reeks zal hij op de voet volgen en herhaaldelijk schriftelijk reageren om zijn vaardigheid in het schrijven te prijzenGa naar voetnoot(18), een vergissing toe te gevenGa naar voetnoot(19) of hem aan te zetten vertrouwen te hebben in de exactheid van de gegevens uit zijn eigen recente studieGa naar voetnoot(20). Hierbij drukt hij, na het lezen van het tweede stuk (21 februari) zijn ongerustheid uit over de mening die Gezelle zal voorstaan m.b.t. de komst van Marcus naar DoornikGa naar voetnoot(21). Reeds uit de brief van 8 januari was gebleken dat hierover verschillende meningen bestonden. Of de kapucijn al dan niet in Kortrijk zou geweest zijn - wat Gezelle in 1866 wellicht zonder enig bronnenonderzoek had menen te mogen schrijvenGa naar voetnoot(22) -, daarover waren ze het blijkbaar intussen al lang eens geworden. Maar in Kortrijk zelf heerste een taaie overlevering: Marcus ab Aviano zou vanuit Doornik Kortrijk gezegend hebben en daarbij de historische woorden hebben gesproken: ‘Kortrijk zal vele zien, en weinig lijen’. Op 28 augustus 1880 had Gezelle die traditie in de Gazelte van Kortrijk nog aan het woord gelatenGa naar voetnoot(23). Dit stemde niet overeen met Rembry's bevindingen. Zijn | |
[pagina 11]
| |
broer, Rembry-Barth, de geschiedkundige uit MenenGa naar voetnoot(24), had hem bij zijn opzoekingen geholpen en in Doornik was van Marcus' bezoek geen spoor te bekennen. Vandaar dat Rembry poneert dat de kapucijn Kortrijk niet vanuit Doornik, maar vanuit Gent heeft gezegend: voor dat vermoeden waren wel historische gronden aanwezig. Nu laat Gezelle, zelfs na diens aandringen, zijn Brugse correspondent echter tot het einde in het ongewisse over wat hij zal doen. Nog op 8 maart blijkt de ongerustheid van deze laatste: ‘... vous aurez bien du mal à prouver, si tant est que vous le tentiez, que Marc d'Aviano a visité Toumai’. Gezelle stond hier inderdaad voor een moeilijke keuze. Enerzijds waren daar de historische bevindingen van de gebroeders Rembry en anderzijds herinnerde hij zich zijn vroegere beweringen, gesteund op een hem uiteraard dierbare Kortrijkse traditie. Een traditie die door de met hem bevriende Kortrijkse burgerij werd voorgestaan. Een strijd tussen rede en hart. Maar als hij op 28 maart aan de Gentse episode uit Marcus ab Aviano's odyssee toe is, distantieert hij zich van de plaatselijke overlevering op een wijze die geen redelijk mens hem kwalijk kan nemen, ook De Mulie niet, die met Rembry in dit opzicht uitdrukkelijk van mening verschilde. Rembry waardeert het: ‘Vous avez fort habilement tourné la difficulté, vous avez respecté la vérité et ménagé très adroitement les susceptibilités’, schrijft hij hem op 6 april, en hij gaf er zich waarschijnlijk geen rekenschap van, hoe waar die uitspraak wel was, zoals we hieronder zullen zienGa naar voetnoot(25).
In wat voorafgaat voelen we duidelijk hoe verschillend de ‘oriëntatie’ was van deze twee Westvlaamse priesters wanneer ze bezig waren met historische gebeurtenissen of overgeleverde verhalen. Rembry beoogde een reconstructie van wat met betrekking tot Marcus ab Aviano's reizen archivalisch achterhaalbaar was; Gezelle echter streefde ernaar episoden uit het verleden ook wel historisch verantwoord, maar in de eerste plaats boeiend, volks en leesbaar te herschrijven. Als dan uit het verleden lessen | |
[pagina 12]
| |
konden getrokken worden voor het heden, liet hij die gelegenheid niet voorbijgaan. Overigens kende Gezelle de waardering van de volkse lezer voor wat gedrukt is, en zeker voor oude bronnen. Citaten daaruit verleenden niet alleen een aureool van onfeilbaarheid aan het verhaal, maar overtuigden tevens de lezer van de geleerdheid van de verteller en boezemden derhalve vertrouwen in. Gezelles historische bekommernis, die trouwens niet primeerde, bracht het onderhoudend karakter van zijn leesstof dus allerminst in het gedrang. Wel integendeel, zoals af en toe zal blijkenGa naar voetnoot(26). Typerend voor de hier bedoelde kenmerken van Gezelle als verteller is het stuk van 11 april. Tussen de weergave van oude archiefstukken in, lezen we daar passages als: ‘Ze zijn al overleden die te dien tijde leefden, maar ik zou vele aan den arme geven [,] konde en mochte ik iemand ondervragen van al degene[n] die op die twee schepen voeren, of die langs de vaart meêliepen, nopens de kleene omstandigheden, en nopens de nietigste voorvallen van die wonderlijke nachtreize naar Bruggewaard. - De schippers zullen daar jaren van verteld hebben; en de voerliên, als ze stokoud en stram in 't hoekske van den heerd zaten, met een kleen-kind op de knie, zullen gezeid hebben, dunk 'et mij, nog jaren later: Ik was een van die de schepen voerde, van Sint-Jooris tot aan Blommendaele; en 't was mijn beste peerd dat ik dien nacht ingespannen hadde; en 't was schuw van al dat volk dat kwam tegengeloopen, roepende: Zoei! haast u! ze zijn daar! enz.’ Zelfs aan Rembry was dat stuk niet ontgaan. Een beetje plomp, maar toch niet minder gemeend, feliciteert hij hem daarvoor: ‘Met byzonderen smaek heb ik uwen crostilleuzen artikel van zondag laetst gelezen over Marcus ab Aviano: dit is koddig opgesteld, en smaekt naer den trog, om nog...’.
Die waardering was reëel. Sedert 8 maart reeds was Rembry aan het aandringen opdat Gezelle zijn artikelen in boekvorm zou laten verschijnen: ‘Je pense que vos articles doivent être lus avec avidité, et que plus d'un aura manifesté le désir de les voir réunis en brochure; cette plaquette aurait, je crois, beaucoup de vogue, surtout si vous consentiez à la signer de votre nom’. Hij insisteert op 23 maart: ‘... je suppose toujours que vous réunirez vos articles dans une petite brochure, appelee, je crois, à un grand et légitime succès.’ En op 6 april: ‘Bien des fois déjà je vous ai demandé si vous comptiez réunir vos curieux articles en brochure: cette question est demeurée sans réponse jusqu'ici. Je crois que votre éditeur ferait là une excellente affaire. Cette brochure serait, je crois, un des plus intéressants opuscules qui auraient, de longtemps, vu le jour en pays flamand.’ Gezelle heeft wellicht begrepen dat Rembry zelf voor de uitgave zou willen instaan, | |
[pagina 13]
| |
want op 10 april meent deze laatste iets te moeten rechtzetten: ‘... Ik ben niet van zin dit aen te gaen op mynen eigen kost; ik dacht dat Beyaert dit boeksken, dat ongetwyfeld veel byval zou genieten, voor eigene rekening zou gedrukt hebben. Ten andere, dit gewrocht behoort u en u alleen toe; 't is gy alleen ook, by gevolg, die erover kunt beschikken. Ik zal dan niet schryven aen Mr De Meestere, noch ook handelen met Mr Beyaert-Storie’. En hij voegt er niet zonder bittere humor aan toe dat zijn ervaringen met eigen uitgaven financieel niet zo hartversterkend zijn geweest. Drie dagen later (13 april) verklaart hij zich wel bereid de drukproef voor die uitgave na te zien. Maar zover zijn ze intussen met de verwezenlijking van het plan nog niet gevorderd, want op 5 mei begin! het weer van voren af aan: ‘... la réunion de vos articles en brochure serait, je crois, un service réel rendu à la bonne cause, en même temps qu'un puissant moyen de réhabilitation d'un homme éminent, complètement oublié et que vous, le premier, avez remis en honneur, il y aura tantôt vingt ans. Sans vous, je n'aurais jamais connu Marc d'Aviano, et partant l'idée ne me serait pas venue de lui consacrer des pages, que vous avez si admirablement interprétées’. Op 2 juni zijn we blijkbaar weer op een dieptepunt: ‘Votre imprimeur compte-t-il réunir en brochure vos intéressants articles? Un mot de réponse, s.v.p.’, maar de 17de van dezelfde maand schijnt eindelijk alles in kannen en kruiken: ‘Proficiat! Voilà Carlo dei Christophori tiré au clair et à la veille de paraître en brochure...’. In zijn bijdrage van 13 juni in de Gazette van Kortrijk had Gezelle inderdaad geschreven dat hij ‘den heer uitgever Jules Demeester van Rousselaere [zou] laten beginnen met al dat er van Pater Marcus in 't vlaamsche gedrukt staat in een gehandig boeksken bijeen te vatten en dit aan de liefhebbers te koope te bieden’. Het nieuws wordt ook door Duclos zo gauw mogelijk aan de lezers van Rond den Heerd meegedeeldGa naar voetnoot(27). En op 18 juni worden, in een antwoord op Gezelles schrijven van de vorige dag, door Rembry allerhande details besproken: de keuze van het illustratiemateriaal, de onzekere dateringen, het al dan niet opnemen van sommige documenten en de correctie van de drukproef.
Vlot het niet met de drukker of komt Gezelle op zijn voornemen terug? Want op 16 augustus stelt Rembry weer de lakonieke vraag: ‘Hoe stelt het die fraeie oude Pater Marcus ab Aviano?’ En een maand later (15 september): ‘Mr Jules De Meester aurait-il renoncé à son projet de faire paraître en brochure vos beaux et intéressants articles sur Marc | |
[pagina 14]
| |
d'Aviano? Je n'entends plus souffler mot de cette affaire. Je regretterais vivement cette décision de Mr De Meester’.
Nadien moet het dossier weer eens ter hand zijn genomen, want op 9 oktober schrijft Rembry blij te zijn te vernemen dat ‘Marcus ab Aviano welhaest zal te voorschyn komen!’
Uiteindelijk zal dit spel van welles en nietes toch op een nietes eindigen, want op 2 maart 1886, meldt Rembry: ‘Le P. Marcel, Capucin, va mettre sous presse sa vie flamande de Marc d'Aviano. Quel dommage que vous n'ayez pu donner suite au projet, que vous aviez formé, de publier en brochure vos curiosisissimes [sic] articles de la Gazette van Kortrijk’.
In 1886 kwam inderdaad bij F. De Haene-Wante te Brugge van de pers Een wonderdoener der zeventiende eeuw of het leven en de wonderen van den eerbiedweerden pater Marcus van Aviano minderbroeder capucien. Bij een verzameld naar echte oorkonden in een geschiedkundig verhaal door den Eerw. Pater Marcellus, van Sint Nicolaas, kloosterling derzelve ordeGa naar voetnoot(28).
We kunnen alleen maar gissen naar de ware reden waarom Gezelles brochuurtje nooit het licht heeft gezien. Waren, na de aankondiging ervan in de Gazette van Kortrijk en Rond den Heerd, de blijken van instemming niet overtuigend genoeg? Kwamen de voorziene vooruitbestellingen niet vlot genoeg binnen? Gezelle wilde zijn artikelen met nog meer documenten aanvullen; verliep dit niet naar wens en vond hij dat, na het verschijnen van het boek van pater Marcellus, zijn brochuurtje nog maar weinig te bieden had?
Of is Gezelle misschien tenslotte toch teruggeschrokken voor het mogelijke effect dat sommige onbekookte uitlatingen zouden verwekken bij een publiek dat niet tot de lezerskring van Beyaerts krant beperkt bleef? Gezelle heeft wel heel vlot pamflettair proza geschreven, maar het zeer ongaarne van zijn eigen handtekening voorzien. Vooral in zijn Kortrijkse tijd bleef hij voor zulke activiteit liefst in de schaduw. Zelfs zijn brochuur- | |
[pagina 15]
| |
tje over priester Van DaleGa naar voetnoot(29), waarin hij slechts een paar keren zijn horens laat zien, bracht hij anoniem op de markt. En in Carlo de' Christophori had hij zich wel eens laten gaan. In de bijdrage van 28 februari heeft hij het over ‘den vreemden ongrui’ die in Brussel ‘woekert en woelt’, wat erop wijst dat het ‘geuzenlied’ van 1872 nog steeds in hem naklinktGa naar voetnoot(30). De eigentijdse vooraanstaande ‘geuzen’ zal hij opnieuw, zelfs gedeeltelijk nominatim, onder handen nemen in de bijdrage van 7 maart om hen te vergelijken met de schrijver van het onsmakelijke spotvers dat te Antwerpen op een muur werd geplakt t.g.v. het bezoek van Marcus, of om het contrast te doen uitkomen tussen hen en de magistraten uit de 17de eeuw. Dit alles kan in de politieke sfeer van de 19de eeuw nog enigszins door de beugel. Maar de uitdrukkingen die hij gebruikt bij de beschrijving van het optreden van de toch reeds historische Turken (9 mei) zijn verrassend ongecontroleerd, en zonder meer onredelijk is zijn uitval tegen het stadsbestuur van Wenen, dat bij de herdenking van 1883, naliet Marcus ab Aviano in herinnering te brengen: ‘'t Is een schande voor heel 't menschdom, en voor ons oud verrot Europa in 't bezonder’ (13 juni). Heeft de kleur van deze uitlatingen Gezelle tenslotte voor een publikatie doen terugschrikken? Immers zelfs na 88 jaar zijn zulke oprispingen voor een verantwoording van onderhavige bundeling niet zeer positief. Voor de kennis van Gezelle als 19de-eeuws publicist en vooral als politiek ‘gazetteschrijver’ zijn ze wel revelerend. In hun geheel bieden deze bijdragen zeer nuttig materiaal, in de eerste plaats voor de studie van de gehele Gezelle in de zin waarin dit hierboven werd omschreven, maar tevens voor een beter begrip van Gezelles taalgebruik en voor de kennis van zijn principes als vertaler. Wat op hetzelfde neerkomt. Vertalen betekende voor de dichter praktisch altijd ‘herscheppen’. Zijn Hiawatha en Goddelijke beschouwingen zijn daarvan een schoolvoorbeeld. Maar het feit dat de taalkundige zelfs in een doorde-weeks dagbladartikel een taal hanteerde die vaak nog rook naar de boetseerklei of anderszins de sporen droeg van de aarde waaruit zij werd opgegraven - we zijn nog duidelijk in de periode dat hij ook in het Middelnederlands aan het delven wasGa naar voetnoot(31) - illustreert het unieke karakter van Gezelles doortocht door onze letteren. | |
[pagina 16]
| |
In zover we dan in deze geschriften wel meer dan een allusie vinden op de politiek-godsdienstige spanningen van het ogenblik, maar zelfs geen verre echo van de toenmalige sociale gisting, zou men ze teleurstellend kunnen noemen. Zulke beschouwing is echter als belichting van deze tekstuitgave niet ad rem. Voor wie Gezelle kent, is die constatering trouwens de evidentie zelf. | |
Wijze van uitgave en afkortingenWe laten de 16 bijdragen uit de Gazette van Kortrijk 1885 genummerd op elkaar volgen zonder de titel te herhalen; aan het einde van elk stuk voegen we als verwijzing de datum van het respectieve nummer toe. Het betreft de 10de jaargang, vanaf nr. 7 tot 21 en nr. 24. Gezelle noemde de 2de bijdrage ‘1e Vervolg’ en zo verder, zodat het laatste stuk - het ‘15e en laatste Vervolg’ - de 16de bijdrage is: onder nummer 15 schreef hij ‘Vervolgt nog eenen keer’. Alleen de laatste bijdrage werd met zijn naam ondertekend.
Klaarblijkelijke drukfouten werden stilzwijgend verbeterd.
Alleen waar vermoed wordt, dat Gezelles sterk persoonlijke en ook wel Westvlaams getinte taalvormen bij de gemiddelde lezer vragen zouden doen rijzen, werden zij van een verklaring voorzien.
Wanneer Gezelle andere bronnen citeert en men mag verwachten dat hij getrouw wil weergeven, plaatsen we de afwijkende vormen, voorafgegaan door een kenletter, tussen scherpe haakjes in de tekst; R. betekent dan Rembry en RdH. is Rond den Heerd.
Met de eigennamen De Bo, De Vries, Kiliaen, Van Dale, Vercoullie en Verdam worden de bekende woordenboeken bedoeld. De titel Loquela verwijst steeds naar het woordenboek, tenzij anders wordt vermeld. | |
[pagina 17]
| |
Carlo de' ChristophoriAnders gezeid Pater Marcus ab Aviano, na het werk van den zeer eerweerden heer E. kanonik Rembry: ‘Le P. Marc d'Aviano La délivrance de Vienne en 1683 Voyage de Marc d'Aviano dans les Pays-Bas en 1681 Extrait de la revue Précis historiques, 1884 Bruxelles Alfred Vromant Imprimeur-éditeur 3, rue de la Chapelle, 3, 1884’ | |
- 1 -Als Carlo de Christophori, zoon van weledelen Heer Marco en Mevrouw Rosa Zanoni, op den 17 november 1631, tot Aviano, in 't veneetscheGa naar voetnoot(1) deel van Friuli, ter wereld kwam, liep de mare tot bij de naaste bloedverwantschap, en ja, misschien wel tot tenden het dorp, alwaar de Christophori's wonachtig waren, dat Mevrouw Rosa blijde moeder bedegenGa naar voetnoot(2) was van eenen frischen zeune. De 17e november was de feestdag van sint Gregoris van Thaumatourgos, dat is te zeggen de wonderwerkdoenderGa naar voetnoot(3). Men verwachtte geen wonderwerken van Carlo de' Christophori, maar peter en meter kwamen spoedig en men deed het kind kersten. Meer kinders wierden geboren en gedoopt dien dag en dat jaar, te Aviano, te Venetiën, elders, en Carlo zou waarschijnelijk een van de honderd duist zijn, was 't zake dat God hem 't leven verleende en zijne goede gratie. Wie zou iets anders vermoed hebben? Carlo leefde en nam toe in lichaams- en in zielenkrachten, en die 't kind welwillend gade sloegen zagender allichte eenen student in te wege. | |
[pagina 18]
| |
De Jesuiten te GorzGa naar voetnoot(4) schreeven Carlo's naam op hunne studentenlijste; of hij de andere studenten van die lijste verre beneden of verre boven stond en weet men nietGa naar voetnoot(5). Pater Luigi van Verona, provinciaal te dien tijde van de Capucinen, zal daar meer van geweten hebben, immers op eenen zekeren dag aanveerdde hij Carlo en zond hem naar 't novitiehuis te Conegliano. Van daar voort en zal onze jonge italiaan noch als Carlo noch als Christophori meer bekend blijven. Sint Pieters discipel, de heilige evangelist sint Marcus, de patroon van Venetiën, zijns vaders patroon[,] zal ook zijn patroon zijn, en, ter gelegentheid van zijne kleedinge, zal hij, na Capucinen gewoonte, Marcus ab Aviano worden geheeten. Carlo Christophori's herkleedinge en hernaminge nam plaatse op den 21 november 't jaar O.H. 1648, O.L.V. Presentatie. Hij was dan 17 jaar en 4 dagen oud. Hij had 4 dagen zijn achttienste jaar overleefd als hij op O.L.V. Presentatie 1649 zijne plechtige professie en beloften deed. Van dien dag tot den dag van zijn overlijden te Weenen, 13 oogst 1699, blijven nog heel nabij 50 volle jaren. In 't jaar 1665 wierd hij predicant; hij was drie jaar guardiaan te Oderzo, en drie jaar te BellunaGa naar voetnoot(6). Weêrom meunik te Padova zijnde, zegent en geneest hij, in het klooster van sint ProsdokimosGa naar voetnoot(7), eene zuster die al 13 jaar ziek te bedde lag; dit was 't eerste wonderwerk van den Thaumatourgos, en 't geschiedde op O.L.V. Geboortedag, 8 September 1676. 't Een wonder en verbeidde nu 't andere niet meer, tot in 't jaar 1680, alswanneer Pater Marcus uitgaande Mei naar Duitschland reisde om tenden October van het zelfste jaar weêr te Venetiën aan te landen. Over die reize wierd een duitsch boeksken gedrukt, dat, in 't vlaamsch vertaald, te Keulen verscheen, en te Antwerpen, in 't jaar 1681. In dat boeksken staan 76 genezingen verhaald, met namen en toenamen van die | |
[pagina 19]
| |
daar aan en bij stonden, benevens het mirakel van O.L.V. van Neuburg op den DonauGa naar voetnoot(8).
Kanonik J.C. Vrints van Trouwenfeldt, Proost van sinte Veerlen te Gent, schreef in 't jaar 1684 daarvan als volgt, bl. 24Ga naar voetnoot(9).
‘Op den 9. October 1680, (is hy) tot Neuborgh op den Donauw by sijne Hoogh-Vorstelijcke Doorluchtigheydt den Hertogh Philippus Guilielmus aenghecomen; wat eene wondere gheschiedenisse op dien selven dagh inde Kercke van St. Pieters tot Neuborgh des namiddaghs voorghevallen is, namentlijck dat inde presentie vanden Venerabelen Pater Marcus, ende meermaels daer naer, seker devodt Beelt van de [R. vande] H. Moeder Godts, inde voornoemde Kerck rustende, de Ooghen heeft beghinnen te roeren en te keeren, en klaer-blinckende te verschijnen, daer van hebben boven menighte dusent menschen oock onwederleggelijck [R. onwederlegghelijck] getuygenisse gegheven, den Hertogh van Neuborgh, den Bischop ende den Prince van Passauw, den Keyserlijcken Ambassadeur Straetman, den Grave van Hamilton ende meer andere Persoonen van de [R. vande] eerste Qualiteyt.’
Keizer Leopold hoorde[,] zag en sprak den vermaarden Pater Marcus ter gelegentheid van die Reize, ja hij bleef met hem in gedurige onderhandelinge, zoo bij brieve, zoo anderszins. Veel van 's Keizers brieven heeft Pater Marcus te niete gedaan, tot tijd ende wijle dat zijne overheden 't hem verboden, en alzoo is 't dat er maar 165 brieven van Leopold I tot Pater Marcus en zijn bewaard gebleven, benevens sermoenen en andere geschriften.
De roep en de rakeGa naar voetnoot(10) van Pater Marcus kwam allicht uit Oostenrijk in de Oostenrijksche Nederlanden overgewaaid.
Dat Pater Marcus zelve tot in deze landen gekomen is[,] zijn wij schuldig aan Mevrouw Anna Elisabeth, princesse van Vaudemont, gezelnedeGa naar voetnoot(11) van den gaugrave van 't Milaansche ommeland.
14 februari 1885, blz. 2. | |
[pagina 20]
| |
- 2 -Het kwam zoo verre, door toedoen van die edele en godvruchtige Mevrouw Princesse van Vaudemont, dat Pater Marcus, de wonderman, zoo hiet men hem in Duitschland, als pauselijke missionaris, op last van zijne overheid, naar Vlanderen kwam, voorzien van de macht om benedictie te geven, met vollen aflaat, bij wijze van Jubilé.
Die weten hoe in Vlanderen nog hedendaags de volle aflaat van Portiuncula verwacht, ingehaald en gevierd wordtGa naar voetnoot(12), kunnen genoeg afmeten in hunne gedachten hoe, over twee honderd jaar, Pater Marcus, nu gelijkende aan eenen levenden Portiuncula, zendeling bovendien van Paus Innocentius den elfstenGa naar voetnoot(13), en vermaard om de wonderheden die men van hem vertelde, in onze landen onthaald en ontvangen wierd.
Te Munken in Beierland, in 't jaar 1680, had de keurvorst den ootmoedigen Pater eene lijfwacht moeten geven van twintig helmbaardenGa naar voetnoot(14), en nog was het volk, de krijgsliên uit den weg drummende, den Pater over het lijf gevallen; en het hadde hem, met scharen en messen, zooveel gedenkenissen uit zijnen mantel en uit zijne kappe gesneden, dat hij heel verhakkeld en bebloed, blij was van weêr tusschen de vier muren van zijn klooster te geraken.
Eene helmbaarde is eene baarde of baarze met eenen halme, eenen helme of eene helve, dat is eenen langen stijl of schacht. 't Is eene pijke, (geer, spietse of glavie)Ga naar voetnoot(15), met van boven een ijzer om te steken; en, van weêrkanten beneên dat ijzer, twee baarden, de eene eene strijdbijle gelijkende om te kappen, de andere eenen stalen arends bek, om te haken en te trekken. De kuipers werken met eene baarze, die ter zelver tijde een hauwmes [sic] of destelGa naar voetnoot(16) en een hamer is, maar die eene korte handhaveGa naar voetnoot(17) heeft en geen pijke en is. Onze zwitsers, anders gezeid kerkwachters, zijn gewapend met eene helmbaarde, en de wachten van Pater Marcus droegen, benevens ander geweer, ook zulk een vreeslijk strijdallaam. | |
[pagina 21]
| |
Maar 't was al verloren moeite. De algemeene Overste van de Capucinen dit vernomen hebbende, en haperde niet als er hem vooren gesteld wierd, den heiligen regel onverlet, voortaan den wonderdoenden Pater te laten voeren, en zoo is 't dat hij 't jaar nadien, te weten in Mei 1681, nu 49 jaar oud zijnde, uit Venetiën vertrok, over Lombardiën, Piedmont, Vrankrijk, Nederland, Duitschland, Polen, Oostenrijk; zullende, den 12 September 1683, als biechtvader van koning Jan Sobiesky [sic], het ontzet van Weenen bijwonen. Wat vielder al vooren op die lange vaart? Te Milanen, spijts peerden en wagengespan, spijts de gewapende krijgsknechten die rond hem reeden, wierden, in vier dagen tijds, tot zeven mantels van zijn lijf gesneden en zijn kleed geheel gescheurd en ontredderd. Te Torino, in Piedmont, bleef hij stille bij de Paters Capucinen die aldaar woonden, hij prakGa naar voetnoot(18) er, op de muren van het klooster staande, en hij gaf er zijne benedictie. Van daar trok hij op Lyons in Vrankrijk, en kwam te Valencyn, op de Schelde, Woensdag, den 12 Junij 1681, alwaar hij, onbekend zijnde, eenen geheelen dag tegengehouden bleef, namelijk den 12-13 Junij. Pater Marcus ab Aviano reisde meest bij nachte, en zoo is 't dat hij 's anderdags vroeg ons land betordt [sic]Ga naar voetnoot(18), en na korte stonden te Bergen aankwam, in 't land van Henegau. Het was op eenen Vrijdag, den 14 Junij 1681. De eerste die in ons land de pauselijke benedictie ontvongGa naar voetnoot(18) van Pater Marcus was de Hertog van Arenberg, opperlandvoogd van heel 't Henegausche, die alsdan op sterven lag en die stierf op den 25 Junij korts daarnaGa naar voetnoot(19). | |
[pagina 22]
| |
‘Na dat Pater Marcus te Bergen in 't italiaansch het volk toegesproken hadde - hij en kost immers geene andere tale - gaf hij zijne benedictie van op den steegereGa naar voetnoot(20) van sint Jooris capelle. Daar was zulk eene macht van volk, zieke en gezonde van verre en van bij, dat er wapenknechten van doen waren om de lieden te beletten den Pater de kleeren van 't lijf te snijden. Voor ons klooster stond er eene schildwacht’. Zoo schreeven de Capucinen te Bergen in hunnen geschiedboek, en zij voegden er de namen bij van velen die door Pater Marcus benedictie wonderlijk genezen wierden. Zaterdag, den 15 Junij 1681 vertrok Pater Marcus van Bergen naar Inghene (Enghien), alwaar hij vernachtte ten Capucinen, en zijne benedictie gaf over 't volk, vertrekkende naar Brussel, waar hij 's anderdags, 's zondagsmorgens, den 16 Junij 1681 al vroeg toekwam. Te Brussel wordt er een geschreven boek bewaard van dien tijde: daarin staat er als volgtGa naar voetnoot(21): ‘Den 16 Junij is hier een Pater Capucijn met name Marcus ab Aviano van EnghienGa naar voetnoot(22) gekomen, wordende voor een weerdig en heilig man gehouden, die op diversche plaatsen wonderwerken had gedaan, die zijne benedictie over vele menschen in de kerke van sinter Goedele heeft gegeven. En vermits veel houtwerken, banken, stoelen en tuinenGa naar voetnoot(23) wierden inGa naar voetnoot(24) stukken getreden ende gebroken, zoo heeft dezelfde Pater, op den 19 Junij, mids de kerken te kleen waren, zijn benedictie gegeven op de groote puie van den stadhuize, op welker mart eene ontelbare menigte was van gestropieerde, blinde, doove, stomme, bezetene ende ongevallijke menschen. In 't geven van zijn benedictie wierpen hun banden van gesletentheid, stokken, krikken en andere instrumenten weg en wierden op den stadhuize bewaard. Ondertusschen stelden zoovele menschen hun in staat van gratie, dat de biechtvaders zaten in hunne stoelen van 's morgens vroeg tot na den middag’. | |
[pagina 23]
| |
Dit staat, na de oude spellinge, in den boek van kanonik Rembry, benevens menigvuldige andere getuigenissen.
Bij voorbeeldGa naar voetnoot(25):
Lisbeth Toussaint, een jonge dochter, die al 37 jaar ziek zat, en die van al de geneesheeren verlaten was, had heur, op dien eigensten zondag, den 16 Junij 1681, 's morgens ten [= tien] uren naar 't klooster der Capucinen doen voeren. Na zeven uren wachtens ontvong zij, 's achternoens ten 5, de Paters benedictie en ging alleene naar huis, zonder iemands hulpe en geheel genezen.
Dit heeft de zelve Lisbeth te Brussel gezworen, ten overstaan van den Notaris Antheunis Lemmens, met twee getuigen daartoe gevraagd, te Brussel. op den 5 september 1682, alsdan oud zijnde 48 jaar.
21 februari 1885, blz. 2. | |
- 3 -'t Is gemakkelijk om weten, bij voorbeeld omtrent Paaschen, hoeveel heilige Communiën in de eene of de andere kerke ontvangen worden. Men telt het heilig - hostiebrood, eer het naar den autaar gaat, en, als de bestemde tijd voorbij is, raamt men bij der ooge hoeveel heilige Hostiën er onuitgedeeld gebleven zijn. Dit laatste getal van 't andere afgetrokken, blijft het getal heilige Communiën die binnen den gestelden tijd en op de bepaalde plaatse ontvangen wierden.
EnwelGa naar voetnoot(26), dezen middel zullen de priesters van sinter Goedelen kerke gebruikt hebben op den dag dien Pater Marcus ab Aviano, uit name van den Paus en van den aartsbisschop van Mechelen, vastgesteld hadde tot verdienen van den Pauselijken Aflaat. Dien aflaat verdiende eenieder mids, gebiecht en gecommuniceerd, uit de handen van Pater Marcus de Pauselijke benedictie te ontvangen. | |
[pagina 24]
| |
Pater Marcus dan was te Brussel, den eersten keer, van 's zondags vroeg tot 's donderdags late in den nacht van den 20 Junij 1681 daarop naastvolgende. Geheel dien tijd en deed hij niet anders als 't volk, bij geheele marten, tot boetveerdigheid vermanen, op hunne knien doen vallen, acten van berouw verwekken en luide op Jesu! Maria! en om vergiffenisse roepen.
't Gevolg daarvan was dat het op eenen van die vijf dagen algemeene Communie was in sinter Goedelen kerke tot Brussel.
Enwel, men spreekt van 90 duist katholijken die onlangs te Brussel met stokken uiteen geslegen wierdenGa naar voetnoot(27), door den vreemden ongruiGa naar voetnoot(28) die daar nu woekert en woelt; wat gebeurde'r, in dat zelfste Brussel, over 200 jaar, als die arme Pater Capucijn daar was, die noch vlaamsch noch fransch en kost?
‘'t Is ongeloovelijk’ staat er in de jaarboeken van de E.P. Jesuiten, t. VIII, bl. 435, aan 't jaar 1681, in 's Lands Oude Handvestenkamer, te BrusselGa naar voetnoot(29), ‘'t is ongeloovelijk, hoe ontelbaar veel menschen in dien tijd te biechte gingen, en dat van alle kanten, en uit alle steden, dorpen, gehuchten en wijken. Elk had zijne acte van berouw in zijn hand, te weten eene die Pater Marcus ab Aviano met opzet daartoe had laten drukken; elk wilde en zou eene generale biechte spreken; elk zou voor goed zijn leven beteren en boetveerdigheid doen. | |
[pagina 25]
| |
Luistert naar de Jaarboeken van de Brusselsche Capucinen, bl. 136Ga naar voetnoot(30): ‘Pater Marcus verwekte hier 't volk tot zulk een levendig geloove en tot zulkdanig een leedwezen van hunne zonden, dat er, op eenen dag, una die, meer als dertig duist menschen, ultra triginla millia, in sinter Goêlen kerke ter heilige tafel en t'onzen Heere gingen’.
Al die menigvuldige biechten, al die heilige Communiën, maar bezonderlijk de zichtbare veranderinge van leven die men zelfs bij de versteendste zondaars en bij oude booswichten bemerkte, dat is wel het grootste wonder van al de wonderen van dien tijd. Op Donderdag, 20 Junij 1681, als 't al late in de nacht was, ging Pater Marcus te schepe, te wege naar Antwerpen, op de koninklijke jacht; zijn gezelschap was de eerw. Pater Cosmas, zijn biechtvader, die 24 jaar lang overal zijn reisgezel was; Mher de Prince van Vaudemont; en de duizenden die, te late gekomen te Brussel, nu verder meêliepen, of anderszins meêvoeren, over nacht, den langen tocht naar Antwerpen. Zoo op den 21 Junij 1681, op eenen Vrijdagnoenen, kwam heel dat gevaarte volks, van's zelfs nog aangegroeid, en tot verre langs de Schelde van de Antwerpenaars in 't gemoet geloopen, in de groote koopstad binnen.
't Gene alsdan en aldaar voorenviel is met der hand geschreven, en gelukkiglijk in 't vlaamsch, tot op onze dagen bewaard gebleven, tot Antwerpen in Stads Handvestenkamer.
Een gedienstige heer heeft het verhaal tot Antwerpen zelve uitgeschreven en kanonik Rembry toegezondenGa naar voetnoot(31), zooals het hier volgt, met dat verschil, dat de dagteekeningen misvat zijn, dus te veranderen volgens de opgave die, in zware en zwarte boekstaven, tusschen de reken staat. Dit eens voor altijd. | |
[pagina 26]
| |
‘Den eerw. Pater Marcus ab Aviano van t'order der PP. Capucienen comt t'Antwerpen op 20 Juni 1681. ‘Den grooten naem van desen weerdigen man was hier t'Antwerpen al over veel maenden gehoort uyt de Brieven van de cooplieden van Italien ende Duytslandt, oock van syne miraculen, soo dat een ieder in seer groot verlangen was om soo een man te sien in onse eeuwe, want men in veel voorgaende eeuwen sulcken man hier te lande noch en heeft gesien. Soo heeft het Godt gelieft onse stadt van Antwerpen de gratie te doen van dat wy dien weerdigen man binnen onse stadt van Antwerpen hebben gezien. Soo men seyde, kwamp hy van Brusselen, en wert met een coetse door de stadt gevoert naer het capucienen clooster op een [R. eenen] vrydach synde den 20 Juni 1681.
‘Soo haest den selven int clooster was quam de Magistraet in forma desen weerdigen man willecom heeten en versoecken syne benedictie die hy hun gegeven heeft. Terstont quam van alle [R. allen] kanten het volck met hoopen om syne benedictie te haelen, oock seer vele gebreckelycke menschen ieder om genesen te worden, waervan vele seyden genesen te syn door syne benedictie ende het aenroepen van den soeten naem Jhesus Maria, welcken weerdigen naem desen weerdigen man seer dickmaels gebruyckte, soo in het uuytroepen der duyvelen als in 't genesen der gebreken.
‘Het is met geen tonge te spreken den grooten toeloop van het volck en gebreckelycke menschen niet alleen van de stadt maer van vele omliggende dorpen en steden.
‘Dan alsoo, op vrydag 20 Juny de capuciene kerck was te cleyn gevallen om door het volck syne benedictie te ontfangen, soo wert op saterdagh geordonneert dat desen weerdigen man soude in Onse Lieve Vrouwe kercke op het Oxael de benedictie geven, gelyck oock is geschiet. Daer vergaderden de menschen van smorgens vroeg alsoo men de uere niet seker en wiste, en bleven daer over noen sonder eeten om hun plaets niet te verliesen.
‘Deze benedictie werd gegeven om 3 ueren na [R. naer] den noen, en deze benedictie geschiede in deser voegen; den eerweerdigen man kwam te voorschyn [R. voorscheyn] met den eerw. Pater Guardiaen van 't convent van Antwerpen aan [R. aen] syne rechte seyde, als synen oversten, welcken pater Guardiaen aen het volck uitriep in de Duytsche taele 't gene desen weerdigen man sprack oft van het volck versocht in 't latyn oft italiaensch. | |
[pagina 27]
| |
‘Het eerste dat hy dede, viel op syne kniën met de handen ende oogen naer [R. naar] den Hemel geheeven al ofte hy voor het volck was biddende, dan sloeg hy met syne vuyste op syne borste roepende tot het volck: Hebt leedwezen van uwe sonden, hetwelck [R. het welck] hem van meest allen het volck soo godvruchtigh wert naergedaen dat er veel met luyder keele hun leedwesen uytriepen, het welck het gemoet van veele soo heeft beweeght, dat hun de traenen over de kaecken liepen. Daer naer dede hy tot dry diversche keeren roepen: Jesus Maria, gelooft met vast betrouwen: hetwelck hem van allen het volck eenpaerlyck wirt naergeroepen met luyder stemmen, hetwelck eene groote beweeginge verweckte, daer naer riep hij: Leest 5 pater nosters, en terwyl hetselve wiert gelesen, bleef hy op syne kniën sitten algedurigh met de oogen ende ermen naer den hemel, dan op staende gaf hy de benedictie dewelcke van een ieder seer devotelyck werd ontfangen. Maar [R. Maer] alsoo O.L.V. kerck al te cleyn viel, soo is des anderen daeghs wesende sondagh, vatsgestelt de plaetse om syne benedictie te geven op het Casteel pleyn, dan eerst sal men eens gaen verhaelen wat groote devotie alhier des sondaghs geschiede. Groote devotie t' Antwerpen als den Eerw. Pater Marcus ab Aviano daar was des sondaeghs. ‘De cathedrale kerck van O.L.V. die hadde verkregen lanck voor desen, van den Paus van Roomen, dat sy mochte stellen met advies van syne Hoogheyt den Bisschop eenen sondagh binnen het jaer die sy begeerde, wanneer binnen de selve kerck was te verdienen eenen vollen aflaet met generaele communie. Desen vollen aflaet wirt geplackt door de geheele stadt in de selve weecke. Als nu desen eerweerdigen pater hadde van vrydaegs en saterdaeghs het volck van de stadt tot groote devotie verweckt, ende dat denselven aflaet moest verdient worden den 20 Juny wesende eenen sondagh, soo is er van saterdaghs 's avonds ende des sondaghs sulcken grooten toeloop van de Borgers tot de biechtstoelen geweest in alle kercken, dat het niet en is te schryven, ja dat het Hoogteyt van Paesschen, den dagh van Portiuncula noch de Jubileen die daer syn geweest soo veel volck niet hebben op de been gebrocht om hun devotie te houden, soo dat men in O.L.V. kerck, daer men volgens de bulle moest communiceren, moest bancken stellen binnen den beuk in 't midden van de kerck door dien de communie bancken veel te cleyn waeren om de H. Communie uyt te reycken. Men cost qualyc Hostien [R. Ostien] ge- | |
[pagina 28]
| |
noegh vinden om te consacreren voor de communicanten, soo dat men voor vast seyde dat er over de 25 duysent menschen hebben gecommuniceerd met seer groote devotie.
28 februari 1885, blz. 2. | |
- 4 -Den eerweerdigen Pater Marcus ab Aviano geeft de benedictie op de Casteel pleyn. ‘Op 20 Juny 1681 synde sondaghs, was des morgens seer vroegh geplackt op alle hoecken van de straeten van stadsweghen dat den eerweerden [R. Eerweerden] Pater Marcus ab Aviano soude den selven dag [R. dagh] voornoen ten 10 ueren ende naer den noen ten 3 ueren soude de benedictie geven op de Casteel pleyn, verbiedende wel scherpelyck aan een iegelyck op dien tydt niemant met coetsen oft peerden te comen op de casteel pleyn. Tot welcken eynde alle hoecken van de straeten die op 't casteel pleyn comen beset wierden met de borgerlycke wachte om het selven te beletten.
De plaetse daer dezen weerdigen man soude de benedictie geven was gereedt gemaeckt op het casteel boven de poorte op de gaeldery van het thorentien, hetwelck was behangen met root fluweel ofte seyde, soo dat den selven pater van een ieder cost gesien worden; maer het was een saecke oock weert om te sien allen dat volck van alle canten op de pleyne comende met sulcke menichte al oft de heele stadt hadde gecomen. Sy vergaderden hen allen binnen de conterscherpen ende dat soo vol en dicht by malkanderen tot verr [sic] over de helft van de pleyne; daer onder was eene groote menichte van alderley gebreckelycke; het clooster van ter Siecken dat een poort heeft van achter op de casteel pleyn comende, dede dese poort open, en allen de religieusen die quaemen alsoo int gesicht van dien weerdigen man om oock syn benedictie te hebben.
De uere van den thienen nu gecomen synde soo quam desen weerdigen man met den pater guardiaen nevens [R. neffens] hem in een carosse naer het casteel gereden, want anders was het onmogelyck voor hem om te passeren over de straet. Soo haest den selven nu op het casteel ter plactse voorscreven was gecomen en gevallen synde op syne knien gelyck hiervoor is geschreven, soo vielen oock alle de menichte van menschen op hunne knien het meest met de handen te saemen, maer het was soo beweeglyck te hooren het geroep van alle die menschen alswan- | |
[pagina 29]
| |
neer [R. als wanneer] den eerw. pater guardiaen was roepende op het versoek [R. versoeck] van den eerw. pater Marcus ab Aviano: Hebt leetwezen van u sonden, slaet voor u borste, gelooft en met een vast betrouwen op Godt roept, Jesus Maria; alles gelyck hier voor is geschreven, het welck met eene eenpaerelyke [R. eenpaerelycke] stemme wert naergeroepen en van vele met de traenen in de ooghen van beweeginge des gemoeds.
Dese benedictie gegeven synde quam den Eerweerdigen man over de pleyn gereden naer syn clooster; naer den noen, ten 3 ueren was er wederom ten minste soo veel volck op de pleyne als voor den noen, om syne leste benedictie te ontfangen, want desen weerdigen man is sanderdaghs vertrocken met een carosse op Mechelen en wert geaccompagneert van de treffelyckste persoonen van de stadt met hunne carossen.
Desen eerweerdigen pater verclaerde voor syn vertreck, noch tot geen plaetse sulcke devotie van het volck en hadde gevonden ende beloofde dese stadt noch gedachtich te syn. Aangaende synen persoon ende miraeckelen. Desen weerdigen pater Marcus ab Aviano was een Italiaen van geboorte out omtrent 50 jaeren, seer heylich van leven ende uytermaeten ootmoedich, slaepende seer weynich en seer vierich in 't gebedt.
Het moest wel wesen dat hij eenen [R. grooten] vriendt van Godt was, doordien hy sooveel [R. soo veel] miraeckelen dede. Soo dickwyls als hy publieckelyck [R. publiekelyck] de benedictie gaf soo synder miraeckelen geschiet, als kreupel gaende, blinde siende, dooven hoorende, siecke te bedde liggende genesen, en hetgene merckelyck is, eene gheestelycke dochter by de Predikheeren woonende, die nu 28 jaeren hadde te bed gelegen, is opgestaen van haer bedde en is gesont gebleven. Seer veel syn er van den duivel verlost en dese miraeckelen wirden publicq op de straeten beleden van die persoonen die genesen waeren.
Men sag over de straten bedden dragen, stoelen, krucken van menschen die genesen waeren, waer van er nog [R. nogh] vele binnen Antwerpen bekent syn. Daer wirt van desen weerdigen man geschreven aen andere steden als Brussel, Gent, Brugge en meer andere plaetsen, aengaende van onse stadt Antwerpen; en al waer daer niet anders geschiet als het verwecken van die groote devotie aldaer geschiet op sondagh voorschreven, waer door veel slappe christenen syn aengewackert, in geloof en devotie versterckt en tot berouw van hunne sonden gebrocht, soo zouden [R. souden] wy Godt genoegh te loven ende te dancken hebben van syn gratie ons toegesonden door soo eenen weerdigen man, die als een apostel | |
[pagina 30]
| |
in dese eeuw is opgestaen en hem heeft vertoont door een groot deel van het Christendom tot blydschap en de [R. ende] versterckinge van de selve, doende apostolicke wercken, met flouwhertige [R. flouwhertighe] in Godsdienst op te wecken ende tot berouw hunner sonden te bewegen [R. beweghen], bevestigende de waerheyd van ons geloof met openbare miraeckelen tot schant en schaemte van alle afgedwaelde van de roomsche Kerck en alle ketters die niet en willen gelooven dat de roomsche Kerck is de oprechte en dat er geen ander en is, want den H. Geest die regeert heeft in alle eeuwen doen blycken door waerachtige kenteeckenen dat daeraen de oprechte Kerck wordt [R. wort] gekent, en waervan wel een van de principaelste is de miraekelen [R. miraeckelen] dewelcke noyt in de werelt en syn gevonden als in de roomsche Kercke.
Dit schryff [sic] ik om dat ick hebbe hooren seggen datter van de nieuwgesinde die hier binnen Antwerpen woonen, derven seggen dat sy geen miraeckelen nooit [R. noyt] en hebben gesien, en oversulckx daeraen niet gelooven, ofschoon men door heel Antwerpen van de miraeckelen van desen weerdigen man genoeg weet te spreken, en nog blyven sy obstinaet tegen alle waerheyt in hunne dwaling verkeeren.’
Tot hier strekt dat wonderlijk verhaal van dien tijd, dat M.' L. Theunissens, kerkmeester van O.L.V. kerke tot Antwerpen, heel en gansch uitgeschreven heeft en kanonik Rembry bekend gemaakt.
Burgemeester en Schepenen der stad Antwerpen en waren in dien tijd niet gezind zoo als hedendaags Burgemeesters en Schepenen plegen gezind te zijnGa naar voetnoot(32), die geerne eene schoone geuzenpluime op hun hoedtje gezet worden van de fransche en andere kwade gazetten.
Eerst ende vooral zonden die Heeren, van stads wegen, de eerweerde Paters Capucinen van Antwerpen de somme van twee honderd gulden, ‘omme daermede te bewillekomene den eerweerdigen Pater Marco d'Aviano, tegenwoordig binnen deze stad.’
Verder betaalden zij zes helmbaarden ‘voor bezonderen dienst by hun gedaen, omtrent het klooster van de eerweerde Paters Capucinen, ten tyde aldaer geweest is de eerweerde Pater Marcus ab Aviano.’ | |
[pagina 31]
| |
Verder nog, wierd ‘geboden en uitgeroepen, by Myne Heeren den Onderschoutheet, Borgemeesteren, Schepenen ende Raed der stad Antwerpen’ als hierna volgt:
‘Opdat eenieder zoude kunnen deelnemen in de gratie van den Hemel die de almogende God dagelyks mildelyk uitreikt, door de hand van den eerweerden Pater Marco d'Aviano, zoo is 't dat men kondigt ende eeniegelyk mids dezen laet weten dat de zelve Pater op morgen, wezende zondag, ten tien uren voornoen, ende ten drie uren naernoen, openbaerlyk op den casteelpleine, de benedictie zal geven; verbiedende aan wie het zoude mogen wezen aldaer op de pleine te komen met koetsen, karren, wagens, sjezen, peerden, op de verbeurte van honderd pataconsGa naar voetnoot(33).’
Gegeven... enz.
Zet eens onder zulk een stuk voor handteeken: ‘Leopold de Wael,’ ‘Karel Buls’, ‘François Piercot,’ ‘Kerkhove de Denterghem,’ ‘Ortmans-Hauteur,’ etc. en hoe aardig en zal dat niet schijnenGa naar voetnoot(34)?
Zegge schijnen, immers, 't gene de Burgemeesters van Antwerpen geboden, deden en verkondigden, over 200 jaar in 1681, zou al even redelijk, betamelijk, welvoegelijk en gepast zijn in 't jaar ons Heeren 1885!
Wat dunkt u?
En 't en is niet dat er in 1681 tot Antwerpen geen geuzen en waren. Integendeel. Daarenboven die geuzen waren daar toen zoo stout en onbeschaamd als nu. Maar, hierin lag het verschil, dat de goede lieden nog stouter waren, omdat zij immers wel wisten dat elks goed recht door de overheid ondersteund en verdedigd wierd, als het erop aan kwam.
In 1681!
Ja, daar waren geuzen tot Antwerpen, en spijtige geuzen bovendien, die 't met zeer kwader oogen aanzagen dat Pater Marcus zoo veel goed te wege bracht in de oude Scheldestad. En ofschoon die Antwerpsche geuzen te dien tijde nog geen ‘La Chronique, La Gazette, Les Nouvel- | |
[pagina 32]
| |
lesGa naar voetnoot(35)’ en hadden, als nu, zoo trachtten zij nochtans hunne kwalijkgezindheid aan iedereen bekend te maken.
Horkt!
Op den 23 Junij 1681Ga naar voetnoot(36), 's morgens vóór den acht uren, terwijl honderden en honderden van Antwerpenaars, benevens de vreemdelingen, te biechte of ter heilige Tafel gingen, met inzicht van ten 10 uren vóór, of ten 3 uren na middag 's Paters benedictie en den aflaat te gaan halen. op het casteelplein, plakte, tegen die eigenste godvruchtigheid verbitterd, eene geusche en onbekende hand den volgenden schimpdicht op de muren van het zothuis, te weten op het hoekhuis van 't casteelplein (het Benedictieplein en de BoksteegGa naar voetnoot(37):
Armen Pater ab Aviaen!
Een Baviaen is kael van gat,
Noch ander apen hebben dat,
Maer onzen Pater Capucien,
Ook als een aep om gelt te sien:
Is kael van kop en in de spaen.
Och! armen Pater ab Aviaen!
En geeft de stadt u geld en wyn,
Zy krygt u zegen op de pleyn,
Met allen d'apen die er staen.
Och! armen Pater ab Aviaen!
‘Zalig in 't geloof.’
De hedendaagsche ‘police’ zou waarschijnelijk, in den name van de eene of de andere vrijheid, dit schimpplakkaat beschermd en verdedigd hebben, maar de Antwerpsche police van 1681 was anders geleerd, en eer 't acht uren 's morgens was hadde zij 't stuk zorgvuldiglijk afgedaan en binnengebracht ten stadhuize. Het plakkaat berust tegen- | |
[pagina 33]
| |
woordig nog op Stads Handvestenkamer, tot Antwerpen, en daar staat op geschreven: ‘Schimpschrift afgetrocken van den muer van het zothuys op het casteelpleyn, Dynsdag 's morgens ten 8 uren, 23 Juny 1681.’
‘Zalig in 't geloof’ dat is de kenspreuke van den dichter, een van die houden staan dat ‘in het geloof’ alleene, en zonder goede werken, men kan ‘zalig’ worden. Die zalige en beminnelijke geuzendichter dan, had in ab Aviano, in den name van het geboortedorp van Pater Marcus, vroeger gezeid Mher Carlo de' Christophori, eenen baviaen, dat is eenen grooten aap weerspegeld gevonden!
Apen zijn afbeeldsels van onbeschaamde naaktheid, immers die meestal steerteloos, en bovendien van achteren heel kaal en bloot van zate zijn. Wat eene vondste voor eenen spijtigen geus! Hoort dan: Pater Marcus is ‘te zien om geld’, omdat hij, nog blooter als de apen, zelfs bloot van hoofde is, en zijne kruine geschoren! Kaal van kop en kaal van spene, (Antwerpsch spaen) is hij dus, om het rijm te volledigen; en zulke lieden en verdienen noch eten noch drinken, noch geld noch wijn: Geld en wijn behooren altemaal de geuzen bij rechte toe, immers die zalig zijn in 't geloof: zij, zij alleene en zijn geene apen! Zij alleen en zijn niet kaal! Zij alleene zijn de schrandere geesten, het hoofd en het herte des vaderlands!
7 maart 1885, blz. 2. | |
- 5 -Die kwade schimp op den
Armen Pater ab Aviaen
en verdiende geen antwoorde, en hij en kreeg ook geene, 't en zij van God zelve, die toeliet dat er, onder de honderden en duizenden die ‘op de plein’ 's Paters benedictie en den aflaat gingen halen, veel zieken gekomen waren, uit loutere dankbaarheid, en om openbaar te maken dat ze gratGa naar voetnoot(38), gansch en geheel genezen waren, op de wonderlijkste wijze.
Daar was, onder meer andere, eene Antwerpsche jonge dochter, van 49 jaar, met name Elisabeth Felbier, en de genezinge van die godvruchtige vrouwe moet ik hier bekend maken. Ze staat beschreven op | |
[pagina 34]
| |
122 bladzijden in folio, berustende in de handvestenkamer van O.L.V. kerke tot Antwerpen, en zij is in 't korte zoo als hierna volgtGa naar voetnoot(39):
Elisabeth Felbier, wonachtig tot Antwerpen, ‘op de Laguytsche brug, in het hoeckhuys genoempt de Fonteyne,’ lag al heur acht-en-twintigste jaar gansch hinnelamGa naar voetnoot(40) te bedde, en ze 'n koste zelfs geen stroo van de eerde gerapen.
Pater Arriaen, een JacopijnGa naar voetnoot(41), anders gezeid een predikerGa naar voetnoot(42), heur biechtvader, was Pater Marcus ten capucinen gaan spreken, op den Vrijdag, 21 Junij 1681, en hadde hem gevraagd of hij zijn arm biechtekind wilde indachtig zijn, 's namiddags, dien dag, tijdens zijne benedictie, in de hoofdkerke van Onze Lieve Vrouwe, ten drie uren.
Pater Marcus hadde den biechtpater zijne vrage toegestaan. Zoo, korts na den twaalven, altijd op dien eigensten Vrijdag, was Lisabeth in slape gevallen, daar waar ze krank en krachteloos te bedde lag. Omtrent den vieren, rechts op den tijd dat Pater Marcus, in de hoofdkerke, bezig was met het volk te zegenen, ontwekt Elisabeth; ze vraagt achter heur kleeren; ze kleedt heur, zonder iemands hulpe, en ze zegt: ‘In Jesus namen, 'k ga opstaan!’ En ze staat op, al roepen en herroepen: ‘Jesus! Ik ben genezen!’ Van toen af, van ten vieren 's achternoens, tot ten tien'-en-half dien zelfsten avond, en doet ze niet anders als rond het huis gaan en toogen aan iedereen hoe dat zij geheel en gansch hersteld was.
's Anderdags was die Elisabeth eene onder de duizenden van ‘apen’ die daar stonden, ‘op de plein’, om eenen armen kalen Pater te zien, en om dankbaarlijk zijne rijke en eerbiedweerdige benedictie te ontvangen.
Over twee honderd jaar was ‘Jesus! Ik ben genezen!’ nog een uitroep van eerbiedige en godvruchtige dankbaarheid. De hedendaagsche uitroepinge ‘Jesus, Djeesus, Djees's, Djees, Djee', Tjee!’ verminkt of niet, is nog monds gemeene, maar nauwelijks verstaan bij ons volk; ja, men | |
[pagina 35]
| |
hoort dagelijks: ‘Djee, 't is zoo koud!’ ‘Djees, zij-je daar weêre al!’ ‘Djeesekes-menschen-tijde tochs!’ ‘Djeesekes-Credo!’ Overal den aanbiddelijken Name, verminkt, misbruikt en ijdelijk aangenomen, terwijlen dat men eertijds wel wist en eerbiedigde 't gene men dorst uitspreken, zeggende, b.v. gelijk Elisabeth Felbier, als ze, na acht-en-twintig jaar lijdens, heur gezondheid wederom kreeg: ‘Djees's! Ik ben genezen!’
Djesus, Djillis, djent, enz., is bovendien de oud-vlaamsche, onfransche en beste uitsprake van Jesus, Gillis, GentGa naar voetnoot(43).
De genezinge van Jan Gobbaerts, van Johanne Lutbi, enz., die Mijnheer Theunissens voor kanonik Rembry uitgeschreven en hem overgezonden heeft, late ik voor die 't werk zelve zullen lezen, dat ik hier, ter [sic] bate van de vlaamschende VlamingenGa naar voetnoot(44), bekend make.
Hetgene verhaald komt te worden geschiedde in 1681, op sint Jan Baptisten avond, 's Zondags, te midden den zomer, tot Antweipen.
Ter zelver tijde zaten te Mechelen de biechtvaders altemale, en verlaanGa naar voetnoot(45) genoeg, in hunne biechtstoelen, want de mare liep en 't was gekend dat Pater Marcus van Antwerpen, al Mechelen en Brussel rond, naar Gent zou komen gereisd.
Zoo, op Maandag, wezende Sint-Jansdag midzomers, 24 Junij 1681, zagen de Mechelaars al vroeg eene lange reke carrotsen of speelwagens komen aangereden, langs den gekenden steenweg van Antwerpen naar Mechelen.
Dezen keer en kwam de Pater te schepe niet, noch bij nachte, maar bij schoonen klaren dage, en te midden eenen hoop edelliên, en andere treffelijke burgers van Antwerpen, benevens een oordeel volksGa naar voetnoot(46), dat van alle kanten was komen toegestroomd.
Van 's morgens voor den vieren was men in Sint-Rombouts kerke, ten Jesuiten, en in al de kerken en capellen van Mechelen, zonder ophouden bezig met biecht te hooren en te berechten met den Alderheiligsten Sacramente. | |
[pagina 36]
| |
Drie keeren gaf de Pater te Mechelen zijne benedictie. Den eersten keer van op den hoogen autaar in de aartsbisschoppelijke kerke van Sint-Rombout; den tweeden keer voor de endeldeureGa naar voetnoot(47) van die zelfste kerke; den derden en den laatsten keer uit de veisters van 't stadhuis, over geheel de Mart, die zoo vul stond, dat gij er geenen appel en hadt kunnen ter aarde smijten.
Na die drie benedictien vertrok Pater ab Aviano rechte naar Brussel-, en van daar naar Gentwaard. Maar 't en was daarmeê nog niet uit en gedaan, moet gij weten, te Mechelen!
In stadsrekeningen voor 't jaar 1681, folio 198, al den voorensten kant van 't blad, staat er geschreven, in oude spellinge, aldusGa naar voetnoot(48):
‘Betaald den Heere Zangmeester van Sint-Rombouts kerke twaalf guldens, voor eene devote musicale Messe van dankbaarheid, dewelke Mijne Heeren van den Magistraat hebben geordonneerd gecelebreerd te worden, ter eeren Gods, over de weldaden van God almachtig bekomen, door het bidden van den eerweerden Pater Marcus ab Aviano, hier te Mechelen gekomen... dus... xij guldens.’
En folio 169, al den achtersten kant van 't blad, wederom aldus:
‘Betaald Hendrik Joos, bode op Brussel, de somme van acht-en-tachentig guldens, twaalf stuivers ende eenen halven stuiver, bij hem verschoten, tot Brussel, door ordre van Mijne Heeren den Magistraat dezer stad, in 't koopen van eene ame olie van oliven, om dezelve te doen wijden van den eerweerden Pater Capucijn, tot Brussel wezende, ende dezelve olie naar Mechelen te doen voeren, tot in den stads kelder... lxxxviij guldens, xij stuivers ende eenen halven stuiver.’
Eene ame, dat ware nu honderd vijf-en-vijftig liters olie van d'olive, gekocht en gewijd ten dienste van stads kranke en zieke lieden, en dat van wege Mijne Heeren de Heeren Burgemeester, Schepenen en Raad van de stad Mechelen!
Dat het niet en ware dat het daar van ambtswege veroorkond, geschreven en geboekt staat, men zou 't schaars gelooven!
Daar zijn steden hedendaags in Belgenland waar ‘Mijne Heeren van den Magistraat’ veel liever den eerweerden Pater zelve zouden in ‘den stads kelder’ leggen, en hem betichten wegens overtredinge van article hier en daar en ginder, van de eene of de andere wet, of van 't een of 't ander rekbaar en plooibaar reglement! | |
[pagina 37]
| |
God betere 't!
Wie zalder ons nu vertellen, - want 't en bestonden in dien tijd nog geen gazetten, - hoeveel menschen er te Mechelen wel genezen zijn geworden, door 't godvruchtig gebruik van die honderd en vijf-en-vijftig liters gewijde olie van d'olive, mitsgaders door het aanroepen van Gods bermhertige goedheid?
En in andere steden, te Gent, te Brugge, enz., deden Mijne Heeren van den Magistraat ook van die olie wijden, en, 't volk ten dienste, in stads kelder bewaren, gelijk te Mechelen!
't Was het Onze Lieve Vrouw van Lourde [sic] water van dien tijd, ja, men moet bekennen, dat God toch altijd medelijden en deernesse gehad heeft met zijn volk!
En zeggen dat dat altemale verduisterd, verholen en vergeten lag, in de oude handgeschriften, hier en daar, ter tijd toe ende ter wijlen dat kanonik Rembry zijn kostelijk boekske zoo verduldiglijk bijeen bracht en uitgaf, ter eere van God en van zijnen grooten vriend, dien
Armen Pater ab Aviaen!
Dat men dien Pater aanriepe, wie weet of 't niet en zou baten!
14 maart 1885, blz. 3. | |
- 6 -Ondertusschen was Pater Marcus, in den achternoene van Maandag, den 24 Junij 1681, uit Mechelen naar Brussel gereden, waar eene schare volks van meer als 't zestig duizend menschen zijnen zegen verwachtende waren en op de mart ontvingen.
Hij vernachtte te Brussel en vertrok 's anderendags, dat is 's dijsendags 's morgens, 25 Junij 1681, van Brussel naar Aalst, waar hij wederom het volk beprak en zegende. Pater Marcus sliep tot Aalst, in het Capucinen klooster, en vertrok van daar 's anderdags, dat is 's woensdags, op den | |
[pagina 38]
| |
26 Junij 1681, in tijden om tegen ten drie uren 's namiddags te Gent toe te komen, waar hij door Mijn Hoogweerdigsten Heer Bisschop Albrecht de Hornes, benevens de wereldlijke overheid, genood en verwacht was. Die Hoogweerdige en andere zeer machtige Heeren kwamen Pater Marcus, nadat hij afgestapt was, ook dadelijk begroeten en zijne benedictie ontvangen.
Geheel die reize en dien weg van Brussel naar Gent had Pater Marcus afgeleid gezeten in den praalwagen van den Prince van Vaudemont, getrokken door zes peerden, met al elken kant zeven meêdravende ruiters.
Ge kunt peizen wat een volk er op de been was te Gent, als dat prachtig gevaarte aldaar kwam binnengereden.
‘Men moeste het Capucijnenklooster afschutten met berdersGa naar voetnoot(49), gelijk in alle andere steden geschiedde, om door de menigte van het volk niet overdrongen te worden,’ schreef kanonik J.C. Vrints van TrouwenfeldtGa naar voetnoot(50), die 't al gezien en geweten heeft: trouwens hij was dan Proost van sinter VeerlenGa naar voetnoot(51), te Gent, en hij drukte drie jaar nadien een boekske van al 't gene dat daar onder zijne oogen gebeurd was.
Hij zegt onder andere nog als volgtGa naar voetnoot(52):
‘Tusschen vier en vijf uren gaf Pater Marcus in zijne kerke, ende daarnaar in de deure van het spreekhuis, aan eene menigte van menschen, die als de rivieren van overal toevloeiden, zijne benedictie; ende daar ontstond een geroep van de wonderheden die daar geschied waren. Het klooster scheen eer een hospitaal van zieken als voorzien van Religieusen Capucinen. De goede Paters waren zelver hun zelven niet meester. De winkels slooten gelijk als van 's zelfs, ende den arbeids- ende den ambachtsman en dacht als aan geen werk: de dagen om te werken verkeerden in dagen van godvruchtigheid. De nachten verkeerden in dagen, ende het krieken van den dag was alzoo volkrijk als de middag. De kerken bleeven heele nachten open, ende de biechtstoelen nooit ledig. Men zag op de troniën, “dat is de aangezichten” van eenieder eene uitmuntende devotie ende ware penitentie. Is het zaken dat de engelen vreugde maken in de bekeeringe van eenen zondaar, hoedanig moet de vreugde geweest zijn die zij hebben gemaakt op dien dag, als zij zoo eene groote menigte van zondaren zagen hun begeven tot biechte, boete ende bekeeringe.’ | |
[pagina 39]
| |
De Capucinen kerke te Gent, het spreekhuis, de plaatse vóór de kerke, dat en was al niet meer ruim en groot genoeg om 't volk te bevatten. zoo van Gent, zoo van uren en uren rondom Gent, die 's Paters benedictie begeerden te ontvangen en de vruchten daarvan te genieten. Naar de vrijdagmart moest hij hem eindelinge laten bewegen, en daar, van op een verhoog, dat haastig opgeslegen wierd, moest hij in 't italiaansch, voor al dat volk, spreken van boetveerdigheid, en tot twee drie maal daags de pauselijke benedictie geven.
Op den 27 Junij 1681 was eene jonge dochter van Caneghem daar ook tegenwoordig op de vrijdagmart; Livine De Witte hiet ze bij name, en 't gene haar voorenviel ligt te Caneghem onder de handvesten van de prochie, bewaard en veroorkond, in ambtelijken geschrifte, letter voor letter zoo als 't hier na volgt, en zoo als 't daar staatGa naar voetnoot(53):
‘Compareerde voor ons Pieter De Roo, Burgemeester, ende Jan Loquet, Schepenen der heerlicheyt van den Hammes ende Caneghem, ter presencie van heer ende meester Pieter Bultinck, Pasteur van Caneghem, in persoone Livine De Witte, filia Adriaens, jonge dochter oudt ontrent 23 jaren, wonende binnen dese prochie met hare ouders; dewelcke verclaerde waerachtich te wesen dat sij den tijd [R. tijt] van thien jaren onbegrepen heeft creupel geweest in haer rechter been, doordien 't selve wel vier dweersche [R. diveersche]Ga naar voetnoot(54) vingers ingekrompen ende korter is geweest als haer slincker been; sulcx dat sij genootsaeckt is geweest den rechteren schoe veel hooger te hebben dan den slinckeren tot nu in de maent van Junius laetsleden, alswanneer sij op den 27 dito haer heeft getransporteert naer de stadt van Ghent, om te genieten de miraculeuse benedictien van den seer weerdigen Pater Marcus ab Aviano predicant Capucijn, die syne Heyligheyt [R. Heylicheyt] den Paus van Roomen uyt Italien in dese gewesten heeft gesonden, ontwyfelick om door openbare mirakelen te bevestigen het H. catolyck geloof: verclarende de Comparante dat sij in 't ontfangen van deselve benedictie, die den voornoemden eerweerdigen Pater aan [R. aen] 't volck was gunnende op de vrydagmarckt derselve stadt, heeft gevoelt dat haer rechter been met eracht ende pyne van selfs werdt uytgerekt [R. uytgereckt], ende dat sij tsedert dien van hare creupelheyt miraculeuselick genesen is, soo dat se recht is gaende | |
[pagina 40]
| |
sonder den rechteren schoe te moeten, jae te connen hooger gebruycken als den slinckeren; ende alsoo sijne hoogweerdigheyt den Bisschop van Gent aende pastoors van sijn bisdom heeft bevolen dat sij van de persoonen, die door den voornoemden Pater in hunne gebrekelickheden geholpen sijn danof souden geven [R. nemen] getrouw ende wettelick verclaers, ende hem 't selve bij behoorelicke acte overleveren: soo hebben wij Burgemeester en Schepenen voornoemdt dese ten versoeke [R. versoecke] van denselven heere Pasteur van Caneghem doen depescheren in forma, die d'uytgegeven grosse in kennisse der waerheyt beneffens onsen gesworen Greffier heeft onderteeckent desen 24 Ougst 1681, ende tot meerder eere Godts mitsgaders t' eeuwiger gedenckenisse hebben dese doen registreren inde ferie deser heerlicheyt, t'oorconde
Ferdinandus De Cock.’ 21 maart 1885, blz. 3. | |
- 7 -'t En was van Caneghem alleene niet dat er naar Gent gegaan wierd, om pater Marcus te hooren en te zien; noch 't en waren niet al zieke en kranke die gingenGa naar voetnoot(55).
‘Daar kwamen gedeputeerde van Kortrijk, Audenaarde, ende verscheidene andere plaatsen,’ zegt kanonik Vrints voornoemd, ‘om den venerabelen Pater Marcus te aanzoeken van te komen zegenen hunne stad, landen en volk, maar het was onmogelijk dat hij eenieder daarin zoude voldoen. De hoogweerdigste Heere Bisschop van Doomijk’ Gilbert de Choiseul, ‘en verscheidene Heeren Kanoniken, zijn expres in deze stad gekomen, om den zegen te ontvangen ende dezen man Gods te aanzien’.
De hoogweerdigste Heer François de Baillencourt, Bisschop van Brugge, aan 't hoofd van de Heeren Wethouders van stad en van den Vrijen, kwam insgelijks te Gent toe, op den 27 Junij 1681; 't was met het zelfste inzicht en verzoek dat hij kwam, maar de Pater en kost, door bevel van zijne eigene overheid, maar eenen dag meer uitsplijten om van zijnen weg naar Duitschland toe af te wijken, en om, aanzijds | |
[pagina 41]
| |
dien weg, de eene of de andere nabijliggende stad te gaan bezoeken. Op den 28 Junij 1681 kwamender brieven te Brugge toe, meldende dat de Bruggelingen, naastkomenden nacht, den Pater mochten verwachtende zijn.
Hoe schoone men bad en sprak, de man Gods en ging noch naar Doornijk, noch naar Audenaarde, noch naar Kortrijk.
Dat zegt de geschiedenisse.
Al dat er uit die tijden eenigszins boekvaste en wetelijk is, tot Doornijk, wierd neerstig onderzocht en doorsnuisterd, op verzoek van Doctor Rembry-Barth, den geleerden Historicus van Meenen, die overal vrienden telt waarder waarheid te vinden zit, en die zoo geern zijns eigen broeders lange arms nog langer maakt, om hem te helpen oude verholentheden weêr aan het licht van den dag te brengenGa naar voetnoot(56).
Pater Marcus en kwam te Doornijk nooit.
Gevolgentlijk zijn de Kortrijkenaars mis, als zij beweren dat Pater Marcus, op den hoogen Autaar, in sint Maartens Abdije, met het Alderheiligste Sacrament, of op de muren van de stad Doornijk, kijkende Kortrijkwaard, Kortrijk zou gezegend hebben en gezeid: Kortrijk zal vele zien Dat en is te Doornijk niet gebeurd; maar te Gent zoo kan 't, en zoo zal 't voorzeker gebeurd zijn. Immers daar staat hooger het woord van eenen zeer geloofbaren ooggetuige, die zegt: ‘Daar kwamen gedeputeerde van Kortrijk “Pater Marcus” aanzoeken hunne stad, landen en volk te komen zegenen, maar het was onmogelijk.’
Nu:
De gedeputeerden van Kortrijk en zullen alsdan niet gelaten hebben 't gene zij nu nog niet en laten, ja, gedaan hebben te Roomen, te Jerusalem en elders. Ze zullen verzocht hebben van verre 't gene hun van bij on- | |
[pagina 42]
| |
mogelijk was te verhopen. Ja, en die gedeputeerden, terug komende te Kortrijk, zonder Pater Marcus, zullen welzeker, elk in 't zijne, hun beste gedaan hebben, om te vertellen al 't gene zij te Gent van hem gehoord en gezien hadden; en meer als 200 verloopene jaren (1681-1885) en hebben dit vertellen van die Kortrijksche gedeputeerden ofte afgeveerdigden niet kunnen verduisteren of doen vergeten. Dit komt nog klaarder als waarheid voor den dag, en als gebeurd, wanneer men indachtig is dat de voorenverhaalde overleveringe niet alleen bij 't volk van Kortrijk, maar bij de oudste en de treffelijkste familiën vaste zit en als een heiligdom bewaard blijft. 't Is immers bij de Demulies, bij de Goethalsen, bij de Vercruyssen, bij de De Lacroix's, enz., dat gij te Kortrijk zult hooren: ‘Kortrijk zal vele zien immers Pater Marcus heeft het voorzeid, te Doornijk zijnde...’ Neen, hoogachtbare Heeren, te Doornijk niet, maar te GentGa naar voetnoot(57). Bij Mijnheer De Mulié-De Bien, in de Doornijkstrate, tot Kortrijk, bestaat er eene afbeeldinge van Pater Marcus, heel kunstig nageteekend, van de hand van zaliger Mijnheer Jacques Goethals. Boven dat afbeeldsel staat er geschreven, zichtbaar door M. Goethals zelve: Kortrijk zal vele zien, en alonder: en weinig lijen, Dat kleen maar kostbaar familiestuk zou lange nog 't geheugen van de Kortrijksche overleveringe helpen bewaren, waar 't dat de Kortrijkenaars ze | |
[pagina 43]
| |
ooit kwamen te vergeten, 't gene niet erg te vreezen en schijnt nochtansGa naar voetnoot(58).
Eene andere omstandigheid heeft den name van Pater Marcus te Kortrijk helpen mondsgemeene en onsterflijk maken.
Zoo men weet heeft de eerbiedweerdige priester, L.A. Caytan, in 't jaar 1804, het leven beschreven en in druk laten uitkomen van eenen anderen eerbiedweerdiigen Heer Priester, zijnen goeden vriend, Mijnheer Josephus Vandale, bijgenaamd de vader der armenGa naar voetnoot(59).
In de opdracht van dit leven ‘Aen de goede en christelijke inwoonderen der stad Kortryk,’ bladzijde, V - XJ, zegt de eerweerde Heer Caytan onder andere: ‘Getuygen zyn zoo veel en voortreffelyke mannen, beroemd om hunne godsdienstigheid, als den gelukzaligen enz. Martinus de Meestere... gemeynelyk genaemd: den zaligen Maerten, is tot Cortryk geboren omtrent [ontrent] 't jaer 1651; hy was eénen wévers-knegt die in zyne jongheid [jongheyd] wat los geleéft hebbende, is bekeerd door de Prédikatien van den vermaerden Pater Marcus ab Abviano [Aviano], die véel Mirakelen déde; bekeerd zynde, heéft hij [hy] in alle deugden, uytgeschénen, en in opinie van Heyligheyd overleden 1699, oud 48 [48.] jaeren. - Zyn lichaem is 9. jaeren daernaer [daer naer] ongeschonden gevonden op 't Kerkhof van S. MaertensGa naar voetnoot(60).’ | |
[pagina 44]
| |
De eerweerdige Priester L.A. Caytan, al en schreef hij maar met zijne slinkere hand, en schreef nochtans geen slinksche en onbedachte waarheden. Hij schreef hetgene hij wist dat het gebeurd was. Gevolgentlijk is de zalige Maarten naar Gent? [sic] gereisd, en te Kortrijk bekeerd teruggekomen. Gevolgentlijk heeft hij te Kortrijk, ter eere Gods. verteld hetgene hij te Gent ondervonden had. Gevolgentlijk is het vertelselke onecht van 't Onze Lieve Vrouwebeeld, dat in den gevel staat van 't Hospitaal, in Buda, en dat den zaligen Maarten zou eene kaaksmete gegeven hebben, als hij, met eenen dronken kop, daar voorbijgaande, zeide: Onze Lieve Vrouwe, Daar zijn duist zulke mismaakte Onze Lieve Vrouw en Onze Lieven Heeren-beelden, en duist zulke vertellingen, die meest overal en nievers gebeurd en zijn.
De zalige Maarten, zegt de overleveringe tot Kortrijk, weefde in Overleije, bij eenen zekeren Heldenhergh. Hij was geboren omtrent 1651; dus 30 jaar oud, als Pater Marcus te Gent was. Zijn vader was een italiaansch soldaat, zijne moeder eene duitsche. Vader en moeder verlieten Kortrijk en hun kind, volgende het leger. Hij is gestorven ievers omtrent den kleenen Kring, nabij 't Hoog Klooster, en was, zegt de overleveringe, zoo levende, zoo stervende, in geestelijke gemeenschap met Pater Marcus. Hij wist van dien Pater 't gene verre van Kortrijk gebeurde of ging gebeuren; b.v. het ontzet van Weenen en het innemen van de stad Buda. Men hoorde den zaligen Maarten dikwijls spreken met dien Pater Marcus, zonder dat hem iemand zag. Pater Marcus leefde nog als de zalige Maarten stierf, te weten omtrent ons Heer Hemelvaart 1699. De Kortrijksche capucinen en zullen 't ook in den arm niet gelaten hebben om al die zaken volksbekend te maken.
28 maart 1885, blz. 2-3. | |
- 8 -Wij zijn tegenwoordig weer te Gent, en 't is de 28 Junij 1681, de dag van de Algemeene Communie met Vollen Pauselijken Aflaat, die te winnen is in Sint- Baafskerke. | |
[pagina 45]
| |
Reeds verschillige dagen te reke hadden de biechtvaders, van 's morgens ten drie uren tot 's noens, en van korts na den noene tot in den nacht, zitten biechte hooren, in al de kerken, kloosters en capellen van geheel Gent. 'k Late u geraden hoevele er wel ter Heilige Tafel gingen, in Sint-Baafs alleene, want de Bisschop had nog eene andere kerke of twee voor die Aflaat-Communie uitgesteken.
Heer Roger Nottingham, van Dublin, was te dien tijde Pastor van Sint-Niclaais kerke te Gent; hij heeft het getal communiën weten te achterhalen en hij heeft het te boeke gezet in een latijnsch schrift van zijne eigene hand, dat na zijne dood bewaard gebleven is. ‘...Ecclesia cathedralis S. Bavonis’ zegt hij, ‘ubi communicarunt 80 millia hominum...’ dat is: in de bisschoppelijke kerke van Sint-Baafs hebben 80 duist menschen de Heilige Communie ontvangen, op eenen dagGa naar voetnoot(61)!
En 't gene wel te verstaan is voegt hij daarbij, te weten, dat er in 't begin nog al wat stoornisse was, om 's wille, zegt de Pastor, van het groot getal der communicanten en van 't kleen getal priesters die de Heilige Communie uitdeelden.
De Benedictie geschiedde als vooren, op de Vrijdagmart, dien zelfsten dage, ten 10 uren 's morgens, en ten 3 uren 's namiddags.
Is er iemand van die dit lezen, door hem zelven of door anderen, bekend en bevriend met Mijnheer Eugène de Volder, den neve van Baron François Heynderycx, tot Gent, hij kan, zoo hij wilt, het vertoog van Pater Marcus benedictiën met eigene oogen aanschouwen, op eene schilderije van 3 meter 47 breed en 1 meter 80 hooge, die bewaard wordt en te zien is te Destelbergen-bij-Gent, op het casteel van Mijnheer de Volder voorzeid.
Daar ziet gij, op het verhoog, Pater Marcus, tusschen twee Capucinen. Hij steekt zijne hand uit, hij zegent het volk. Achter hem staat de Wet, de helmbaarden, enz.
Christiaen Heynderycx en vrouw Barbel de Meulemeester, voorzaten van den tegenwoordigen Heer Baron Heynderycx, deden deze schilderije maken uit dankbaarheid, omdat hun zoontjen en hun dochterken beiden door 's Paters benedictie wonderlijker wijze hersteld en genezen wierden. Die twee brave ouders en hunne twee kinderen staan op de schilderije, in 't midden, recht voor den aanschouwer. | |
[pagina 46]
| |
Onder het volk, dat ontelbaar schijnt, ziet men allerlei kranken, die kannen, pullen, flasschen en zulk gerief in de handen hebben, om den zegen des Paters te ontvangen over olie, water, enzGa naar voetnoot(62).
Bij elk eene van die zegeningen gebeurden er wonderlijke genezingen, bij zoo verre dat men somtijds manden vol breukbanden en heele wagens vol krikken en stokken naar 't Capucinenklooster voerdeGa naar voetnoot(63).
De Schepenen van der Keure trokken 't hun aan om veel van die genezingen, van ambtswegen veroorkond en boekvast, over te leveren. Vijftig zulke handvesten staan gedrukt in den boek van kanonik Vrints van Trouwenfeldt, die ze aankondigt in dezer voegen: ‘Hier naer volghen eenighe wonderheden, die Godt door de benedictie van den [R. vanden] cerweerdighen Pater Marcus ab Aviano heeft uytgewerckt [R. uytghewerckt] in ende ontrent de stadt van Ghendt, ende voor den Magistraet vande selfde stadt wettelyck zijn ghepasseert.’
Veel dezer genezingen volgden, als Pater Aviano al lange weg was, op het uitwendig of inwendig gebruiken van olie of water dat hij gewijd had; ja zelfs op het dragen van stukskens van zijnen mantel, die men hem ontweerdGa naar voetnoot(64) en godvruchtiglijk geroofd hadde.
Mijnheer Eugène de Volder van Gent heeft een standbeeldeken van Pater Marcus, dat fijn in hout gesneden is en hem wel gelijkende. Het beeld schijnt te preken; 't is gekleed als capucijn, met stukken van den verhakkelden mantel, dien de Pater te Gent in 't klooster achterliet, omdat hij al te erg verkorven, geschonden en niet meer dragelijk en was, zelfs van den armsten onder de arme Capucinen.
Van dat beeld, en van de kleedinge die 't draagt, bewaart Mijnheer de Volder verschillige eigenaardige getuigenissen, die hier volgende zijnGa naar voetnoot(65).
‘Ick onderschreven getuijge gemaeckt te hebben het habyt ofte kleetken van seker kleijn postuerken in ghedaente van Capucijn, ontrent de hooghde van eenen voet, van het laecken des mantels den welcken gedraegen heeft den eerw. Pater Marcus ab Aviano, hier tot Gendt wesen- | |
[pagina 47]
| |
P. Le Plat 1681
Ch. Onghena Sc Koperdruk naar het hier beschreven schilderij van Pierre Le Plat (Gent 1630 - na 1685) door Charles Onghena (Gent 1806-1886) gemaakt voor het artikel van H.G. Moke, Coup-d'oeil historique sur le Marché du Vendredi, in: Messager des sciences historiques, Gent 1861, blz. 1-34. Op dat ogenblik was het doek nog in het bezit van baron Fr. Heynderycx. | |
[pagina 48]
| |
de in de maent junii 1681, die hij hier heeft gelaeten mits daer vele stucken afghesneden door de menichte der menschen, welcken mantel daernaer is verdeelt aen de Religieusen Capucijnen der familie van Gendt, ende hebbe ontvangen een stuck van den eerw. Pater Mathias van Cortrijck, doen tertijt aldaer Vicaris, het welck gesneden was van den sack staende in den selven mantel, waer van ick hebbe gemaeckt het achterste Deel met de maukens des voorseijd kleetken, en de andere stucxken heeft mij [R. my] verheert den eerw. Pater Benedictus van As, capucijn Religieus der selve familie, van de welck ick hebbe gemaeckt het voorste Deel met de Capuce des voorseyde kleetken, ende hebbe het selve gemaeckt sijnde verheert aen mijnen Broeder Marcus Boone, tot eeuwighe memorie van soo wondere wercken als den Bermhertigen Godt, het jaer 1681, soo in de stadt van Gendt als in andere steeden door sijnen dienaer Marcus ab Aviano heeft gelieft uijttewercken. In teecken der waerheijdt hebbe dit onderteeckent desen 16 october 1681. Frater Michael Gandens. Capucijn onweirdigh.’
‘Ik onderschreven hebbe ontrent de maent van september int jaer 1681, ontfanghen van den eerw, pater Cassianus van Corteryck, Lector sacrae Theologiae, twee stuckens lakens dewelcke hij [R. hy] heeft afghesneden vanden mantel van den eerw. Pater Marcus ab Aviano, die hy te Ghendt ghelaten hadde: welcke stuckens eenige [R. eenighe] dagen [R. daghen] daer naer ik [R. ick] hebbe ghegheven aen frater Michiel van Ghendt Capucyn, om van de selve te maecken een cappucie ende het voorste deel van een kleyn habeyt, om hier mede te bekleeden een posturken van ontrent eenen voet lanck: het welcke ghemaeckt synde heeft het ghegheven aen synen broeder Marcus Boone, tot ghedenckenisse van soo wondere wercken, die Godt door synen dienaer Pater Marcus ab Aviano in ons nederlandt dit jaer ghedaen heeft. Tot ghetuygenisse der waerheyt, soo hebbe ick dit onderteekent met myn eyghen handt. Ghedaen tot Ghendt den 30 mey 1682. Pater Benedictus van As Capucijn [R. Capucyn] onw.’
‘Ik [lck] onderschreven ghetuijghe aen F. Michael van Ghendt, Clerck van onse Seraphike order des Minderbroeders Capucinen, ghegeven te hebben een stuck vanden sack des mantels vanden E.P. Marcus van Aviano, die hij [R. hy] vertreckende naer Lookeren wt Ghendt, 't saemen int bywesen vanden E.P. Basilianus, doen tertyt Guardiaen van Ghendt, my hadde ghegheven in bewarenisse, vant welcke naderhant is becleet seker posturken in ghedaente van Capucin, door affectie tot de | |
[pagina 49]
| |
selve Religie door Monsr Marcus Boone, ende in teken des waerheyt hebbe dit gescrift onderteekent den 3 van 7bre 1682. F. Mattheus van Cortryck Capucin’.
‘Ik [Ick] onderschreven hebbe aan [aen] Monsieur Marcus Boone ghegheven dit medegaende stuck lakens, van ontrent een voet int vierkant, welck ick hebbe afgesneden [R. afghesneden] van den mantel van den eerw. Pater Marcus ab Aviano, die hy tot Ghendt gelaten [R. ghelaten] heeft, om dat daer veel stucken waren af ghesneden, door het volck over al hem naerloopende. Tot ghetuyghenisse der waerheyt, soo hebbe ick dit onder-tekent met myn eigen [R. eyghen] handt. Ghedaen tot Ghendt, den 14 Martii 1682.
F. Basilianus van Brugghe. oudt Gardiaen der PP. Capucinen van Ghendt, en tegenwoordigh Vicaris der PP. Capucinen van Aelst. onw.’
‘Ik [R. Ick] onderschreven kenne gemaeckt te hebben een Mantelken van een stuck laeken, van ontrent eenen voet int viercant, van den [R. vanden] Mantel van den Ewr. [R. Ewn.] Pater Marcus van Viano [R. (sic)] Capucin, welcke is gegeven geweest aen Marcus Boone tot een Ewge memorie van den Ew.n [R. Ewn.] Pater Basilianus van Brugge, definitor ende guardiaen van de Paters Capucynen tot ghendt; het selve Mantelken heb ick gemaekt ten versoeck van den [R. vanden] voorschreven Boone, op een cleyn Posturken in forme van enen Capucin, in oostmant den jare 1682, ende tot teeken van dese waerhyt hebbe mynen naem hier onder gestelt en was Broeder Arnoldus v. Brussel Capucin onw. In ons Convent van ghendt den ij Mey 1685.’ 4 april 1885, blz. 2. | |
- 9 -Terwijlen dat Pater Marcus alzoo bezig was met het volk, tot Gent, was het volk ook bezig met Pater Marcus tot Brugge.
Zegge 't volk, en daarmêe bediede ik gezamentlijk ook de overheden des volks. | |
[pagina 50]
| |
Zijne Hoogweerdigheid de Bisschop, elk wist het, was naar Gent gereisd, met de Wethouders, om Pater Marcus te gaan halen. Maar, in zijne afwezigheid was eene bisschoppelijke boodschap rondgedragen, door geheel het bisdom, meldende dat het naasten zondag generale communie was in Sint-Donaaskerke, op den Burg, en Vollen Aflaat van 's Paus wegen te verdienen, ter gelegentheid van de komste van Pater Marcus.
Dat staat in de oude papieren die te Brugge in 't bisdom bewaard liggen.
Op 't Stadhuis liggen de raadsbesluiten geboekt van Burgemeesters en Schepenen van dien tijd.
In den boek 1679-1683, folio 80, staat er als volgtGa naar voetnoot(66):
‘Actum 28 juny 1681. - Opde brieven vande ghedeputeerde gisteren vertrocken naer Ghendt, om te aensoucken [R. (sic)] dat den Eerw. Pater Marcus ab Aviano den naestcommenden nacht van aldaer sal vertrecken om merghen nuchten vrouch hier te syn, maer datter noodich werdt een schuyte particulier met peerden van relay om te lichter over den wech te syn, mits hy den naervolghenden nacht nootsaekelick moet wederkeeren. Dat voorts noodich werdt te baricaderen het clooster van de [R. vande] Capucinen om te beletten de foulen die door den grooten toeloop staet veroorsaeckt te worden, is gheresolveert tot alles te authoriseren de ghecommiteerde [R. ghecommitteerde] ter thresorie, ende voorts te lasten de schaede-beletters ende officieren om te sorghen jegens [R. jeghens] de foulen, daer toe gheauthoriseert is den heere Burchmeestere vanden Commune.’
Zoo, als Pater Marcus tenden uit moê was van preken en zegenen te Gent; als de verlegpeerdenGa naar voetnoot(67) overal gereed stonden langs de vaart van Gent naar Brugge, die de schuiten moesten trekken; rechts op het scheeden tusschen zaterdag den 28 Junij 1681 en zondag den 29 Junij 1681, 's nachts ten 12 uren, stapte Pater Marcus, met Pater Cosmas, zijnen biechtvader; nog een Pater, en Zijne Doorluchtige Hoogweerdigheid | |
[pagina 51]
| |
Franciscus de Baillencourt, Bisschop van Brugge, in eene schuite of barge, en de Brugsche Wethouders in een ander vaartuig. Men trok de planken weêr aan boord, men riep ju! naar de peerden, en men zette af langs de vaart, naar Brugge te wegeGa naar voetnoot(68).
Ze zijn al overleden die te dien tijde leefden, maar ik zou vele aan den armen geven[,] konde en mochte ik iemand ondervragen van al degene die op die twee schepen voeren, of die langs de vaart meêliepen, nopens de kleene omstandigheden, en nopens de nietigste voorvallen van die wonderlijke nachtreize naar Bruggewaard.
De schippers zullen daar jaren lang van verteld hebben; en de voerliên, als ze stokoud en stram in 't hoekske van den heerd zaten, met een kleen-kind op de knie, zullen gezeid hebben, dunk 'et mij, nog jaren later: Ik was een van die de schepen voerde, van Sint-Jooris tot aan Blommendaele; en 't was mijn beste peerd dat ik dien nacht ingespannen hadde; en 't was schuw van al dat volk dat kwam tegengeloopen, roepende: Zoei! haast u! ze zijn daar! enz.
Dat is verbeeldinge, en verre beneên moet ze blijven, verre beneên de ware wezentlijkheid van al het gene dat er daar gebeurde, voorenviel, gedaan en gezeid wierd.
Maar 't is altemale dood en begraven met de menschen die 't geweten hebben.
't Staat geboekt nochtans dat de twee schepen, met al die heilige en merkweerdige mannen, op den 29 Junij 1681, 's zondags, tusschen klokke 7 en klokke 8, te Steenbrugge toekwamen.
Grave de Rennenburg, super-intendent van Vlanderen, was daar, met zijn geridGa naar voetnoot(69), en ge kunt peizen wat een volk, om den Pater en den | |
[pagina 52]
| |
Bisschop af te halen, en ermêe naar 't Capucinenklooster te rijden, op de gewezen Vrijdagmart, nu de Spoorhalle en de schakeldrieschGa naar voetnoot(70) van den Brugschen IJzerweg.
In de kloosterboeken staat het volgendeGa naar voetnoot(71):
‘1681 - 29 Junij. De Eerweerde pater Marcus ab Aviano, predicant ende capucijn van de veneetsche provincie, kwam in ons couvent te Brugge, [R d H. geen komma] en bleef daar de weerdije van twintig uren. Een ijverachtig man is hij, vol geloof [R d H. geloove] en liefde, blijkens de wonderheden die God alhier door hem heeft uitgevrocht; want [R d H. komma] gedurende den korten tijd dat hij hier verbleven heeft, gaf hij zes maal zijne benedictie over eene bijkans ontelbare menigte volks, die vergaderd stonden, en uit steden en dorpen hierwaards gekomen waren. Seffens na zijne benedictie verscheenen er vele mirakelen, want blinden wierden ziende, dooven hoorden, stommen ontvongen de sprake weder, krepelen den gang, en veel kranken, die met allerhande miseriën [R d H. miserien] bevangen zaten, wierden wederom gezond. Zoodanige wonderen gebeurden [R d H. er] dat geheel de wereld ervan verbaasd stond. Tot bevestiging dezer bracht men na de benedictie in ons klooster tot honderd en drie en dertig krikken, waarop krepelen gesprongen hadden, die nu daarzonder waren weêrgekeerd: daarenboven veertig breukbanden en [R d H. breukbanden, en nog] ander gereedschap, dat de kranken gebruikten tot solaas van hunne krankheid, ja, zoo wonderlijke | |
[pagina 53]
| |
dingen gebeurden er, dat elk zei: wie heeft er dat ooit van zijn leven geweten, of wie zag er de weêrga daarvan?’
‘Van al die dingen ben ik ooggetuige: geteekend: Fr. Marcellus van Meenen, Guardiaan.’
11 april 1885, blz. 2. | |
- 10 -Op den dag zelve boekte men, te Brugge, van stads wegen, als boven folio 80, 29 Junij 1681, hetgene volgtGa naar voetnoot(72):
‘Ten thien hueren is (hy) mette coutse vanden selven heere grave (de Rennebourg) ghebracht achter de halle, van waer hy boven is ghecommen op het ghebodt huys ten voorhoofde opde groote marckt, alwaer groote menichte van menschen was vergaedert ende daer onder grooten nombre van gebreckelicke ende gheaffligierde. Ende naerdien hy gheheel de vergaederynghe hadde vermaent tot een oprecht leetwesen over hunne sonden ende verwect tot een oprecht gheloove ende betrauwen, heeft over hun alle ghegheven de benediotie. Insghelyckx heeft hy ghedaen ten selven daeghe ten dry hueren naer noene opde selve plaetse, mitsghaders tot twee diversche stonden inde kercke van het voorn. Couvent. Ende syn telckerwarf verscheydene [R. verscheyden] besetene, blinde, creupele, lamme ende ghebrokene van hunne quaelen ghenesen gheworden, ghelyck oock des anderen s'nuchtens als wanneer hy andermael de benedictie heeft ghegheven, ontrent den dry [R. drye] hueren vertreckende naer Ghendt.
Tot naerder sekerheyt van alles sal by de Gheestelicke heuverheyt ghedaen worden behoorlick beleet van informatien ad futuram rei memoriam.’
Kanonik Vrints van Trouwenfeldt zegt van de generale communie te BruggeGa naar voetnoot(73):
‘Ende was op den selfden dagh daer oock de Generaele Communie in-ghestelt, met soo uyt-nemende devotie ende toeloop, als noch oynt op eenighe Plaetsen gheschiedt was, wesende niet minder het ghetal der Inwoonders als van d'omligghende Steden, Dorpen ende Landen.’ | |
[pagina 54]
| |
Geheel den nacht moet het volk te Brugge op de beenen geweest hebben, immers 's maandags, den 30 Junij 1681, stond de Vrijdagmart vol van menschen die 's Paters Benedictie verlangden. al lange voor den tween van den morgen. Pater Marcus kwam dus te voorschijn, zegende eene laatste maal Brugge en 't brugsche volk, en vertrok ten drien, te water, weer naar Gent, alwaar hij omtrent den negenen 's morgens toekwam.
Als men de brugsche Capucinen hun klooster ontweldigd heeft, in 't jaar 1867, is Pater Marcus ['] benedictie omzeggens weerom wakker geworden. Het tijdschrift Rond den Heerd heeft zijnen name vermeld; men heeft gezocht en men heeft gevonden. Men zoekt nog, hoore ik zeggen, en men hoopt nog meer te vindenGa naar voetnoot(74).
En de brave Capucijntjes hebben sedert dien twee kloosters voor een! Dat brengt de kwaadheid van de menschen, in 't beste gekeerd door de goedheid Gods, altemets te wege!
O goede Pater Marcus ab Aviano, zendt over 't lieve Brugge, en over geheel ons dierbaar Vlaanderland, eene van uwe alderbeste benedictien!
Zoo dat Pater MarcusGa naar voetnoot(75) ‘'s Maendaeghs tot Ghendt arriveerden, ontrent den neghen uren smorghens, ende gaf aldaer voor de laetste [R. laeste] mael op de Vrydagh merct de laeste Benedictie aen noch meer Volck, als noch oynt te voren was verschenen.’
De Chronycke van Vlaenderen zegt dat er in die laatste Benedictie van 40 tot 50 duist menschen tegenwoordig waren.
Men hoort altemets van Paters en van andere kranke menschen die door de groote bewonderinge en door den toeloop van het volk boven hun eigen zelven verheven, verwaand en hooveerdig zijn geworden. Men leest van zulke weêrspannige engelen, die naderhand duivelen wierden en die in de alderleegste vernederinge vielen.
Pater Marcus scheen van ijzer en van staal tegen zulkdanige gevaarlijkheid; hij en zag het volk niet; hij volbracht, om Gods wille, zijne zendinge, hij was overal eerst ende laatst aan 't werk en aan 't gebed, en | |
[pagina 55]
| |
hij ging al zeggen tegen zijn eigen zelven 't gene Job zei, in zijne schamelheid: Et solum mihi superest sepulchrum, en al dat ik te verwachten hebbe is mijn graf!
Deze Benedictie was 's Paters vaarwel aan de stad Gent, en hijGa naar voetnoot(76) ‘is alsoo op den middagh naer Loockeren vertrocken, alwaer het gheheel Landt van Waes op de been was, om synen Seghen te ontfanghen, die des namiddaghs om 4 [R. 4.] uren aldaer wirt gegeven, aen soo groote menichte, als eenigh verstandt begrypen can.’
Hadde hij geen sterke wacht soldaten omtrent zijn rijtuig gehad, reizen ware Pater Marcus onmogelijk geweest, wegens den grooten toeloop die hem ten alle kante in 't gemoet kwam, bijstroomde en vervolgde.
't Was avond eer 't gevoer te Dermonde gerocht.
Te Dermonde stonden Deken, Capitel, Paters, Priesters, Wethouders en al 't volk, al lange al gereed, om hem, en bezonder om zijne benedictie te ontvangen.
Op den Dijssendag 1 Julij 1681, 's voornoens, kwam hij weêr te Brussel toe. De NuntiusGa naar voetnoot(77) van Zijne Heiligheid was daar, en met hem, benevens met nog een deel van den hoogsten edeldom van dien tijd, vertrok Pater Marcus, nog dien zelfsten dag, tusschen 3 en vier uren 's achternoens, naar Leuven.
18 april 1885, blz. 2. | |
- 11 -De Pauselijke Nuntius in Belgenland, die met Pater Marcus ab Aviano naar Leuven reisde, was Mijn Hoogweerdigste Heer Sebastiano Antonio graaf Tanara, geboren te Roomen, 20 April 1650; hij wierd Cardinaal, Bisschop van Frascati, Bisschop van Ostia en Velletri, Deken van het Heilig Collegie der Cardinalen, en stierf te Roomen op den 2 Mei 1724.
Die groote en weerdige man hadde in dien tijde te Leuven eenen goeden vriend wonen, met name Pater Christiaen De Wolf, eenen Iper- | |
[pagina 56]
| |
ling van geboorte. Hij was van 't Order der Augustinen, en hij schreef 12 groote folianten vol, die te Venetiën gedrukt wierden, en opgedregen aan dezen zijnen goeden vriend waarvan hier sprake is, te weten aan Cardinaal Tanara.
De Cardinaal Tanara dan was Nuntius in Belgenland, tijdens de laatste ziekte van zijnen vriend Pater De Wolf, en 't was om hem te troosten en, zoo 't God geliefde, te genezen dat hij met Pater Marcus te Leuven toekwam, in 't klooster der Augustinen, op O.L.V. Bezoekinge, Woensdag 2 Julij 1681. Na geheel den nacht gereisd te hebben, zoo waren de twee bezoekers eindelijk te Leuven toegekomen en zaten bij het bedde van Pater Christiaen, met het slag van den 7 uren 's morgens.
De hooggeleerde Iperling lag nu al meer als vier maanden te bedde, en 'n deed niet als zuchtenGa naar voetnoot(78). ‘God zij geloofd! Och of de Bruidegom van dezen nacht toch kwame! Ik begere ontbonden en met Christo te zijn! O Goddelijke Gratie! O Goddelijke Bermhertigheid! Tot wanneer nog! O mijn God, gij en hebt van mij geen goeds van noode: komt, o Heere, komt!’
Pater Marcus vond den heiligen man in die gesteltenisse als hij hem kwam zijne benedictie geven.
‘Gelooft gij,’ zoo sprak de Pater hem toeGa naar voetnoot(79), ‘dat God mirakels doet door zijne dienaren?’
‘Ja, ik geloove 't,’ zoo antwoordde hem Pater Christiaen De Wolf, maar geen ander mirakel en verzoeke ik, of 't en zij dat mijne ziele moge verscheiden en in de handen komen van den Heere Jesus!’
Daarop gaf hem Pater Marcus zijne benedictie; maar het mirakel waar de stervende Pater zoo naar verlangde en gebeurde maar acht dagen later, te weten op den 10 Julij van 't zelfste jaar, als hij, 's noens ten 12 uren, onder het lezen van den Angelus, den laatsten keer ‘Amen!’ antwoordende, zijnen geest gaf, terwijl men de oratie bezig was met lezen die dat gebed van den Angelus toebehoort. | |
[pagina 57]
| |
Te Leuven, gelijk overal, was geheel de wereld in roere om te biechten of biechte te hooren, en om den pauselijken aflaat te verdienen. Ten dien einde gaf Pater Marcus tot tweemaal toe zijne benedictie op de Mart, van eene hooge stellinge, benevens in 't Paters klooster van de Capucinen; en, eer de dag van O.L.V. Bezoekinge omme was, tusschen Woensdag den 2 en Donderdag den 3 Julij 1681, was de onvermoeibare man al weêr op reize, te wege naar Namen.
Te Namen kwam hij toe omtrent den noentijde, met zijn gevolg van edeldom, met zijne lijfwacht, zonder welke hij voortaan noch weg noch weêre en kon, en met eene ontelbare bende volks.
Wat te Bergen, te Antwerpen, te Brugge, te Gent, te Brussel, te Leuven gebeurd was, dat geschiedde wederom te Namen. De Bisschop kwam ten Capucinen den Pater de benedictie vragen, en de Pater zegende tot tweemaal toe het volk met eenen gekruisten God in de hand, uit de veister of uit het bordeksGa naar voetnoot(80) van 't stadhuis.
Veel mirakelen en wondere genezingen gebeurdender te Namen, die ook veroorkond wierden van stadswege, in een geschreven boekske, dat ongelukkiglijk in 't ongereede is en dat kanonik Rembry, met zijn geleerden medehelper en broeder zelveGa naar voetnoot(81), tot nog toe en heeft kunnen opspeuren. Het boekske bestaat nochtans, en 't is gezien geweest over twaalf jaar van hier: een 4o van omtrent een dwerschen vinger dikke.
Wie zal den dolaard vinden en in handen leveren?
In stads Rekenboeken te Namen staat nog hier end daar entwat geboekt dat ons eenen kijk verleent in de gebeurtenissen van 's Paters bezoek te dier stede.
Bij voorbeeldGa naar voetnoot(82):
‘Thiry Loyable heeft eenen gulden 12 stuivers ontvangen, over 't luiden met de blanche cloche van 't casteel, telkens dat de Pater zijne benedictie gaf ten stadhuize.’ | |
[pagina 58]
| |
‘Lambert Tara heeft 48 stuivers ontvangen over vier eeken om de hoeken van de straten af te boomen, waarvan een stuk in tween gedromd en verloren is gegaan aan de Sambre-brugge.’ ‘Nicolas Claret heeft 40 potten roo wijn geleverd, ten Capucinen; doen te samen 25 gulden.’ ‘Cornelis Parent, apotheker, heeft 71 gulden, 15 stuivers en 12 deniers ontvangen over 80 potten en drie pinten olie van de olive, geleverd ten Capucinen, om gewijd te worden door Pater Marcus ab Aviano, item 6 gulden 16 stuivers wegens flaschen, om die gewijde olie in te doene.’ ‘Jean Hellin 30 gulden over visch geleverd ten Capucinen; item, Ferdinand Raucoux, 48 pond moluwe, tegen 3 stuivers 't pond, komt 7 gulden 4 stuivers.’ ‘De loopers van den Prince de Vaudemont 3 patacons.’ ‘In den Helm en in S. FranchoysGa naar voetnoot(83) 40 gulden, wegens tere en andere kosten aldaar gedaan door de lijfwacht van Pater Marcus.’ Eindelijk en ten slotte: ‘Aan Materne Grosjean wierden betaald 36 gulden, wegens het varen met zijn schip op de Maas, met Pater Marcus, van Namen voorts tot binnen Luyk.’ Het cathedraal capitel van Sint-Lambrechts te Luik had immers beter gevaren als de Wethouders en de Geestelijken van Kortrijk: zij waren gekomen naar Namen, hadden den Pater schoone gesproken en eindelijk ook van hem de belofte verkregen dat hij de stad van sinte Juliana, van sint Lambrecht, van sint Hubrecht en zooveel andere heiligen zou komen bezoeken ende zegenen. Die belofte kweet onze Pater op den Zaterdag, wezende de 5 Julij 1681, en hij kwam, de breede Maze afgevaren, te Luyk toe op het schip van Meester Materne Grosjean voornoemd. 25 april 1885, blz. 2-3. | |
- 12 -Van ends ent ends, langs wederkanten de Maas, tot boven op de bergenGa naar voetnoot(84), stond het al vol volk, van Namen voort tot binnen Luyk toe, | |
[pagina 59]
| |
om Pater Marcus te zien voorbij varen; immers hij reisde bij dage, op dezen Zaterdag, 6 Julij 1681. Hij vond, dat spreekt van 's zelfs, de geheele stad Luyk vol volk, zoo inboorlingen als elzatenGa naar voetnoot(85), die van verre en bij gekomen waren om zijne benedictie te ontvangen.
Op den 7 Julij 1681, die een Zondag was, deed Pater Marcus Messe binnen den hoogchoor van Sint-Lambrechts hoofdkerke, daar waar 't nu, gelijk te Brugge op den Burg, noch hoofdkerke, noch kerke meer en is, maar eene openbare plaatse, ‘la place S. Lambert’ geheeten. Recht op die zelfste plaatse waar de beêvaarders stonden om de benedictie te ontvangen, ter laatste Heilig-Sacrament-beêvaartGa naar voetnoot(86), daar stond binnen de toenmalige kerke een autaar opgeslegen, om Pater Marcus Messe op te doen.
Zoo veel volks was er in die Messe, dat bij den uitgaan een van de leugensGa naar voetnoot(87) of portalen in viel, klaar van al de menschen die der opgeklauterd zaten. ‘'t Was het portaal naast de oude mart,’ zoo staat het in een handschrift, dat Deken Schoolmeesters, van Sint-Jacobs te Luyk, kanonik Rembry heeft overgezonden, ‘en onder de gekwetsten was Pater Marcus zelve, die, met gewonde voeten daaruit gekomen, 's namiddags algelijk, op eenen hoogen temmerGa naar voetnoot(88), langs de Maas, zijne benedictie | |
[pagina 60]
| |
gaf, over wel 150 duist menschen, zoo op het water zijnde als anderszins.
Tot nu toe en is 't niet geweten, en schaars wetelijk misschien, wanneer Pater Marcus Luyk verliet. De Luyksche Rekenboeken van dat jaar zijn trouwens ten dele verloren.
Op den 10 Julij 1681, wezende Woensdag, gaf Pater Marcus zijne benedictie te Dusseldorp; op den 12 Julij 1681, wezende Vrijdag, tot Munster, van daar te Neuhaus en elders. Op den 19, 20, 21 Julij 1681, 's Vrijdags, 's Zaterdags en 's Zondags, was hij te Munster.
Pater Marcus ontvong noodzakelijk veel brieven. In 't Capucinenklooster te Venetiën bewaren ze vijf dikke boeken, al vol brieven, die de Pater 't zij ontvangen, 't zij teruggeschreven heeft. Daar zijnder twee onder uit Maestricht, 25 Junij en 3 Julij 1681; en een uit Venloo, 11 Julij 1681. Meest al die brieven zijn van macht en gezag hebbende Heeren, die den Pater schoone spreken en vragen dat hij zou komen hunne stad of landen zegenen. Te Munster ontvong Pater Marcus eenen brief die in 't italiaansch geschreven was, en van den volgenden inhoudGa naar voetnoot(89): Roermond, dezen 20 Julij 1681. Zeer eerweerde Pater! ‘Mitsgaders al het schoone spreken der inwoonders dezer stad en de groote begeerte der omliggende provinciën, die uwe eerweerdigheid ver- | |
[pagina 61]
| |
zoeken tot hen uwe stappen te willen bewegen, komen wij ook, afgeveerdigd door de Staten en door de Provincie van Gelderland, welk land in de menigvuldige beroerten dezer strekenGa naar voetnoot(90) altijd vastgekleefd gebleven is aan het katholijk geloove, ootmoedig- en eenpariglijk verzoeken en vragen dat gij zoudt willen, de naastliggende Rhijnstreken verlatende, langs de Maas ten minsten ook Roermond bezoeken, tot vertroostinge van deze onze zuchtende en zeer verlangende vaderstad. Wij beloven het u, de vruchten van die ootmoedige dienstwilligheid, waarmede uwe eerweerdigheid pleegt de christene wereld te verblijden, zullen ontelbaar zijn, zoo voor de glorie van God, zoo voor 't geluk en de zaligheid van ulieden, als van ons en van al de omliggende gewesten.’
Was geteekend: Voor de Staten: De Secretaris, enz. Zoo, op den 23 en 24 Julij 1681, 's Dijsendags en 's Woensdags, was Pater Marcus te Roermond, en van daar ging hij naar Venloo. Op den 25 Julij 1681, 's Donderdags, was hij weêr te Roermond en 's anderendags, den 26 Julij 1681, om twee uren 's morgens, vertrok hij naar Keulen.
Van dien 26 Julij laat kanonik Rembry Pater Marcus zijne duitsche reize en zijne wondere zendinge vervoorderenGa naar voetnoot(91), zonder verders iets van hem bekend te maken, 't en zij, volgens schriftelijke oorkonde, dat de Pater, op den 8 Oest 1681, op eenen Donderdag, de Hoogmesse zong in de collegiale te LierGa naar voetnoot(92); en bovendien, dat, acht dagen daarna, wezende Donderdag, den | |
[pagina 62]
| |
15 Oest 1681, op O.L.V. Hemelvaart, binnen het zelfste Lier, de Processie, tegen de oude gewendte, gedregen wierd met het Hoogweerdigste Heilig Sacrament, om redens wille dat Pater Marcus ermêe ging de benedictie geven. Dat staat in Heer Kerstoffel Drymans Lyra Sacra, die priester was en zangmeester, in zijnen tijd, van Sint-Gummar's collegiale kerke te Lier. Die eerweerde zangmeester Drymans wierd geboren te Leuven, in 't jaar 1739, op den 17 Februarij en stierf te Lier op den 20 October 1797. Pater Marcus was dus al 40 jaar dood als Drymans geboren wierd. en alzoo zou 't kunnen zijn dat Drymans, op hooren zeggen steunende, 't bezoek van Pater Marcus te Lier eene maand later gesteld heeft. In allen gevalle is er vele verloren dat God alleene weet, en zoo zullen wij, volgende kanonik Rembry, Pater Marcus in Duitschland reizende, voortaan onvermeld laten, tot dat wij hem eindelijk te Weenen wederom achterhalen, bijkans een geheel jaar later te weten op den 11 Julij 1682, korts voor het vermaarde Ontzet van Weenen, waar hij aan en bij was, gelijk de lezer verder zal komen te vernemen.
2 mei 1885, blz. 2-3. | |
- 13 -Daar was een tijd dat de name alleen van ‘den Turk,’ en van ‘den grooten Turk’ in 't bijzonder, de lieden deed schrikken en beven deur geheel Europa. Geen wonder! De Turken, eertijds onbekend, waren, rond de jaren 800 na Christus tijd, opgekomen en hadden beginnen met een deel van Armeniën te pakken, en dat met geweld onder hunnen dwang te houden. Van 't veroverde Armeniën zetten zij voorts, gelijk eenen bloedkanker, op de naastgelegen deelen van Asia, Africa en Europa. Syriën, Egyptenland, Griekenland, wierden Turksch gemaakt en vrij van ‘de honden.’ ‘De honden’ dat zijn wijlieden, de christenen, bij den Turk; en een christen van kant maken of 'nen hond, dat was hun eender. Integendeel, hoemeer christenen vermoord hoe zekerder ieder Turksche bloedbeul hem | |
[pagina 63]
| |
zelven rekende van hiernamaals te mogen al zijne lusten toom gaan gevenGa naar voetnoot(93) in den Turkschen beestenhemel!
Zulk een schandelijk wangeloove had dat volk!
In 1453 viel de stad van Constantijn den Groote, het tweede Roomen, het christene Constantinopelen, anders gezeid Costenobelen, onder de Turksche slavernije; en van daar zette het Turksch geweld altijd voort, rondom de Zwarte Zee, oost-, west-, zuid- en noordwaards.
Hongaren ging Turksch gemaakt worden, Oostenrijk, Duitschland, Italiën, Vrankrijk, Vlanderland, geheel de wereld misschien.
En waar de Turken eens meester en baas geweest hebben, wat blijft daar over?
Noch rijkdom, noch zeden, noch geleerdheid.
Asschen, bloed, slijk, schande.
Zoo, in 't jaar 1683, in September, lagen de Turken tegenover Weenen, de hoofdstad van Oostenrijk, met een leger van 300 duist man.
Keizer Leopold was keizer van Oostenrijk.
Jan Sobieski was koning van Polen, dat alsdan nog een christen en een onafhankelijk rijk was.
Paus Innocentius XI was Paus van Roomen.
Pater Marcus was, gelijk men weet, de groote vriend en raadsman van van den keizer; hij was de biechtvader van koning Jan Sobieski; en hij was gezonden van Paus Innocentius XI, naar het Hof van Weenen, en naar Sobieski, om, in dat dringend gevaar, te helpen raad schaffen en Europa bevrijen tegen de verdere overstroomingen van den Turk.
Wat gebeurde er?
De Paus beveelt gebeden door geheel 't kerstendom; hij verzamelt groote schatten gelds; hij wapent zijn eigen volk, en, 't gene van de aldergrootste bate moest worden, hij haalt koning Jan Sobieski over tot het besluit van, om Gods wil en voor 't geloove, de stad Weenen ter hulpe te trekken, met al zijn vroomste krijgsknechten.
Keizer Leopold en was van zijn eigen geen durver, en hij stond aan 't hoofd van een hoop Heeren, die, 't pralen en 't pronken gewend, geerne hulpe aanveerdden, als 't was dat ze in nesten zaten, ja, maar, 't gevaar voorbij en kenden zij hunne helpers niet meer, en waren alle dagen gereed | |
[pagina 64]
| |
om ze te vernederen en van den bank te helpenGa naar voetnoot(94), rechts daarom, omdat zij hunnen dienst van doene gehad en aanveerd hadden.
Koning Jan Sobieski en Pater Marcus ondervonden dat alle twee, zoo gij verder zult vernemen.
Pater Marcus dan was bij den koning van Polen, zijnen biechteling, als hij dezen grooten Turk den slag en te samen den val bereidde, dat is te zeggen als hij met zijn volk op weg was naar Weenenwaard.
‘Mijn dierbaar Marijteken,’ zoo schreef Jan Sobieski, naar zijne echtgenoote, de koninginne van PolenGa naar voetnoot(95): ‘wij hebben gisteren’ - 8 September O.L.V. Geboortedag, - ‘geheel den dag in 't gebed overgebracht. Pater Marcus heeft ons zijne benedictie gegeven; hij is hier gekomen op last van Z.H. den Paus. Wij hebben uit zijne handen de Heilige Communie ontvangen. Nadien heeft hij Messe gelezen, en hij heeft ons dan een wonderlijk schoon Sermoen gedaan. Hij heeft ons gevraagd of wij altemale op God betrouwden, en, als wij eenpariglijk geantwoord hadden: Ja-wij, Pater, ten vollen en ten hoogsten! zoo heeft hij ons met hem verscheidene malen luide doen uitroepen: Jesus, Maria! Jesus, Maria! Hij leest Messe op eene zeer stichtende wijze; 't is inderdaad een man Gods, en daarbij noch dwaas, noch kwezelachtigGa naar voetnoot(96). Eer ik over den Donau trok heb ik hem een verhoor verleend van wel eene halve ure lang; hij heeft het mij al verteld dat de Keizer hem en dat hij den Keizer gezeid heeft; hij heeft den Keizer uiteengedaan, zegt hij, om welke zonden Oostenrijk gestraft is, en wat er moest gelaten en gebeterd worden. Hij heeft den Keizer geraan van zelve in 't leger niet te komen’ enz.
Dit was geschreven drie dagen voor den grooten strijd, die gelijk den zeeslag te Lepante, ten voordeele der christene vanen uitviel; drie dagen voor den zegenpraal, over denwelken wij nog jaarlijks God bedanken 's Zondags na Maria Geboorte.
9 mei 1885, blz. 2. | |
[pagina 65]
| |
- 14 -Over geheel de katholijke wereld lagen de brave christenen in 't gebed, op het verzoek van Zijne Heiligheid, Paus Innoncentius XI, om zegenpraal tegen de Turken.
Ut inimicos sanctae ecclesiae humiliare digneris,’ opdat Gij de vijanden der Heilige Kerke geweerdiget te vernederen, wij bidden U verhoort ons! zoo klonk het waarschijnlijk overal, gelijk men hoort binst de beêvaartweke, voor O.H. Hemelvaart, en op Sinte-MarsdagGa naar voetnoot(97).
't Zal genoeg geweten geweest zijn overal dat Pater Marcus bij 't leger was, en geen twijfel of al die dat wisten, en die onlangs den Pater in ons land gezien en gehoord hadden, baden met zoveel te meer hope en betrouwen.
Daar bestaat eene meermaals geschreven en gedrukte overleveringe tot Kortrijk dat de zalige Maerten, in den geest opgetogen zijnde, van Pater Marcus, of van zijnen engelbewaarder, seffens vernam, gelijk door eenen onzichtbaren zielspreekdraadGa naar voetnoot(98), al wat er tot Weenen en elders gebeurde; ja men voegt daarbij dat Pater Marcus den zaligen Maarten op zijn sterfbedde, op eene wonderlijke wijze, met nog eenen anderen Pater, kwam vertroosten.
Die een afschrift of eenen afdruk bezitten van 't leven van Martinus Demeestere, gezeid den zaligen Maerten (Kortrijk bij Blanchet-Blanchet 1844)Ga naar voetnoot(99), kunnen 't nagaan en herlezen. | |
[pagina 66]
| |
Is die overleveringe geheel en gansch, of toch eenigszins op waarheid gesteund, hoe en zullen de nieuwsbegerende Kortrisanen hunnen zaligen stadgenoot niet lastig gevallen hebben, en tijdinge gevraagd van den slag! Mij dunkt ik hoore ze, gelijk hedendaags als 't kiezinge isGa naar voetnoot(100), vragen, met angst en hope te samen gemengeld: ‘Zegt: Hoe is de slag uitgevallen? Zijn wij Turksch, of zijn wij Christenen?’ Wij zijn Christenen gebleven, dank zij God en de Heilige Maagd Maria; dank zij den Paus en Jan Sobieski, den koning van Polen; dank zij den armen vergetenen Pater Capucijn, Pater Marcus ab Aviano! Daar zijn boekskes omtrent dien tijd getrokken geweest, die, op twee, drie afprenten na, teenemaal versleten, verloren of anderszins te niete gegaan zijn. Zulk een boekskenGa naar voetnoot(101) is het Diarium ofte pertinente Beschrijvinge ende Dagh-Register van alle hetghene in die grauwelijcke Turcksche Belegheringhe der Keijserlijcke Residents-Stadt Weenen voorgevallen is,.... preciselijck van dagh tot dagh van den 7. julii tot den 14. september 1683 en soo voors benevens eenige Specificatien en Registers van verscheide [R. verscheijde] curieuse Saecken. Tot Ghent by d'Hoirs van Maximiliaen Graet in den Engel 1683; kleen in 12o van 64 bladzijden, benevens 8 zijden zonder telteekens ofte bladmerkenGa naar voetnoot(102) Mijnheer Ferdinand Vanderhaeghen, de geleerde boekliefhebber van Gent, heeft, buiten duist andere, zulk een boeksken in zijn bezit; en, met dat de ware geleerden niet weigerachtig en zijn onder malkaar, zoo is 't dat hij dat kostelijk en alderzelzaamste [sic] werksken naar kanonik Rembry in leeninge gezonden heeft. 't Jaar van den slag en was dan nog niet omme of de lieden kosten in dat boeksken, gelijk nu in de nieuwsbladeren, lezen 't gene hier volgt: ‘'t Is oock Noterens weerdigh dat den Venerabelen Pater Marcus ab Aviano, die express [R. expres] van Venetien op Keiserlicke [R. Keijserlicke] ordre in 't Legher ghekomen was, smorghens vroeg [R. vroegh] aan | |
[pagina 67]
| |
[R. aen] gheheel het Christen Legher de Benedictie heeft ghegheven, sijn Ghebedt heeft ghesproken, de Misse in de [R. inde] Capelle op den Calembergh ghecelebreert, ende voorts den gheheelen dagh, gedurende [R. ghedurende] de Bataille [R. Batailie], in het ghebedt heeft ghecontinueert. De Soldaten hebben eenpaerelijck bekent, soo vande Catholiecque als Ghereformeerde Religie, dat sy te vooren vol vrees sijnde, naer de ontfanghen Benedictie als Leeuwen sijn ghemoedight geweest [R. gheweest], 't wort [R. 'twort] oock gheloofweerdigh verhaelt, ende bevestight, dat men [R. datmen] ghesien heeft ghedurende den slagh, eene witte Duyve ghedurigh vlieghen over het Christen Legher, ende dat sy wederom ghekeert is naer de Capelle op Calembergh, naer dat den slagh gheeyndight was, van waer sy was komen uyt gevlogen [R. ghevloghen]. Den Coninck van Polen ende den Venerabelen Pater Marcus hebben naer den slagh elckanderen omhelst.’
Wie weet of de Buda-strate te Kortrijk, die eertijds de Bleekersstrate geheeten wierd, en waar de zalige Maerten zoo dikwijls deure trok, gaande gaan weven naar Heldenberghs, in Overleye, wie weet of de Buda-strate alsdan niet herdoopt en wierd ter indachtigheid van 't ontzet van Weenen en van 't veroveren van Buda, dat in 1686 de Turken ontweldigd wierd.
Leest nog over 't ontzet van Weenen, 't gene volgt uit Rond den Heerd. 1e jaar, bladzijde 319Ga naar voetnoot(103):
‘Onze Lieven [R d H. Lieve] Vrouwen naamdag, dien Innocens XI instelde ter gedachtenis [R d H. indachtigheid] van het ontzet van Weenen, door Jan Sobieski, koning van Polen, op den 12 september, [R d H. geen komma] 't jaar 1683. De Turken lagen rondom Weenen, en, dien stronkelsteen overschreden hebbende, zouden zij meester zijn van geheel Europa, en wij lieden, die dit nu lezen en onwetend Maria's [R d H. Maria] naamdag vieren, zouden misschien Turken zijn in de plaatse van Christenen. Maar zij stronkelden! In 't midden van den nacht zagen de wachten op Sint Stevens torre eindelijk andere vierpijlen opgaan, in de verte, en, antwoordende [R d H. antwoordend] op hunne vierpijlen, verkondigen dat de hulpe nakend was. Inderdaad, de Beierschen, de Keizerlijken, de Saxen en de Polen waren te samen geslegen, en zij kwamen op. 's Anderdags was 't zondag. Een oude Capucijn, met name Marco d'Aviano, die te Brugge geweest heeft en ons Capucijnen klooster bezocht in 1681Ga naar voetnoot(104), deed Misse op eene hoogte bij Weenen. Jan Sobiesky [R d H | |
[pagina 68]
| |
Sobieski] ging ter Heilige Communie, en na de Misse kwam hij met priester en al ten oorlogwaard. Men vocht en men won. Te Wishau wierd onder den schatrijken oorlogsbuit eene schilderije gevonden van O.L. Vrouw [R d H. Onze Lieve Vrouwe] van Loretten, met twee Engels, waarvan een in zijn hand een kroone droeg, en de andere dit opschrift: “In dezen beelde van Maria, [R d H. geen komma] zult gij winnen, Johannes, in dezen beelde zal ik winnaar zijn, ik Johannes.” Als Innocens XI, [R d H. geen komma] Paus van Roomen. [R d H. geen komma] de victorie vernam, [R d H. geen komma] viel hij op zijne kniën [R d H. knien] voor zijn crucifix, en weende van blijdschap; men hield eene maand lang feeste te Roomen; 't was de Paus die den onkost betaald hadde van een deel van 't Christen leger, en nog langen tijd zullen de verstandige lieden den Paus en den christen koning van Polen dankbaar zijn omdat Europa door hun toedoen de Turksche barbaarschheid ontsnapt heeft.’
16 mei 1885, blz. 2. | |
- 15 -Onder het drukken van zijn werk over Pater Marcus, heeft kanonik Rembry, van alle kanten des werelds, brieven en andere toezendingen ontvangen, waaruit blijkt hoeveel deel er genomen wierd, van verschillige hooge geleerden en goede christenen, in het weêrom bekend maken van dien wonderbaren kloosterheld Pater Marcus Ab [sic] Aviano.
Onder die toezendingen behoort ookGa naar voetnoot(105) ‘No 207 (Straordinario)’ van de gekende roomsche gazette La Voce della Verità, dat is een buitengewonelijke numero van de Stemme der Waarheid, gedrukt te Roomen, geleden twee jaar, op den Feestdag van den Zoeten name van Maria, tweehonderste [sic] verjaardag van 't ontzet van Weenen.
Alzoo staat er in dien numeroGa naar voetnoot(106):
Pater Marcus vertrok uit Italiën, naar 't camp te wege, op den 7 oest 1683, met schriftelijken last, van Zijne Heiligheid, waarbij hem toegestaan wierd gebruik te maken van koetsen, wagens en peerden. Als hij te Lintz toekwam wierd hij van Keizer Leopold zelve onthaald, die hem in zijne armen vatte en zei: ‘Pater, ik en mijne soldaten, wij hebben het grootste betrouwen in u en in uwe gebeden.’ | |
[pagina 69]
| |
Zoo aanstonds deed Pater Marcus eene aansprake, voor al die daar tegenwoordig waren; iedereen was ten hoogsten ontroerd, en, als de Pater eindigde en zei: ‘'t Wordt tijd dat wij den Heere verzoenen en onze zonden verpenitentiënGa naar voetnoot(107),’ zoo vielen zij, eerst Keizer Leopold, en dan zijne groote Heeren met al 't volk, altemaal plat ter aarden, en baden God om vergiffenisse.
Dan zei Pater Marcus, met plechtige tale en toesprakeGa naar voetnoot(108): ‘Staat op! Ons Heere heeft deze tegenwoordige beproevingen toegelaten om de gekroonde opperhoofden en de groote Heeren te verootmoedigen; ja, maar God heeft genadiglijk neêrgezien op zijn volk, en welhaast zult gij vernemen dat Weenen ontzet en verlost is.’
Pater Marcus vertrok uit Lintz, en kwam toe in 't camp. De krijgsraad zat bijeen in de tente van Hertog Karel van Lotharingen. Pater Marcus, ook zijn gedacht gevraagd zijnde, hield staan dat men zoo seffens de Turken op het lijf vallen moest.
‘Maar Pater,’ zei Opperveldheer Enea Caprara, ‘weet gij wel dat wij daartoe noch niet veerdig genoeg en zijn? Wat gaat er met ons gebeuren? Gaan wij den vijand meester kunnen?’
‘Uwe UitmuntendheidGa naar voetnoot(109),’ antwoordde Pater Marcus, ‘weet wel dat ik geen propheet en ben en dat ik mijn eigen zelven voor zulks niet en aanzie; nochtans wille ik ulieden zeer openhertiglijk bekend maken hetgene God mij ingeeft en hetgene ik in 't binnenste mijns herten gevoele. Ik zegge dan, en ik verzekere 't ulieden, dat wij den Turk zullen overwinnen en dat hij al zijn reis- en strijdgetuigGa naar voetnoot(110) in onze handen zal moeten laten.’
‘Pater,’ hernam Caprara, ‘zoo gij voorzegt, zoo zal 't gebeuren.’
Die woorden liepen van den eenen tot den anderen, en door geheel 't camp, gelijk eenen bliksemstraal, en overal verwekten zij de onbeschrijvelijkste blijdschap.
's Zaterdags, vóór den slag, stond Hertog Karel van Lotharingen op de buitenwacht, te Kalenbergen, met Pater Marcus bij hem, en was bezig den Grooten Turk zijne legerbenden na te speuren. ‘Pater,’ zei de Hertog, ‘'t ligt daar al hebbelijk veel volks, doet het niet?’ | |
[pagina 70]
| |
En de Hertog was halfwege verschrikt.
‘'t Is waar, Uw HeerschapGa naar voetnoot(111),’ hernam Pater Marcus, ‘maar veel volks op, veel volks neêreGa naar voetnoot(112), den vijand zullen wij slaan, en Weenen zullen wij winnen.’
‘Zoo gij zegt zoo zal 't gebeuren,’ antwoordde de Hertog, ‘ons betrouwen rust op God.’
's Avonds, wat later, was 't Vorst Lubomirski, die den Pater eene zekere hoogte toogde en zei:
‘Die hoogte daar gewonnen al gewonnen; en, verleent ons God de gratie dat wij morgen daarboven op geraken, de zegenpraal is aan ons!’
‘Wat zegt gij daar, uitmuntende Heer VorstGa naar voetnoot(113)?’ hernam Pater Marcus, ‘daarboven op geraken? Morgen avond dees tijd zijn wij te Weenen!’
‘Is 't dat het gebeurt zoo als gij zegt,’ zei de Vorst, ‘zoo zal 't oprecht een mirakel van God zijn.’
Terwijlen dat de twee legers slaags en handsgemeen aan 't vechten lagenGa naar voetnoot(114) vloog er eene witte duive over de christene legers; eerst vloog zij naar Weenenwaards, naderhand kwam ze weêr en bleef liggen varen rechts boven het felste van den strijd. Pater Marcus toogde ze aan de soldaten, en Koning Jan Sobieski schreef naar zijne Koninginne dat hij ze zelve gezien hadde.
Daar moet inderdaad een mirakel gebeurd zijn, dien dag, zooals er in 't Oude Testament meer als een geboekt staat. De vijand moet verblend geweest zijn en buiten maten verschrikt, door de een of de andere wondere verschijninge.
Korten tijd immers na den slag kwamen zekere Mathys Gunglich, met nog twee andere kooplie, uit Turkenland te Venetien toe, waar Pater Marcus dan verblijvende was. Koopman Matthys bezocht Pater Marcus en zei dat hij rechte voorts van bij de Turken kwam, en dat er daar overal en vele vele van hem gesproken wierd. ‘Zij vertellen,’ zei die koopman, ‘dat er bij de christenen een meunik was gelijk 'nen reuze, met een stuk hout in zijn een hand, dat hij altijd weg en weder zwaaide; zijne voeten genaakten den grond, en zijn hoofd kwam tot in de wolken. Al die | |
[pagina 71]
| |
hem zagen, en zij zagen hem meest al, warender uit der maten in verschrikt.’ Dat vertellen van de overwonnen Turken kan allengskens voort verteld en veranderd geworden zijn, tot zoo verre en zoovele dat er in gemelden No van La Voce della Verita ook te lezen staat, 't gene van andere verhalen verschilt, en 't gene hier volgtGa naar voetnoot(115): Pater Marcus, 't kruis in d'hand, reed overal te peerde, rijsch-kavanjeGa naar voetnoot(116) in 't meeste gevaar, stekende zijn kruis uit naar den vijand, en roepende, met luider stemmen: Aanschouwt het Kruis des Heeren. Vlucht, vlucht, al dat ons tegenstaat! Alzoo reed hij, waar hier, waar daar, altijd maar voort, troostende, aanwakkerende, de heilige Absolutie en zijne Benedictie gevende, gekwetsten bezorgende, stervenden helpende, tot het gelukkig einde van den veldslag toe. Jan Sobieski, als de zegenpraal eindelijk bevochten was, kwam Pater Marcus tegen en omhelsde hem voor heel 't leger, terwijl hij zei: ‘Pater, uwe benedictie, en uw goedertieren bijstand, hebben ons eenen grooten zegenpraal verleend!’ ‘Vorst’ antwoorde [sic] de ootmoedige Capucijn, ‘aan God vooruit en vooral, maar ook, naast God, aan uwe dapperheid zijn wij dien zege verschuldigd.’ 23 mei 1885, blz. 2-3. | |
- 16 -Het deert mij dat ik reeds moet oorlof en afscheid nemen van Pater Marcus ab Aviano! Ik hadde hem liever gevolgd tot aan zijn sterfbedde en tot aan zijn graf; maar ik verneme van her, 't gene ik alreeds vermond hebbe, dat er | |
[pagina 72]
| |
bij de eerweerde Paters Capucinen, in een van hunne huizen te Brugge, eene volledige levensbeschrijvinge van Pater Marcus op 't getouwe staatGa naar voetnoot(117).
In afwachtinge dezer ga ik dit schrijven een einde maken, en den heer uitgever Jules Demeester van Rousselaere laten beginnen met al dat er van Pater Marcus in 't vlaamsche gedrukt staat in een gehandig boeksken bijeen te vatten en dit aan de liefhebbers te koope te biedenGa naar voetnoot(118).
De verlossinge van Weenen heeft in 't jaar 1883 voor den tweehondersten [sic] keer verjaard, en de keizerlijke rijkstad heeft die omstandigheid te bate genomen om eenen algemeenen Toogdag te houden van al 't gene dat het geheugen van die groote gebeurtenisse kon helpen ververschen en in 't leven bewaren.
De heeren van 't Bisschoppelijk capitel van Cattaro, in Oostenrijksch Dalmatenland, hebben naar dien Toogdag zeker wel het kostelijkste stuk gezonden van al dat er daar te ziene was, te weten het houten crucifix, waarmêe Pater Marcus het leger zegende, vóór den slagGa naar voetnoot(119).
't Is een houten kruis, met koperen randen beslegen; de stam is 0,310 en de dwers 0.160 lang. Op de voorenste zijde rust de gekruiste God; in de achterste zijde zitten er heiligdommen of reliquien bewaard, bachten een koperen schuifplaatje, waarop Onze Lieve Vrouwe gesneden staat. Op den koperen rand van 't kruis staat eene lange lezeGa naar voetnoot(120), die vermeldt wien dat crucifix heeft toebehoord. | |
[pagina 73]
| |
Dit kostelijk gedenkstuk bleef uitgesteld en te ziene van den 12 tot den 16 septembris 1883. De ‘Katalog der historischen Austellung der stadt Wien 1885’ spreekt ervan op no 1288, bladzijden 406 en 407.
De heeren Burgemeesters, Schepenen en andere gezaghebbers der stad Weenen hebben ook willen een lijkteekenGa naar voetnoot(121) achterlaten van hunne burgerlijke dankbaarheid over het ontzet van hunne hoofd- en vaderstad.
Op den Kahlenberg, ter plaatse zelve waar Pater Marcus Messe deed, en waar Koning Jan, met geheel zijn leger, die Messe hoorde en diende, ja, en dat toen nog Koning Jan Sobieski, met zijne arms kruiswijs, al den tijd dat hij anderszins niet belet en was: op dien Kahlenberg hebben die kale Heeren eenen steen gezet.
't Is gemeenelijk met eenen steen dat de hedendaagsche burgerlijke dankbaarheid heure schuld betaalt,... lapidem porriget illi!
En, weet ge daarenboven aan wien die Heeren van Weenen in Oostenrijk, van Weenen waar de katholijke, apostolijke majesteit des roomschen Keizers wonachtig is, een plaatsken op dezen hunnen kalen steen ontjeund en geweigerd hebben?
Kunt gij het niet raden?
Aan den weledelen, hooggeborenen Heer Carlo de' Christophori! Aan den ootmoedigen, armen Pater Capucijn, die hem zelven servus infimus et propre diem vermis, peccator miserrimus onderteekende, dat is knecht der knechten, worm aanstaande, alderellendigste zondaar. Ja, aan Pater Marcus ab Aviano en wierd de eere niet toegestaan van bij de andere medeverlossers van Weenen op dien steen met name of iets vermeld of bekend gemaakt te worden!
't Is eene schande voor heel 't menschdom, en voor ons oud verrot Europa in 't bezonderGa naar voetnoot(122).
De stad San Francesco de California, (de name draagt er 't speur van) is heuren oorsprong schuldig aan drie Paters Capucinen, die aldaar gingen 't geloove preken en zielen zoeken. En welGa naar voetnoot(123), die stad heeft nu volk en rijkdom bij den milioene, en, te midden van de mart, staan die drie Franciscanen daar, in koperen beelde: te San Francisco, die nochtans | |
[pagina 74]
| |
geene apostolijke hoofdstad en is gelijk dat oud en eerbiedweerdig Vindobona of Weenen!
Jan MatejkoGa naar voetnoot(124), de poolsche schilder, heeft Pater Marcus wat beters verleend, dat hem niet, maar dat zijne vrienden in hunne ontweerdigde gramschap zal kunnen stillen en troosten.
Hij heeft eene schilderije gemaakt van 4 m. 60 hooge en van 9 meters lang.
Verbeeldt u dat!
Eene geheele zale vol, en al die erop staan in levensgrootte.
't Is 's andersdags [sic] na de slag:
In 't midden van de schilderije, van den zegenpraal en van al dat edel en grootsch is, daar staat Pater Marcus, het beeld van O.L.V. van Loretten te zien houdende, waaronder te lezen staat: Per hanc imaginem Marioe, vinces Johannes. Per hanc imaginem Marioe [R. komma] victor ero Johannes.
Heel Polen liep bijeen, als die schilderije gemaakt was. Men bood er Jan Matejko 100 duist fr. vooren, en nog meer. Neen: hij gaf ze voor nieten, zei hij, aan 't Volk van Polen, mits voorwaarde dat ze door het Volk van Polen aan den Paus vereerd wierde.
En nu staat Pater Marcus, niet alleen met name, maar in afschilderinge en in beelde, in 't paleis van onzen grooten Paus Leo XIII, te Roomen.
Ad multos annos!
Nog iets, en 'k heb uitverteld van Pater Marcus ab Aviano.
Jan Sobieski zond het groot vendel, dat hij op de Turken veroverd hadde, naar Paus Innocentius XI, te Roomen, alwaar men het eene heele maand lang in triomphe droeg, alle dage, van de een kerke naar de andere.
De feestdag van den Zoeten Name van Maria wierd verplichtend gemaakt voor geheel 't Kerstendom, 's zondags na den 8 septembris, den verjaartijd van den slag.
Sint-Bernards kerke wierd hernaamd de kerke van den Zoeten Name van Maria, ter zelfste indachtigheid.
De Roomsche Hoofdcongregatie van den Zoeten Name van Maria wierd weêr opgehelderd door den zelfsten Innocentius XI, die er zelve | |
[pagina 75]
| |
lid van wierd, met koningen, princen, cardinalen, bisschoppen, enz., tot den keizer van Duitschland Leopold I, en tot de koninginne van Engeland toe.
Die vermaarde Congregatie van den Zoeten Name van Maria, waarvan zaliger Paus Pius IX deel maakte, en die schuilt onder de bescherminge van den cardinaal de Hohenlohe, telt in ons land, en in Vlanderen namelijk, eene enkele stichtinge, die den name van Pater Marcus en den slag van Weenen zal helpen in 't geheugen bewaren, en dat is de achtbare en zeer godvruchtige Congregatie van Kortrijksche Damen en Joufvrouwen die Zijne Hoogweerdigheid J.J. Faict kerkelijk ingericht heeft tot Kortrijk, in de capelle der Zusters Paulinen, in de Groeningstrate, te weten bij zijne brieven van den 17 Februarij 1879.
Daarover breeder in: ‘Semper Marioe servi Petit Manuel à l'usage des membres de la Congrégation du Très-Saint Nom de Marie érigée canoniquement à Courtrai, en la Chapelle des Soeurs Paulines, rue de Groeninghe, Courtrai Typographie d'Eugène Beyaert, Libraire Grand'-Place, 15, 1880Ga naar voetnoot(125).’ guido gezelle. |
|