heilige plaats’ en de daaraan gekoppelde herdenking aan heroverweging toe waren, is een detail dat in Stynens boek niet had mogen ontbreken.
Wellicht heeft deze ‘Epiloog’ wat te lijden onder Stynens zoektocht naar de Vlaamse versie van wat Pierre Nora, de voornaamste leverancier van de theoretische onderbouw van dit boek, de grande passage heeft genoemd; het onvermijdelijke moment waarop de bevolking de band met het verleden heeft losgelaten en de lieux de mémoire hun vanzelfsprekende betekenis verliezen. De hele naoorlogse periode wordt namelijk in dat licht (en betekenisvol: na de slotbeschouwing) besproken. En alhoewel er veel reden is om te vermoeden dat er zich ook in Vlaanderen - zeker na de federalisatie van België - zoiets heeft voorgedaan, zijn pogingen om herdenkingen van een nieuwe inhoud te voorzien én de vijandelijke reactie van de oppositie daarop, aanwijzingen voor het feit dat Vlaanderen wel eens een uniek geval zou kunnen zijn. Het is een lastige onderneming om dit in een recensie te bewijzen, maar het boek van Stynen overtuigt me ook niet van het tegendeel. Daarvoor ontbreekt er mijns inziens een hoofdstuk. De geschiedenis van de IJzertoren, de enige echte heilige plaats van de Vlaamse beweging en een plek waarvan moeilijk beweerd kan worden dat zij de mensen tegenwoordig onberoerd laat, wordt immers niet behandeld. Stynen signaleert dit wel in zijn inleiding, maar zijn betoog over de uitzonderingsstatus van de toren bij Dixmuide kan toch hoogstens een half argument worden genoemd voor het niet behandelen van dit monument. Zeker als je je bedenkt dat de Brusselse Alhambra, die wel wordt besproken, nooit echt als lieu de mémoire heeft gediend.
Bij al deze bedenkingen moet toch met klem worden opgemerkt dat Een geheugen in fragmenten al met al een zeer informatief boek is en een dappere eerste stap in een manier van geschiedschrijven die nog vele interessante verhalen kan opleveren. Een dergelijk boek over de IJzertoren zou bijvoorbeeld een welkome aanvulling zijn, evenals wellicht - zoals Stynen in zijn inleiding suggereert - een studie naar het functioneren van het geboortehuis van Guido Gezelle als ‘Vlaams heiligdom’.
Matthijs de Ridder