Gezelliana. Jaargang 1
(1970)– [tijdschrift] Gezelliana (1970-1986)– Auteursrechtelijk beschermdJ. Boets
| |||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||
niet zo kwistig geweest, maar Van Sint-JanGa naar voetnoot(3) heeft daarvan sedertdien reeds enkele - lang niet alle - sluiers willen lichten. In verband met Gezelles Kortrijkse periode echter heeft hun terughoudendheid tot op heden meer succes gekend. Dit laatste is niet alleen te wijten aan het feit dat er nooit systematisch werd gespeurd naar de draden van Gezelles bedrijvigheid in de Leiestad, maar vooral aan de omstandigheid dat de dichter zelf in die jaren zijn politieke journalistiek in het geheim bedreef en in zijn artikelen op een soms boeiende wijze verstoppertje speelde. Af en toe was hij daarbij echter al te uitdagend stout, en zijn vijanden uit de liberale pers hadden het na een tijd dan ook wel door. Dat de eerste biografen de fakkel van ‘deze’ kennis echter niet doorgaven, is begrijpelijk in de sfeer van de toenmalige Gezelle-biografie. Elders zal steller dezes binnenkort de gelegenheid hebben uitvoeriger aan te tonen dat Gezelle reeds korte tijd na zijn aankomst te Kortrijk volop in de (hoofdzakelijk plaatselijke) politiek verwikkeld zat en dat hij er meer dan een krant van kopij voorzag, ja zelfs eerst De Vryheid en later de Gazette van Kortrijk opstelde of hielp opstellenGa naar voetnoot(4). We weten overigens dat de dichter zijn leven lang tot ‘allerhande’ medewerking aan ‘allerhande’ uitgaven bereid was. In dit opstel worden, als voorbereiding daarop, enkele niet of minder bekende politieke geschriften meegedeeld en een paar andere met nieuwe gegevens toegelicht. Het betreft:
| |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
Haast al deze teksten worden belicht door middel van journalistieke geschriften die uit Gezelles tijd stammen, ja wellicht door hem werden opgesteld. | |||||||||||||
Het gedicht Alle viere!In Proza en variaGa naar voetnoot(5) drukt Baur het achtstrofige gedicht Alle viere! af; hij vermeldt daarvan, zoals jammer genoeg al te vaak in die verzameling, datum noch vindplaats. Dit bevordert geenszins de verstaanbaarheid. Dat het een spotliedje - de wijze wordt aangegeven - op bepaalde plaatselijke politieke voormannen is, mogen we wel vermoeden; maar meer licht vinden we niet in die banale, hoewel vaardige verzen met hun raadselachtige namen en hun kreupeltaal. De kennis van dit lied zal nochtans belangrijk blijken te zijn voor onze kijk op de dichter.
Alle viere!
Wijze: ‘Jantje kom',
Jantje kom',
Jantje de lanteereman!’
1
Sulke valt,
Sulke valt,
Sul, de groote springer valt;
G'heel omleeg,
In den deeg,
Waar dat hij zijne buize kreeg!
| |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
2
Arsijl die komt,
Ma pawol,
Met zijn onkels pawasol,
En hij gaat
Langs de stwaat,
Dat elkeen zegt: ‘Pommaad!’
3
Paul die komt,
Paul die komt,
Onze lange groote Paul;
Waar hij gaat,
Waar hij staat,
‘t'ls de questie’ is g'heel zijn praat.
4
Reyntje rijdt,
G'heel verblijd,
nogtans dat mamatje strijdt,
Elkeen lacht,
Al zijn macht:
Papa's kind valt in de gracht!
5
Sul zegt: ‘Paul,
Zijn m'er ol?
Waar is Arsijlkes parasol?’
Paul verschiet
En zegt: ‘Ziet,
Dat en is de questie niet!’
6
Reyntje staat,
Tenden raad,
En roep naar Arsijl: ‘Pommaad!’
Arsijl zoekt rond,
Langs den grond,
En zegt: ‘t'Is al peewdestw......!’
| |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
7
Sul en Paul,
Reyntje en Paul,
Met Arsijlke parasol,
Zingen klaar,
Allegaar:
‘'k Wilde dat 't geen buize en waar!’
8
Maar de klank
En 't gezang
Van het volk roept, luie en lang:
‘Valsch gespuis,
Recht naar huis,
g'Hebt alle viere een buis!’
Het woord ‘parasol’ is belangrijk om op het spoor te komen van de personen die in dit lied bedoeld worden en derhalve ook van de tijd en de omstandigheden die aanleiding moeten zijn geweest tot het ontstaan ervan. In de GvK. wordt inderdaad een zekere Achille vaak in verband gebracht met ‘parasol’, wellicht omdat hij in die tijd te Kortrijk gezien werd met een zonnescherm. Dat de dichter er ook pawasol van maakt en ma parole tot ma pawol omvormt, wijst, voor wie Gezelle kent, duidelijk op een spraakgebrek van het slachtoffer. De neiging om te spotten met lichaamsgebreken of met typische eigenaardigheden in voorkomen, kledij of woning van ‘bezongen’ of beschreven personen, is reeds in de jonge Gezelle aanwezig - we denken aan het ‘jubelvers’ op koster GuilelmusGa naar voetnoot(6) - maar neemt, te oordelen naar wat hij in de GvK. doet, bij de volwassen Gezelle soms enorme afmetingen aan. De naam van deze Achille met zijn parasol kon hij dus, rekening houdend met het spraakgebrekGa naar voetnoot(7), maar dan steunend op een kwajongensachtige tegendraadse woord- of liever letterspeling, gemakkelijk Arsijl laten worden. Diezelfde Achille kan men in de GvK. met enige speurzin identificeren als Achille Lagae - Pycke, grootgrondbezitter te Heule, vooraanstaand liberaal, mede-oprichter (geldschieter?) van de liberale krant La Constitution en lid van de liberale | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
schoolcommissieGa naar voetnoot(8). Het is deze Achille die, volgens de GvK., in 1875 ‘ten zelfden tijde op rang stond als geus te Kortrijk en voorzitter was der konfrerie van het Heilig Sakrament te Heule’Ga naar voetnoot(9). In dezelfde krant heeft Geerke (= Gezelle) het die jaren ontelbare keren over Jules of Jujules; dit is dan Jules Coucke, advokaat, medestichter en voorzitter van de ‘Association Libérale’. Van Jules naar Sul en Sulke is maar een stap. Welnu voor de gemeenteverkiezingen te Kortrijk op 26 oktober 1875 stonden de volgende vier liberalen op de lijst en enkel deze vier: ‘Jules | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
Coucke, Avocat; Paul Gillon, Greffier; Achille Lagae-Pycke, Propriétaire; Jules Reyntjens, Notaire’Ga naar voetnoot(10). Als we dan daarbij weten, dat die vier kandidaten van de ‘Association Libérale’ de strijd glansrijk verloren, dan mogen we wel met morele zekerheid aannemen dat in het spotlied met Sulke, Arsijl, Paul en Reyntje de vier bewuste liberalen na hun verkiezingsnederlaag van 1875 bedoeld wordenGa naar voetnoot(11). De uitdrukkingen ‘in den deeg -’ of ‘in de gracht vallen’ en ‘een buize krijgen’ behoren tot het typische politieke verkiezingsjargon van die tijd. Belangrijk voor ons is echter alleen, dat hier, maar dan voorlopig enkel op het gezag van Baur die het gedicht als zijnde van Gezelle publiceerde, aangetoond wordt hoezeer de dichter in 1875 reeds met de plaatselijke politiek vertrouwd was en welke wapenen hij op dat ogenblik durfde hanteren. Dit moet ons intussen niet al te zeer verbazen; elders (zie voetn. 4) zullen we aantonen dat hij reeds veel vroeger ten strijde was getrokken. In het voorjaar van 1875 had hij zijn Brugse ervaringen reeds dermate uit het geheugen verloren, dat hij door zijn persoonlijke aanvallen in De Vryheid, dit blad een klinkende veroordeling - de hoeveelste in de reeks?! - bezorgde. Als dan enkele jaren later de schoolstrijd uitbreekt, zal Gezelle vanzelfsprekend niet in gebreke kunnen blijven. Aloïs Walgrave wist daarover voorzeker meer, hij verwijst in dat verband naar enkele ‘uitgegeven’ gedichten en schrijft: ‘Hoe weinig men zich Gezelle als polemieker en partijman zou voorstellen, toch moet men niet gelooven dat hij dit werk slechts met tegenzin en gedwongen verrichtte. Hij heeft het ook in 't latere leven, bij gelegenheid, altijd voortgedaan, zelfs in zijn uitgegeven gedichten ziet men het’Ga naar voetnoot(12). Het woord ‘zelfs’ is hierbij veelzeggend. Want in een artikeltje van het Kortrijkse weekblaadje 't Oordje Keerske van zondag | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
6 juli 1879 (II, nr. 27) vernemen we dat de dichter er zelfs niet zou voor teruggeschrokken zijn zich publiekelijk op het politieke forum te begeven. Onder de ons sedert 't Jaer 30 en 't Jaer 70 zo vertrouwde titel Djilleje leeft nog en ondertekend door 't Keerske wordt daar een overzicht gegeven van wat de katholieken in hun verweer tegen de liberale regering reeds presteerden en van wat ze verder nog voorzagen; voor zondag 20 juli 1879 was er o.m. te Kortrijk een ‘meeting’ gepland waarop ‘d'heeren De Beucker, van Antwerpen en G. Gezelle, van Kortrijk’ het woord zouden voeren! Dat in feite op 20 juli niet Gezelle, maar wel De Beucker en Berlamont als sprekers optraden, zoals we vernemen uit de GvK. van zat. 26 juli (IV, nr. 30), blz. 1, vermindert nauwelijks de betekenis van het aanvankelijk geplande. | |||||||||||||
Gedicht Gelukkig die gestorvenEen van die door Walgrave geciteerde gedichten houdt verband met de bloedigste episode uit de schooloorlog: het drama of ‘de moorderij’ van Heule. In dat dorp uit de omgeving van Kortrijk werd een gebouw dat toebehoorde aan het toen zo genoemde ‘Bureel van weldadigheid’, gebruikt als lokaal voor een jongelingencongregatie. Op 1 oktober 1880 wordt op regeringsbevel het gebouw manu militari ontruimd door een ‘commissaire spécial’. De bevolking biedt weerstand. De gendarmes maken gebruik van hun wapens. Een jongeman, Adolf Couckuyt geheten, wordt doodgeschoten, Constant Duyck en mevrouw Van Damme worden gewond. Er volgt een procesverbaal tegen de betogers, ook tegen onderpastoor Yserbyt wiens ‘misdrijf’, volgende de katholieke bladen, hierin bestond, dat hij de bevolking zou hebben gekalmeerd. Te Kortrijk op 19 januari 1881 vrijgesproken, worden de aangeklaagden op 16 maart door het beroepshof van Gent vrij zwaar gestraft. In feite worden dus de slachtoffers (van de schietpartij) veroordeeld! Dit schijnt Gezelle aan het dichten te hebben gezet. In de Jubileumuitgave, Kerkhofblommen (blz. 173 v.), wordt het gedicht afgedrukt, en onder de ‘Breedere aanteekeningen’ (blz. 271), wordt wel vermeld dat het in De Vlaamsche Vlagge VII (1881), blz. 70, d.i. in de aflevering van Pasen, verscheen, maar wordt niet gezegd dat Gezelle zelf het in de GvK, had opgenomen. Dit laatste is nochtans van belang omwille van de inleiding die hij er daar aan toevoegde. We lezen in Leermaren, enz., enz.Ga naar voetnoot(13) ondertekend door Loquela (= Gezelle): | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
‘Cocquyt van Heule. Onder een dichtje, dat ik ontvangen hebbe, met verzoek van het te willen in de gazette volksgemeen laten worden, gelijk verleden weke dat portret van die kindermaarte, staat er geschreven: Cocquyt van Beule; 'k peize dat het moet van Heule zijn en dat de schrijver, wie 't ook zij, mis geschreven heeft. Hier volgt hetgene zaliger Cocquyt van Heule of van Beule, volgens den inzender, schijnt te willen zeggen:
Beati mortui...!
Gelukkig die gestorven
en begraven zijn,
en die, den prijs geworven,
al in d'haven zijn!
Voor hun en moet er rechtshof,
noch appel meer zijn,
en, lage ik niet in 't kerkhof,
'k zouder wél meê zijn:
ze staken, slacht het kotje al-
waar de brieven zijn,
mij, lijf en ziele, in 't kot al-
waar de dieven zijn!
Wat help'et al, bedorven
of nu brave zijn?
Gelukkig die gestorven
en begraven zijn!’
De begeleidende tekst illustreert Gezelles neiging om zich telkens weer - en soms zelfs in de onschuldigste omstandigheden - als kranteschrijver verborgen te houden. Hier laat die neiging hem bovendien toe het woord Heule op rekening van een fictieve inzender, maar niet minder trefzeker, in Beule te veranderenGa naar voetnoot(14). Terloops zij vermeld dat Baur het gedicht in zijn dundruk verkeerd dateert; hij schrijft ‘Januarij 1881’Ga naar voetnoot(15) en de veroordeling voor het hof van beroep (het appel uit het gedicht) had eerst plaats op 16 maart 1881. | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
Die vergissing is te verklaren door het feit dat Allossery in zijn uitgave van de Kerkhofblommen in de Jubileumuitgave, bij de bespreking van het gedicht (blz. 271) terloops ook het gedicht School-Enkwest ter sprake brengt en vermeldt dat dit laatste verscheen in De Vlaamsche Vlagge VII, Nieuwjaar 1881, blz. 12 v. Baur nam de datering van dat nummer van Vl.Vl. over als datum van het Couckuyt - gedicht. | |||||||||||||
Gedicht School-enkwestHet gedicht School-Enkwest - einde 1880 ontstaan - bevat in zijn vijfde strofe een overduidelijke allusie op het drama van Heule. Ondanks zijn lengte en niet omwille van zijn estetische kwaliteiten, volgt hier de tekst zoals hij verscheen in De Vlaamsche Vlagge omdat zowel de versie van Veen als die van Baur, die de versie van Veen qua interpunctie verbetert en de datering toevoegt, in hoge mate afwijkt van de oorspronkelijkeGa naar voetnoot(16). Daarenboven hadden Veen en Baur al wat wijst op het liedkarakter van het gedicht, weggelaten: opgave van de wijze, de aanduiding ‘bis’ en de hele 8ste regel in elke strofe. A. Walgrave, die beslist de eerste versie in handen had, geeft slechts enkele onschuldige fragmenten. Hij zegt tevens dat het een volkslied betreft en formuleert zijn inleidende tekst zo vaag, dat men nauwelijks vermoedt dat hij Gezelle als maker wil doen kennenGa naar voetnoot(17). | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
School-enkwest
(Op de wijze: Ze zwijgen dat ze zweeten.)
1
Vrije scholen, vrije taal,
vrij volk, al te samen,
dat begeeren we al te maal,
hier in 't land der Vlamen;
't was alzoo, wel duizend jaar,
eeuwen na malkanderen, (bis)
en 't en zal zoo licht, voorwaar,
ha ha ha ha ha; ha ha ha ha ha; }(bis)
neen 't, zoo licht nog niet veranderen. }(bis)
2
God in schole en God in huis,
God op alle plaatsen,
God en vraagt niet aan 't gespuis
of ze blij of kwaad zijn.
Is 't alzoo, tot hun verdriet,
Humbeke en veel anderen, (bis)
zij en zullen God toch niet,
ha ha ha ha ha; ha ha ha ha ha; }(bis)
neen z', zoo licht nog niet veranderen. }(bis)
3
Geus is geus en Pier is Pier,
wilt g'hem ommekeeren
ge'n verbetert hem geen zier,
slacht al de oude kleeren;
valsche wijsheid, blaai, parlé,
leugens, g'heele panderen, (bis)
en, 't en zal, of spot ge ermeê,
ha ha ha ha ha; ha ha ha ha ha; } (bis)
neen 't, zoo licht nog niet veranderen. }(bis)
| |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
4
Geus en Vlaming, hond en kat,
rook al in mijne oogen,
't een noch 't ander, dit noch dat
'n kan malkaar gedoogen:
de oude plooie en zult ge er niet
effen uit kalanderen; (bis)
noch 't en zal, zoo zegt het lied,
ha ha ha ha ha; ha ha ha ha ha; } (bis)
neen 't, zoo licht nog niet veranderen. }(bis)
5
Onlangs 'leên van hier niet ver,
wierd er bloed vergoten
en een Vlaming deur zijn ster
deerlijk dood geschoten;Ga naar voetnoot(1)
't land van Coninc, Breidels land,
Maerlants en Vanmanderen, (bis)
't bloed vergieten zelve, en kan 't
ha ha ha ha ha; ha ha ha ha ha; } (bis)
neen 't, zoo licht nog niet veranderen. }(bis)
6
Om te sluiten, die 't aanhoort
'n wilt het nooit vergeten:
geen vrij schole en geen vrij woord?
liever kogels eten!
Land van Vlaanderen, vrij en blij,
eerder als veranderen, (bis)
eerder sterven, ik end'gij,
ha ha ha ha ha; ha ha ha ha ha; } (bis)
duist keers dierbaar land van Vlaanderen. }(bis)
G.G.
(Westvlaamsch uit te spreken, a.u.b.)
Nota van den Dichter.
| |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
De voetnoot, zowel als de ‘nota van den Dichter’, volgt in de Vl. Vl. op het gedicht. In de versie van Veen en Baur is de toespeling op Pieter (Pier) van Humbeeck uit str. 2 en 3 weggevallen en vervangen door een aanval op de liberale schrijvers en journalistenGa naar voetnoot(18).
Aan die befaamde schoolenquête, die in de loop van 1880 werd gehouden en die een verweer was van de liberale regering tegen de stugge houding van de katholieken t.o.v. de offieiële scholen, had Gezelle trouwens geen aangename herinneringen. Te Kortrijk gebeurt ze onder de leiding van Arthur Pecsteen. Onder de titel De speurhonden te Kortrijk wijdt de GvK. van zaterdag 23 oktober 1880 (V, nr. 43, blz. 1 v.) daaraan een artikel dat m.i. van Gezelles hand is. ‘De vredelievende speurbende is ook eindelijk bij ons overgewaaid: Woensdag en donderdag heeft ze te Kortrijk en in de omstreken, de eene parochie op, de andere neêre, op toer geweest, om deze weke woensdag te herbeginnen.’... ‘'t Hoofd van de bende is Menheere Pecsteen, met permissie. Ge weet wel, dien heere daar van Brugge, die geen representant gekozen en was, maar dien ze, bij middel van een nieuwe maniere van rekenen en tellen, algelijk in de kamers gekregen hebbenGa naar voetnoot(19). Zoo, dat is die heere Pecsteen, die te Brugge ook al op het | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
speur geweest heeft; maar die aldaar op zijn ronde zoo abominabel steen en pekbollen naar zijnen kop gekregen heeft, dat hij, geheel gebuild, gebletst, bevlekt en besmeurd, Pecsteen zou geworden zijn, hadde hij 't te vooren nog niet geweest.’ // ‘Nevens hem al den eenen kant zit Menheere Lehardy de Beaulieu; dat is een soorte van nen botte Wale, die nie vlaamsch verstâ; ...’ // ‘'t Er blijft toen nog al den anderen kant van den hoofdspeurhond, 'ne zekere Menheere De Hemptinne, die representant is van Gent. Ik peize dat die man daaromtrent een otjeGa naar voetnoot(20) moet zijn in cijfer; want 'k en hebbe noch niet gehoord of gezien dat hij ooit in de kamers zijn mond open gedaan heeft. Hij zwijgt daar dat hij zweet, volgens dat 't schijnt. Nu, nu, 't is 't voorzichtigste en 't zekerste ook, hij en zal hem toen niet misklappen.’ // ...‘Hier en daar ziet ge een gendarmsmutse uitsteken: 't gene meer dan een van die daar tegenwoordig zijn, een beetjen ongerust maakt; want ik hebbe hooren zeggen, dat den dien van Heule daar ook staat, en... dat hij toen 'ne keer moeste schieten!’Ga naar voetnoot(21). Het verslag van de enquête wordt in de bladen gepubliceerd, ook in de katholieke. De passage die Gezelle betreft, citeren we uit de GvK., die - dat blijkt uit de wijze waarop de tekst wordt gekruid - zeker de getuigenissen niet in haar nadeel zal hebben aangedikt. Het relaas heeft betrekking op de zitting van woensdag 27 oktober en verscheen in de GvK. van 6 november (V, nr. 45, blz. 2). De Courrier de Courtrai geeft het in zijn nummer van 30 oktober (V, nr. 44, blz. 2). ‘Berlant, officiëele onderwijzer te Kortrijk, verschijnende voor het 2de maal, nu als vrije getuige, | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
wordt door M. Pecsteen verzocht het kort te maken en nieuwe feiten aan te halen. De getuige zegt dat hij laatst gesproken heeft van M. Debourgogne maar dat hij dien bediende niet heeft willen beschuldigen die aan den burgemeester moet gehoorzamen. // Twee leerlingen der gemeenteschool zijn ter biechte gegaan bij M. Gezelle en twee andere bij M. Dejonckheere. Deze heeft de absolutie gegeven. M. Gezelle heeft gevraagd aan de kinders of zij niet leeren vloeken in de gemeenteschool. Daar hij de antwoord niet kreeg die hij wenschte heeft hij de kinders weggezonden! Broeder Vincent heeft ten huize van een dier kinderen gaan vragen om het uit de gemeentescholen te trekken. De moeder heeft hem doen zwijgen.’
Uit dit onooglijk getuigenisje blijkt eens te meer hoe en op welke wijze Gezelle geëngageerd was. Dit zal andermaal duidelijk worden uit een brochure die de dichter enkele maanden later uitgaf en die betrekking heeft op de inbeslagneming van de lokalen der broeders Van Dale. | |||||||||||||
De brochure over J. van DaleWat we in oktober 1880 te Heule hebben zien gebeuren, werd te Kortrijk inderdaad voor 1881 verwacht. In dat jaar zouden de gebouwen van de zusters Verrue en Amerlynck en van de broeders Van Dale op regeringsbevel in beslag genomen worden. De geestelijkheid bereidt de bevolking op de gebeurtenissen voor. Een mooie gelegenheid daartoe biedt de honderdste verjaardag van het overlijden van Jozef Van Dale, stichter van de broeders van die naam en van talloze instellingen van liefdadigheid. Deken Van de Putte zal op 2 februari een affiche laten uithangen om de ‘Honderdjarige Lijkdienst’ voor de op 5 februari 1781 overleden priester, voor 4 februari 1881 aan te kondigen. En Gezelle geeft zonder auteursnaam een brochuurtje uit. De titelbladzijde ziet er als volgt uit: 1781 / Mijn Eerweerden Heer / Joseph Ignatius Michaël / Van Dale / zaliger gedachtenisse / koopman / priester / vader der armen / Kortrijk / Dankbaarheid / 1881. / Op de kaft komt dezelfde tekst voor, gevolgd door: Kortrijk / Boekdrukkerij van Eugène Beyaert, / Groote Markt, 15.
Het werkje is zo goed als onbekend gebleven. Het wordt nochtans vermeld in de Vlaamsche Bibliographie van Fr. De Potter (Gent 1893, blz. 130 v.); de auteursnaam werd daarin echter niet tussen haakjes geplaatst zoals m.b.t. een anoniem werk zou worden verwacht. Dat het wel degelijk van Gezelle is, wordt, behalve door de tekstkritische ontleding, ook bewezen door een brief van Ernest Rembry, die op 10 februari 1881 vanuit Brugge aan Gezelle schrijft: ‘Si vous pouviez me procurer un | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
exemplaire de votre petite brochure sur Mr. van Dale, j'en serais fort aise’.Ga naar voetnoot(22).
De gegevens van dit geschrift zijn, zoals de schrijver zelf zegt (blz. 15 v.), ‘gedeeltelijk getrokken’ uit de biografie die kanunnik L.A. Caytan in 1804 te Brugge had laten verschijnenGa naar voetnoot(23) en uit de twee ‘verkortingen’ daarvan die bij Eugène Beyaert te Kortrijk in 1867 gedrukt waren. Het boekje telt slechts 27 bladzijden en moet in het begin van februari 1881 van de pers gekomen zijn, want op 10 februari vraagt Ernest Rembry, zoals we zagen, aan Gezelle om een exemplaar en in de rubriek Leermaren, enz., enz. van de GvK. van zaterdag 12 februari (VI, nr. 7, blz. 2) schrijft Loquela (= Gezelle zelf) onder de titel Mijn eerweerde Heer Van Dale o.m. ‘In het boekske dat, wegens dien eerweerden Heer, verleden weke uitgekomen is,...’. Trouwens op het exemplaar dat in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen bewaard wordt, werd op de titelbladzijde bij het jaartal 1881 met de hand ‘den 5den Februarius’ gevoegd. Die datering is van belang omdat ze erop wijst dat Gezelle kennis moet gehad hebben van de hierboven genoemde affiche van Deken Van de Putte nog vóór ze werd uitgehangen. Het voltooien, zetten, verbeteren en drukken van de brochure kon toch bezwaarlijk in drie dagen (van 2 tot 5 februari) gebeuren. Deken Van de Putte en Gezelle zullen dus wel van te voren de zaak met elkaar besproken hebben en elk zal op zijn manier de strijd hebben voorbereid.
Het boekje is inderdaad veeleer een pamflet dan een korte biografie van een verdienstelijke figuur. De hoofdbedoeling is zeer duidelijk; het wil de bevolking opzetten tegen de regeringsbesluiten in verband met de scholen en tegen de voorgenomen maatregelen betreffende de kloostergebouwen. We citeren uitvoerig uit het boekje, omdat de toon over- | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
duidelijk aantoont in welke mate Gezelle zich in de schooloorlog had ingezet en omdat we op die wijze vernemen welke wapenen hij zelfs in niet-journalistieke geschriften meende te mogen gebruiken. Na uitgelegd te hebben dat de ‘wit-marbelen, lankwerpige tafel’ met het grafschrift van J. Van Dale ‘aanzijds de ingangsdeure, naast den choor’ van ‘Sinte-Maartens kerke’ ‘aan de rechtere hand van [het stenen beeld van] den gekruisten Zaligmaker tegen den eersten drummer van de kerke, in vier ijzeren hou-vasten’ is aangebracht, schrijft hij: ‘Betere plaatse voor dat grafschrift en konde er niet gevonden worden, want de doornagelde hand des Zaligmakers schijnt den voorbijganger daarnaartoe te wijzen, en het is alsof Hij zeggen wilde: ‘Ze hebben mij vervolgd, ze zullen u vervolgen; de knecht en is immers boven zijnen Meester niet, maar, houdt kloeken moed, kinderen, Ik heb de wereld overwonnen,
God leeft
die 't al geeft!’ (blz. 3-5).
Het volgende kapitteltje over Ziekte, Dood, Graf (blz. 6-8) besluit hij aldus: ‘Wie zalder hand aan zijn werk durven slaan of zijne woonstede onteeren, zonder te vreezen dat eene stem zou uit dat graf komen en van dien calvarieberg [het hierboven genoemde stenen beeld] nederwaards, zeggende: Laat staan, ondankbare, en zijt indachtig dat hetgene God vereerd en vereenigd heeft geen mensche die leeft, ooit ongestraft, scheiden mag of schenden zal: Rust in vrede, o vriend der armen;
naast uw werk en onder de armen
des gekruisten staat uw steen;
Kortrijk zal u niet onterfd zijn,
noch in 't aanzicht ooit geverfd zijn
met ondankbaarheid, o neen!’
Onder de titel Van Geslachte tot Geslachte behandelt Gezelle dan (blz. 9-12) de stamboom van Van Dale, wellicht omdat het hem toelaat, via de zuster van J. Van Dale, heel wat belangrijke families en personen uit West-Vlaanderen, en vooral uit Kortrijk, ter sprake te brengen, o.m. de familie Goethals, dus ook burgemeester H. Nolf, die met Pauline Goethals gehuwd is, de families Vercruysse, Van den Peereboom, Malou - zowel de bisschop als de minister - en een hele sliert Bethunes. Al die met Van Dale verwante families, besluit Gezelle, ‘vragen uit wat reden het volk van Kortrijk zou geraadzaam vinden hun alzoo den steen | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
te werpen of te laten werpen, in den persoon van hunnen zeer weldadigen voorzaat, met eigentlijk dat te laten vernietigen dat hij met zoo veel moeite gesticht heeft...’ // ‘En wat antwoorde geeft gij daarop, eerlijke en treffelijke Burgers en Burgerinnen, christenen van het oud Kortrijk?’ Na een opsomming van wat Van Dale verwezenlijkte vóór zijn priesterwijding (blz. 13-15), vraagt de schrijver: ‘En wat recht zouden zij nu hebben of wat reden om dat te durven ontdoen?’ En hij antwoordt met een duidelijke allusie op wat te Heule en elders gebeurde: ‘Vuistrecht, gendarmrecht, kogelrecht en geen ander!’ Vervolgens zegt Gezelle iets over de priesterstudiën van Van Dale (blz. 16-19) en gebruik makend van een oud jaartal dat hij heeft vermeld, somt hij een groot aantal kloosters en kapellen op die sedertdien verdwenen zijn, om daarop te kunnen inhaken met de kreet: ‘...'t is al te niete en ten onderen gedaan. // Zou 't niet beginnen genoeg zijn? En zullen zij nu nog Verrue'ns, Amerlyncks en Van Dalens gestichten op strate werpen en ook teenemaal verwereldlijken? Genoeg verdaan, genoeg gebroken,
God zelf, Hij heeft het uitgesproken:
Tot daar zult ge en niet verder gaan;
de zee gehoorzaamt, die haar baren
temt, of 't gewolde lammeren waren:
en 't mensch alleen zal 't God weestaan?’
Volgt (blz. 20-26) onder de titel Mijnheer Van Dale leeft nog een opsomming van wat te Kortrijk aan de stichter herinnert, doorspekt met uitvallen tegen de ‘vreemde vredestoorders en volksverachters’ (blz. 21) om te besluiten met een open doekje voor deken Ferdinand Van de Putte, die voor vrijdag 4 februari de ‘Honderdjarige Lijkdienst’ had gepland. De inhoud van de affiche waarmee de deken ‘al de Inwoners der Stad’ tot die plechtigheid uitnodigt, wordt als sluitstuk van het brochuurtje afgedrukt.
Dit weinig bekende, zeldzame boekje is belangrijk; het helpt Gezelles activiteit uit die jaren belichten, en zou - indien er geen overtuigender bewijzen waren - op zichzelf reeds ten minste het vermoeden wekken dat de dichter, die de Kortrijkse katholieke pers ter beschikking had, het in zijn strijd voor de katholieke zaak, wel niet bij dat brochuurtje zal hebben gelaten. | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
Gedicht Tjijp en slijp!Op vrijdag 2 september 1881 te 7 uur 's morgens, heeft, zo schrijft de GvK. van zaterdag 3 september 1881 (VI, 36, blz. 1) ‘de deurwaarder Deveughele, vergezeld van twee mannen de Broeders Vandale op straat gesteld! Die onbeschaamde kerel, die zoo menigen onderstand van de Broeders gekregen heeft, die van hun in den tijd eten, drinken, hemden en broeks noodig had, dierf hen vandaag zijn dankbaarheid betoonen, met hen buiten te werpen’... // ‘Het volk, dat in groote menigte het gesticht omringde heeft hen met geestdrift en gramschap uitgejouwd en ze vervolgd met gehuil en getier: hahoe! hahoe! hahoe! De veugel en was in 't geheel op zijn gemak niet en vluchtte van hol tot hol lijk een verjaagde patrijze!’ Een week later volgt een lang artikel Weg met de Geuzen!!! met o.m. het volgende: ‘De geuzen zijn nog gloeiende omdat de menschen Veughelke, den deurwaarder, met geene openarms ontvangen en hebben en hem niet geholpen misschien. Maar 't waren juste al de toegeloopene menschen, de gebeurs die Veughelken kenden van den tijde dat hij tot Vandaelkens te schole ging en dat de jongens, jaloersch omdat hij lijk het bedorven kind was, zongen achter hem: Veugelke, veugelke, tjijp, tjijp, tjijp,
't en hê geen hemde alan zij' lijf,
't en hê geen broeksken an zij g...
O wat arm Veugelken is dat!
Nu 't is jammer dat er geen graden en zijn in 't deurwaerderschap, 't Veugelke zou allichte haantjen in 't kot zijn. 't En ware al gelijk geen lombaardschen, hij houdt te straf aan 't vluchten’Ga naar voetnoot(24). | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
Daarop stuurt Deveughele een recht van antwoord, waarin hij - terloops verwijzend naar de ‘lasterende zinspelingen’ - zegt dat hij enkel zijn plicht heeft gedaan; hij citeert tevens een artikel uit de liberale krant La Constitution, die Deveughele onder haar bescherming genomen en beweerd had dat hij ‘geenszins de lieve namen: onbeschaamde en onbeschofte kerel (verdient) welke de Gazette van Kortrijk hem met zooveel welbehagen naar het hoofd werpt’. De GvK. neemt die brief op, schrijft er een inleiding en een lange nabeschouwing bij en betitelt het geheel met De Veugel tjijptGa naar voetnoot(25). De ‘lasterende zinspelingen’ worden er als volgt toegelicht: ‘Zinspelingen, zegt ge, maar dat en is ook geen waar. Al dat gij daarmêe kunt bedoelen 't is dat liedje van: Veugelke, veugelke, tjijp, tjijp, tjijp. Maar dat en is geen laster maar, een enkele herrinnering (sic) van onze jonge jaren: Souvenirs du jeune âge, zeggen ze in 't fransch! 'k hê nog met u te schole geweest, peis-je, tot Vandaelkens! En bovendien 'k hê nog meê gezongen! ‘Onbeschaamd hebben wij geschreven, en wij houden 't staande’... ‘Onbeschofte kerel en hebben wij niet eens geschreven. G'en moet de lessen niet volgen van zekeren notaris, wiens brieven gij droegt en die antwoordt op dingen die nooit geschreven en wierden!’Ga naar voetnoot(26). Schrijvers bewering als zou hij naar school geweest zijn bij de Broeders Van Dale te Kortrijk, is helemaal geen argument tegen het auteurschap van Gezelle. Het is zelfs typisch voor Djilleke in 't Jaer 30 / 70 en voor Geerke in De Vryheid en de Gazette van Kortrijk dat ze zo vaak | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
over zichzelf spreken en dan herhaaldelijk fictieve, ja zelfs onmogelijke biografische gegevens vermelden. Overtuigender wordt Gezelles auteurschap als we dezelfde pen in het volgende nummerGa naar voetnoot(27) op het woord ‘onbeschoft’ zien terugkomen. Hij zet dit woord als titel boven zijn stukje, geeft er de verschillende definities van volgens het woordenboek van WeilandGa naar voetnoot(28) en speelt met de hem eigen pittige superioriteit die betekenissen tegen Deveughele uit. Dat stuk tekent hij met UitleggereGa naar voetnoot(29). Als we dan weten dat Loquela (= Gezelle) sedert het voorlaatste nummer in zijn Leermaren bezig is met de systematische verklaring van woorden uit een boek van de 17de eeuwGa naar voetnoot(30) en dat hij in het stuk van diezelfde weekGa naar voetnoot(31) Weiland citeertGa naar voetnoot(32), wordt, rekening houdend met het aandeel van Gezelle in de Gazette van Kortrijk, dit auteurschap zeker.
Het artikel Onbeschoft wordt gevolgd door het relaas van de veroordeling door de rechtbank van Kortrijk van negen beklaagden in de zaak van Deveughele. En daarop volgt dan het gedicht Tjijp en slijp! Uitdagender kon het niet,... en weer helemaal in de lijn van wat we van Djilleke gewoon waren. Het lied ademt dezelfde geest als de artikelen over Deveughele en we herkennen er heel duidelijk de stem in van de andere politieke liederen van Gezelle, o.m. van Alle viere! en Schoolenkwest. | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
Tjijp en slijp!
Vooize: van Anne Mary Katrijn Katrijn
1
Wat gaan m'al met de Broeders doen,
dat vroegen de geuzen tjijp, tjijp, tjijp,
Wat gaan m'al met de Nunnen doen,
dat roepen ze, tjijp, tjijp, tjijp!
Weg vagen,
Weg vagen!
Al rappe tjijp, tjijp, tjijp, tjijp, tjijp, tjijp!
Weg vagen,
Weg vagen!
Al rappe tjijp, tjijp, tjijp, tjijp!
2
Wat gaan m'al met de menschen doen,
dat vroegen de geuzen tjijp, tjijp, tjijp, tjijp,
Ze zoûn kunnen en perte doen
en roepen tjijp, tjijp, tjijp, tjijp!
Naar de muite!
Naar de muite!
Al rappe tjijp, tjijp, tjijp, tjijp, tjijp tjijp,
Naar de muite,
Naar de muite,
Al rappe tjijp, tjijp, tjijp, tjijp!
3
Wat gaat er nu nog zijn voor 't lest!
al rappe tjijp, tjijp, tjijp, tjijp, tjijp, tjijp,
Een buize voor den geuzennest,
al rappe tjijp, tjijp, tjijp, tjijp!
Een buize,
Een buize,
een lange tonnog van slijp, slijp, slijp!
Een buize,
Een buize,
van slepe de slijp, slijp, slijp!
Na al wat we gezegd hebben over de omstandigheden die aanleiding gaven tot dit lied, is de betekenis of de functie van de woorden tjijp, muite, buize, geuzennest en slijp (ahoe-geroep, maar dan met de wijs- | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
vinger over de wijsvinger zoals de kinderen doenGa naar voetnoot(33), zonder meer duidelijk en... de kinderlijke, schalkse, maar tevens ondeugende, ja weinig christelijke Spoker staat weer eens in al zijn glorie voor ons. | |||||||||||||
Gedicht Aan Georges BeyaertEnkele weken later, nl. op 25 oktober 1881, hebben dan de gemeenteverkiezingen plaats (zes jaar na die van 1875, toen Gezelle Alle viere! schreef). De liberalen worden weer verslagen. De Gazelle van Kortrijk en de Courrier de Courtrai zullen ongetwijfeld daartoe hun steentje hebben bijgedragen. De liberalen dragen de uitgever van die kranten dan ook geen goed hart toe en op donderdag 27 oktober, twee dagen na de verkiezingen, wordt Joris Beyaert door de onverkozen liberale kandidaat Jan Raes op stokslagen getrakteerdGa naar voetnoot(34). We lezen het verslag in de GvK. van zaterdag 29 oktober (VI, nr. 44, blz.2) onder de titel: Heeren, Proficiat, Peters, de vonte smet; het is ondertekend door De Redactie G.v.K. En, zegt die redactie, ‘De zake is in de handen van de justitie gegeven’. In het volgende nummerGa naar voetnoot(35) treffen we dan, voluit ondertekend, dit merkwaardige gedicht aan:
Aan Georges Beyaert
Gij hebt de macht gevoeld van 't liberaal gepeupel,
dat slagen deelt zoo het geen stemmen wint,
dat edel spook, dat hinkt, al beider kanten kreupel,
in 's vreemden halsband, stekeblind!
Nu zijt gij overtuigd, en, stil, nu zult ge zwijgen,
want waar is onwaar en de leugen stoot
| |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
de waarheid uit de baan, ja, slagen zal zij krijgen,
tot dat zij zwijgt of sterft de dood!
Maar sterft die waarheid spreekt, de Waarheid zal niet sterven,
o edel hoofd, van jongs u ingeplant,
zij leeft en waakt weerom, al sloeg men u in scherven,
zij leeft, voor God en 't vaderland!Ga naar voetnoot(36)
Kortrijk, 4 nov. 81.
Guido GEZELLE.
*** Het was de bedoeling van dit opstel enkele nieuwe gegevens mee te delen betreffende Gezelles politieke geschriften tijdens zijn Kortrijkse tijd. Binnenkort zullen we daar uitvoeriger op terugkomen en kunnen aantonen dat de dichter als polemisch journalist, door zijn verhuizing in 1872, zoals een soldaat die een al te zichtbaar mikpunt is geworden, slechts eventjes is ondergedoken om gecamoufleerd in een andere linie te kunnen worden ingezet. We weten dat hij een tijd nadien weer door de vijand werd ontdekt. Daarom is het moeilijk te verklaren hoe de herinnering aan die roemrijke exploten, zo volledig in vergetelheid kon geraken. Het is dan met betrekking tot dit laatste gedicht ook van belang te overwegen, dat vele ongetekende gedichten van Gezelle in de GvK. door de bloemlezers werden teruggevonden, maar dat dit laatste, lang niet het slechtste, nooit in de bundels werd opgenomen alhoewel het voluit ondertekend is. Dit is des te merkwaardiger daar het bestaan ervan bekend was. In de Breedere Aanteekeningen van de Jubileumuitgave van GGG, dl. II, blz. 178, schrijft P. Allossery, waar hij een gedicht bespreekt dat Gezelle voor Joris Beyaert maakte: ‘Een ander gedicht werd later door Gezelle aan Joris Beyaert nog opgedragen. Het staat in Gazette van Kortrijk van 4 november 1881 en is tot heden niet in de bundels opgenomen geworden’. Het is waar, dat nummer van de GvK. was niet op 4, wel op 5 november verschenen: Allossery beschikte misschien slechts over een knipsel. Maar intussen lag de prachtige collectie van de Gazette van Kortrijk toch ter inzage in de uiterst gastvrije Stadsbibliotheek van de Leiestad! | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
BijlageOnbeschoft!Doet als 't u belieft Weiland's woordenboek open, bladzijde 757 en ge zult daar het woord onbeschoft vinden met vollen uitleg en onder anderen: ‘ONBESCHOFT. - Ongeschikt, onbeleefd: onbeschofte handelwijs. Een onbeschoft mensch. Hoogstr, verklaart het ook door onbeschadigd, onbeschaafd in eenen eigenlijken zin: en misschien is de bron wel in schaven. Beteekent nog leelijk door grootheid: “Haar onbeschofte neus scheen haar uitstekende kin te dreigen,” enz’. Hadden wij nu dit woord onbeschoft geschreven gelijk M. Deveughele het zondag in zijn gebriefte valschelijk beweerde, wij kosten nog uitleg geven volgens Weiland, en M. Deveughele kontent stellen. De eerste en bijzonderste bediedenisse laten wij van kante; maar de tweede, hewel, onbeschadigd! was 't geen waar! Heeft mijnheere Deveughele op eeniger wijze... al ware 't van achter, beschadigd geweest? Men hadde wel een commissaire-special genoemd om de blauwe plekken te tellen en te ontdekken voor 't tribunaal! Al was 't shokking! Van den eigenlijken zin in timmermanstale en valt er niet te spreken: ze 'n hebben M. Deveughele noch geschaafd, noch gevijld, noch gespikkelboord,... gezaagd? 't is meugelijk. Dat de bron van 't woord in schaven ligt, 'k zou 't ook gelooven, maar onbeschaafd of -beschoft en had hier alzoo geenen zin, alhoewel M. Deveughele van de Broeders naar Parnassus geschaafd heeft en van daar naar de Doornikstrate! Eindelijk onbeschoft bediedt nog leelijk van grootheid. Dat ik spegel ware 'k zou kunnen zeggen of M. Deveughele leelijk of schoon is, en ware 'k kleermaker 'k zou zijn langde kennen. Verders en weet ik er niet van. Wil M. Deveughele nu 'nen commissaire-special zenden om te vragen aan de ‘Constitutie’ waarom zij, van hem sprekende, dat woord aanhaalt dat wij niet gebruikt en hebben, 't staat hem vrij. Dit bewijst nog een dingen: 't is dat de lezers van slechte gazetten alles gelooven wat er in staat, zonder onderzoek. Hadde M. Deveughele de ‘Constitutie’ op haar eerlijk woord niet geloofd hij en hadde geene dommigheid begaan noch geene onbeschoftheid. UITLEGGERE. GvK. VI, nr. 39 (zaterdag 24 sept. 1881), blz. 2. |
|