Gezelliana. Jaargang 8
(1996)– [tijdschrift] Gezelliana (1989-2014)– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
K. Platteau
| |
Emile Lauwers krijgt een vertaalopdracht van Hugo Verriest (1877)Emile Lauwers (geboren op 23 oktober 1858) was het tweede kind uit het gezin van notaris J.L.E. Lauwers. De familie woonde in Ingel- | |
[pagina 52]
| |
munster en Emile ging er, net als zijn broers en zussen, naar de lagere school. Daarna studeerde hij aan het kleinseminarie te Roeselare. Hij maakte er de Groote Stooringe van juli 1875 mee en kende Albrecht Rodenbach uit de ‘Wonderklasse’, het retoricajaar 1875-1876. Tijdens dat schooljaar was Emile leerling van de derde Latijnse. Hij kreeg geen les van Hugo Verriest, maar werd lid van de ‘lettergilde’, waar Verriest als retoricaleraar directeur van was. Superior Delbar fungeerde ambtshalve als erevoorzitter. Bij Caesar Gezelle lezen we dat Lauwers lid werd ‘voor 't een of ander opstel dat hij maakte voor die gilde’Ga naar eindnoot3.. Dit opstel had als titel ‘Salerne et Liège’Ga naar eindnoot4. en Lauwers werd met dit stuk of ‘travail de réception’ lid van de ‘Société Littéraire’, op 16 januari 1876. Hugo Verriest vermeldtGa naar eindnoot5. dan weer dat Lauwers na dat ‘opstel’ de opdracht kreeg de eerste zang van The Song of Hiawatha te vertalen. Lauwers beschikte trouwens over een Engelse editie van het epos. In het archief van de familie Lauwers bevindt zich een soort pocket-uitgave van 1874: The poetical works of H.W. Longfellow. Illustrated by F. Gilbert. London, J. Dicks, 313 Strand and all booksellers. Om het boek te mogen lezen in het kleinseminarie was Emile verplicht een schriftelijke toestemming op de binnenflap te kleven. De aanvraag is overigens nog te lezen op een ingekleefd briefje: Monsieur J.M.J. M'est-il permis de garder au collège et de lire ‘Longfellow’ E. LauwersGa naar eindnoot6. Lauwers vertaalde de eerste zang en las die voor in de lettergilde. Hij verwarde soms Engelse woorden met Franse (b.v. song met songe), maar Verriest apprecieerde ‘de grote hoedanigheden van zijn werk’ en stimuleerde hem: ‘Ik zei hem dan vertaal het gedicht “op zijn geheel”. Hij deed het, zang voor zang, en somtijds heel aardig 't Engelsch misverstaand, en wat hebben wij daarover gelachen’Ga naar eindnoot7.. Verriest zelf vertaalde echter ook de eerste zang en publiceerde zijn eigen vertaling in het januarinummer van Rond den Heerd, 1877Ga naar eindnoot8.. Hij ondertekende met het pseudoniem ‘Owaïssa’. Het gaat hier zeer duidelijk om zijn eigen vertaling. Van Lauwers' versie is er immers een ongepubliceerd fragment overgebleven, nl. verzen 157-161Ga naar eindnoot9. en de verschillen tussen beide vertalingen van deze enkele verzen zijn groot genoeg om te veronderstellen dat Verriest onafhankelijk werkte. | |
[pagina 53]
| |
Verriest liet dus de lezers van Rond den Heerd mee genieten van het bestsellersucces van Longfellow. Maar hij ging verder, hij nam contact op met de Amerikaanse schrijver. Walter Thys vond in de Houghton Library (Harvard) een brief van Verriest, gedateerd op 24 februari 1877Ga naar eindnoot10.. Hierin vraagt Verriest om toestemming tot vertaling: My object in troubling you, Sir, is to ask whether it would be permitted to myself or others to make a Flemish version of the whole poem. Tot de ‘others’ behoort ongetwijfeld Emile Lauwers en wat verder in de brief is er sprake van ‘friends’ en ‘a certain class’: It would not be in any way a profitable speculation for myself and my friends, as our readers would be restricted to a certain class. Het woord ‘class’ is dubbelzinnig en W. Thys suggereert meerdere interpretaties, maar denkt niet aan de lettergilde in het kleinseminarieGa naar eindnoot11.. Bij zijn brief voegde Verriest een voorsmaakje van zijn vertaling, nl. zijn versie van de eerste zang, geknipt uit Rond den Heerd. Longfellow antwoordde op 11 maart 1877 en zijn antwoord moet als een pronkstuk gefungeerd hebben voor Verriest én voor de lettergilde. Kort daarop verschijnt in het Paasnummer van De Vlaamsche Vlagge de vertaling van de ‘Introduction’ onder de titel ‘Binnenleidinge’, opnieuw ondertekend met ‘Owaïssa’. Maar volgens een verklaring van Verriest aan Caesar Gezelle gaat het hier nu om een tekst van Emile Lauwers, door Verriest volledig ‘overzien’Ga naar eindnoot12.. Waarschijnlijk start Lauwers hier met een volledige vertaling, maar vertaalde stukken komen niet meer direct aan bod. Tijdens de maand juli 1877 viel Emile Lauwers twee keer bijzonder op door zijn inzet voor de ‘studentenbeweging’. Hij was immers een medewerker van het boek Een vijftig Vlaamsche Liederen, dat zoveel beroering wekte bij superior Delbar en Mgr. FaictGa naar eindnoot13.. Net toen deze publikatie er was, ontving Delbar op 20 juli een brief uit Ingelmunster over Lauwers. De plaatselijke onderpastoor Vandewalle liet weten dat Lauwers hem vanuit Roeselare geschreven had. De student vroeg om de congregatiezaal te gebruiken en er ‘een séance te geven, waarin men een stukske zou spelen, zingen enz.’ Lauwers was van plan een toneelstuk op te voeren in Ingelmunster tijdens de maand augustus. Zijn plan mislukte volledig door deze melding van de onderpastoor aan de hogere overheid. Er kwam niets van het plan terecht en Lauwers werd waarschijnlijk streng berisptGa naar eindnoot14.. | |
[pagina 54]
| |
Op 27 augustus werd Verriest ‘weggepromoveerd’ naar Heule, als directeur van een zustercongregatie. De nieuwe retoricaklas, waar Lauwers nu in zat, kreeg een andere klasleraar en de lettergilde meteen een nieuwe directeur. Lauwers studeerde goed en behaalde 11 vermeldingen in het Palmares van 1877-1878, waarvan 5 eerste prijzen. Het verslagboek van de Société Litt. vermeldt de naam van Lauwers slechts twee keer in dat schooljaar voor bijdragen als ‘Le Ruisseau’ (16 december) en ‘Charles le Bon’ op 28 juli. Toch moet hij in zijn laatste schooljaar veel gewerkt hebben aan de vertaling van The Song of Hiawatha, want in de volgende grote vakantie van 1878 kon hij heel veel vertaalde zangen voorleggen. (In de volgende paragraaf komen we hierop terug). Lauwers bezocht Verriest ook in Heule. Verriest getuigde hiervan: ‘Hij (= Lauwers) was mij komen bezoeken te Heule (...) (wij) dronken thé en koelen wijn uit hooge slanke romerkes...’Ga naar eindnoot15.. | |
De contacten tussen Lauwers, Verriest en GezelleHet verblijf van Verriest in Heule was van korte duur: zijn benoeming als principaal van het Sint-Vincentiuscollege werd gepubliceerd in Le Journal d'Ypres op 19 juni 1878. Eind augustus organiseerde hij een ontmoeting tussen Lauwers en Gezelle in ‘zijn’ college. Het hele verhaal hiervan staat te lezen in een ongedateerdeGa naar eindnoot16. brief van Emile Lauwers aan zijn vriend Camille Marichal. Lauwers brengt verslag van zijn ‘reize’ naar het Heuvelland, waar hij rondtrok met Paul. Waarschijnlijk gaat het hier om zijn jongere broer Paul, hoewel het ook om zijn vriend Paul Vanneste kan gaan. Zij verbleven bij de onderpastoor Alfons Van Hee in Wijtschate en maakten vele wandelingen in de omgeving. Ondertussen zongen ze liedjes, maakten gedichtjes en vingen spreuken op ‘uit den mond van de menschen’. De belangrijkste wandeling is die naar Ieper in het gezelschap van Van Hee. Hier volgen 4 belangrijke aaneensluitende citaten uit de lange brief, die veel gegevens aan het licht brengen (de cursiveringen zijn van ons). 's Achternoens (...) zijn we met het aankomen van het schoon weder naar Iper getrokken al braambezen eten. | |
[pagina 55]
| |
gebaren. En wij ook. Daarna gaan wij van bier en pijpen voorzien naar Verriest's kamer - Mr Verriest en was nog niet t'huis - die wij open vinden. Ik zoeke en neme Calderon, Hiawada, Julius Caesar enz. Ik had ook een boekske mee in 't deensch van Mr Guido Gezelle, met zijn machtig hoofd. Op Mr Verriest zijn pupiter zien wij een snelschrift liggen dat ons nieuwsgierig en ongerust maakt: trouwens het kon van Mr Gezelle zijn om ons te zeggen dat hij niet en kwam, zoo hij beloofd hadde. Tot hier een eerste citaat. We kunnen er alvast uit besluiten dat deze geplande ontmoeting met Gezelle niet de eerste ontmoeting is voor Lauwers. Het Deense (of was het een Noors?) boekje wijst op een vroegere overhandiging, het is immers ‘van’ Gezelle. Ook de zinsnede ‘om ons te zeggen dat hij niet en kwam, zoo hij beloofd hadde’ suggereert enige vertrouwdheid met Gezelles persoon. Het volgende citaat brengt nog meer aan het licht: Wij wachten, al smooren, tot rond den achten van den avond achter Mr Verriest en bezonderlijk achter Mr G.G., die niet en kwam waren die twee. Ten achten roept men ons om te eten. Binst dat ik, na eene koolbra binnengedaan te hebben aan mijn 10ste pere bezig was - Mr Verriest heeft de beste van de stad - komt Mr Hugo in, wij groeten ons, spreken en klappen. Ik zegge hem dat er een snelschrift voor hem gereed lag. Hij zendt er om, doet open, en smijt eenen schreeuw: Mr Gezelle kwam met den advocaat Verriest ten 10 van den avond! Ten 10 gaan wij uit om ze te ontvangen. Op het snelschrift stond dat Mr Gezelle kwam om te werken op Hiawada! De nadruk op Hiawada is opvallend. Gezelle was duidelijk op de hoogte van Lauwers' vertaalwerk en hij gaf zelf aan in de expresbrief waarom hij kwam: ‘om te werken op Hiawada’. Lauwers was hierover opgetogen: hij onderstreepte deze mededeling en zette er een uitroepteken achter. Was deze ontmoeting niet de eerste tussen Lauwers en Gezelle, dan was het waarschijnlijk toch voor het eerst dat ze samen aan de vertaling gewerkt hebben: onder wege naar de statie wandelt Mr Van hee bij paul, en ik met Mr Hugo die spreekt van k.d.g.Ga naar eindnoot17. ik lache en zwijge. 't Konvooi kwam juiste in. Wij groeten en keeren weder met de twee heeren - die op 1ste klasse zaten - naar 't kollegie. Daar klappen en smooren wij tot den 12 van den nacht. Mr Gezelle is stijf geestig en doet ons lachen dat wij krom staan. Daar is er vastgesteld hetgene 's anderdaags gebeurde. Ten 12 gaan MM. Vanhee, Gezelle en A. Verriest naar bedde, na | |
[pagina 56]
| |
gezongen te hebben met piano van kom kameraden rond mij. Als de die weg zijn vraagt Mr Verriest ons of wij, ik end paul, bevaakt zijn: wij zeggen van neen, en blijven op met Mr Hugo. Al med eens komt er een op zijn zokken gegaan: en Mr Vanhee stak zijn hoofd in de kamer daar wij in waren: Ach! Ach! zegt hij, 'k hebbe 't wel gepeisd en wij blijven te gare op tot rond den 2. Lauwers onderstreepte het woord ‘wonderschoone’ zelfs twee maal. Hiermee drukte hij zijn bewondering ten volle uit. Wij kunnen ervan uitgaan dat Lauwers zijn vertaling voorlegde en dat Gezelle commentaar gaf of verbeteringen aanbracht. Over welke zangen het hier gaat, wordt nergens vermeldGa naar eindnoot18.. Het verhaal gaat verder: Ziende dat Mr Vanhee niet in en kwam, 't gene teeken was dat Mr Debo t'huis was, doet Mr Hugo visch koopen en wij gaan al te gare, na de hallen, Mr Verriest-huis, en de schilderijen binnen d'halle bekeken te hebben, naar Elverdinghe te voete. Mr Verriest spreekt mij weerom, met mij alleene, van k.d.g. en ik trekke er mij wel uit. Wat wij al te Elverdinghe vergaard, gelachen, gesmoord, gestudeerd hebben kan ik u niet zeggen. Uwe inbeeldinge is ten anderen magtig genoeg om mijn stilzwijgendheid te vergelden. 's Avonds gaan de twee Kortrijkzanen voort en wij blijven tot den zaterdag nuchtend tot Iper waar wij den vrijdag avond tot den 12 aan Hiawada gevrocht hebben. Nadat Gezelle en A. Verriest terug naar Kortrijk vertrokken, werkte Lauwers dus verder met H. Verriest aan zijn vertaling. Deze 4 citaten beschreven belevenissen, maar de brief bevat ook een bemerking in verband met de toekomst. Deze bemerking staat in de inleiding van de brief, vooraleer Lauwers zijn belevenissen verhaalt: Ik werke aan Hiawada, Mr Gezelle nog meer; hij heeft mij beloofd d'halve uren die hij ledig vond aan dat werk te besteden. Daarop make ik rekening maar niet al te vele. Waarom Lauwers hier meldt dat hij aan ‘Hiawada’ werkt en waarom hij zich sceptisch uit over Gezelles medewerking zal blijken uit zijn correspondentie met Gezelle. | |
[pagina 57]
| |
Begin van de correspondentie Lauwers-GezelleNa de ontmoeting in Ieper kunnen er andere gevolgd zijn in Kortrijk, bij Gezelle thuis. Op 11 september krijgt Marichal een briefkaartje van Lauwers waarin hij meldt: Morgen woensdag ga ik naar Guido, die verwittigd is. Ik zal hem vragen of hij ons vrijdag kan ontvangen. Hier is die ‘Guido’ hoogstwaarschijnlijk Guido Gezelle. Maar Lauwers vergat deze keer ‘Mr’ ervoor te schrijven. Vanaf 3 oktober 1878 start dan hun correspondentie. Lauwers bewaarde drie briefkaartjes van de maand oktober. Het zijn telkens de antwoordluiken van een dubbele briefkaartGa naar eindnoot19.. De afzender (Lauwers) stuurde een ‘Carte Correspondance, Réponse Payée - Antwoord betaald’ op. Gezelle hoefde dus alleen maar zijn antwoordkaart af te scheuren, in te vullen en weer op te sturen. Lauwers had de portkosten al betaald. Briefkaart 1 dateert van 3 oktober en bevat vertalingen van gevraagde woorden en verzen van Lauwers. Gezelle hanteert een heel beknopte stijl: M(ijnheer) & W(eerde) Vriend, Toebak is opperbest Pale face Bleekman, bleekaard, bleekhals Zo geeft Gezelle vertalingen voor vier woorden en zes verzen, alle uit de zang 22, de laatste zang uit het complete dichtwerk! Lauwers had dus al heel veel vertaald, maar vroeg nu nog wat uitleg. Hij had zijn vertaling van zang 6 ‘De Vrienden’ blijkbaar aan Gezelle ter verbetering voorgelegd, want Gezelle schrijft: Met ‘de vrienden’, ben ik nog niet veerdig gerocht; Zondag namiddag heb ik een lastig sermoen en gevolgentlijk vrijdag, zaterdag weinig moete [= vrije tijd]! Het spijt mij genoeg; te naaste weke ben ik vrijer. Ook de tweede briefkaart heeft een dergelijk stramien: Gezelle antwoordt op vragen van Lauwers, die hij vanuit Leuven gestuurd had op 11 oktober. Het eerste academiejaar in de faculteit geneeskunde was voor Lauwers gestart. Toch werkt hij verder aan zijn vertaling. | |
[pagina 58]
| |
Gezelle bezorgt hem 12 vertaalde verzen met varianten erbij. Een voorbeeld (regels 5 tot 8): stond zijn hoofd gesierd en reukloof Gezelle geeft voor ‘gesierd en’: gesierd vol, omleid met, omdaan met. Lauwers mag kiezen uit deze varianten. Hij krijgt vertaalde verzen uit zang 21, 7, 8 en 12. Lauwers had wellicht hiaten in zijn vertaling en vroeg Gezelle om hulp. Verder belooft Gezelle de behandeling van ‘De Vrienden’ en laat hij Albrecht Rodenbach groeten: Ik heb Albr. en u te vergeefs verwacht niet wetende wanneer 't verlof uit was. Groet Albr. In 't korte zende ik u ‘de vrienden’. Heb vandage laatste preuve (67 bladz.) Kerkhofbl. ontvangen en geheel de gedichten gez. en gebeden opgezonden om te drukken. Op 29 oktober krijgt Lauwers 10 verzen uit zang 21 en drie uit zang 17. Onder deze vertalingen trok Gezelle een streep en voegde eraan toe: Ik heb mij bij Alb. voor 't Pennoen ingeschreven en zijn gedichten, maar daar en komt niemendalle. Ben overlast geweest, en nog, dus blijve tot later ul. in X Deze laatste zin is wellicht op te vatten als een verontschuldiging voor het iets langer uitblijven van deze vertalingen of voor de verbetering van de zesde zang die maar aansleept. Na deze 3 briefkaartjes stopt de correspondentie tussen Lauwers en Gezelle tot eind december. Lauwers kan uiteraard wel een bezoek gebracht hebben aan Gezelle als hij een weekend thuis doorbracht, of Gezelle kan een kaartje van Lauwers onbeantwoord gelaten hebben. In ons onderzoek is het opnieuw de briefwisseling met zijn vriend Camille Marichal die nieuwe gegevens aan het licht brengt. | |
Plan voor een uitgave.Eén maand na het derde briefkaartje van Gezelle schrijft Lauwers aan zijn ‘Dierbare vriend’ Marichal een lange brief. Hij dateert die op ‘vrijdag avond 1878’, wat op vrijdag 29 november slaatGa naar eindnoot20.. Hier is voor het eerst het schriftelijke bewijs van Lauwers' intentie om zijn vertaling uit te geven: | |
[pagina 59]
| |
Lastig zijn onze studien vriend; de uwe en zijn maar een gedacht, een kaf, bij de onze. (...) Een woord over de ghilde: In uwen laasten brief hebt gij maar half geantword op mijn vragen. Gij zijt verwonderd dat ik nog geen honderd inschrijvingen vergaard en hebbe; ik niet, trouwens hier en zijn der geen vlamingen meer; in twee dagen tijds zijn 't geheel andere menschen geworden. Wij en kunnen algelijk Hiawada niet uitgeven eer onze zaken effen kant en klaar zijn. (... hier volgt een intermezzo over de zus van Camille) De groote zake blijft: (het is meest daarom dat ik schrijve) van uwe 200 f (of 300 f) rond te halen en den drukker te betalen - onthoud het wel en vergeet het niet: gij moet rondgaan, of ons ghilde moet naar de stokken! Dit plan tot uitgave zou gerealiseerd worden door ‘ons ghilde’. Dit is ‘de West-Vlaamsche Gilde’Ga naar eindnoot21.. Deze gilde had al borg gestaan voor de uitgave van Karel de Goede, graaf en martelaar. Blijkbaar was dit collectieve werkje van Lauwers, Marichal en Julius Delbeke geen commercieel succes. Er waren dringend meer ‘inschrijvingen’ nodig en de drukker moest betaald worden. Hiawada zou de volgende uitgave worden van hun gilde op voorwaarde dat hun zaken ‘effen kant en klaar’ waren. Deze brief van 29 november leert ons ook dat Lauwers zijn vertaling quasi afgewerkt had, anders kon er geen uitgave volgen. Van enige correspondentie is er tijdens de maand december 1878 niets terug te vinden. Maar rond Nieuwjaar schrijft Lauwers zowel naar Gezelle als naar Marichal. Chronologisch komt de brief aan Gezelle eerst, nl. 30 december, maar nadien doorstreept door Lauwers en verbeterd in ‘2 Jan. 1879’; toch is het raadzaam de brief aan Marichal, van 7 januari 1879, vooraf door te nemen. Deze brief belicht Lauwers' activiteiten voor een uitgave én zijn visie op de hulp van Gezelle:
Lieve Vriend, Ik wensche u ook een zalig nieuwjaar, met veel navolgende jaren, en al wat u profijtig mag zijn. | |
[pagina 60]
| |
aangaat, late alles over aan het wijs beraad van ulieden ghildemakkers en bijzonderlijk van Mr Demonie. ik en houde maar aan een dingen: 't is dat er maar 400 afdruksels ten allerhoogsten getrokken worden: zoo kunnen wij niet te kort komen. Ik begere ook een afdruksel of tien voor mijn eigen: die zal ik naar Mr Verriest en Mr Gezelle uit dankbaarheid zenden. Lauwers had dus contact gehad met Demonie en afspraken gemaakt voor de uitgave. Er zou een prospectus komen en hij wenst dat ‘er maar 400 afdruksels ten allerhoogsten getrokken worden’. Deze afdruksels zijn ofwel ‘voordrukjes’ van een beperkt aantal bladzijden die als propagandamiddel konden functioneren, ofwel betekent dit woord ‘exemplaren’. Gedrukt is er zeker één ‘proefdruk’. Demonie heeft daarvoor een beroep gedaan op Verriest. Die verklaarde immers later aan Caesar Gezelle: ‘De twee eerste zangen ervan heb ik gekregen ter perse bij Van de Ghinste te Yper, bij wien ze verschenen zijn.’Ga naar eindnoot22.. Baur schrijft hierover in Jub. H.: ‘Er valt daarom niet met Verriest te beweren, dat die twee eerste zangen daar verschenen zijn: er werd enkel een proefdruk, een voordruk gemaakt, ter schatting wellicht van formaat, papier, omvang en prijs. En daarvan bewaart Z.E.H.C. Gezelle het waarschijnlijk éénig overgebleven exemplaar: één enkel vel van een 16 drukje’Ga naar eindnoot23.. Dit drukje bevindt zich nu in het Gezelle-archief. Met deze belangrijke informatie in het achterhoofd keren we nu terug naar de chronologie en bestuderen we de brief van Lauwers aan Gezelle, van 30 december 1878. Ook hier staat de uitgave centraal: Mijn Eerweerdige Heer, Als Lauwers op 30 december spreekt over ‘binnen veertien dagen zal hij mogen op druk gaan’, mogen we des te meer die ‘400 afdruksels’ als een volledige oplage beschouwen. Chronologisch zou die op 13 januari volgen. Verder in de brief smeekt hij: Zoo gij de goedheid hebt deze eenige verzen (aanstonds a.u.b.) te vertalen, Hiawada zal uitkomen, zeer onvolmaakt in de stukken die gij | |
[pagina 61]
| |
niet verbeterd hebt, maar bevrocht zoo goed mogelijk door uwen dienaar. Het ware goed, Mijnheer, en ten anderen zeer rechtveerdig, liet gij toe van uwen naam te zetten op onzen boek. God zij geloofd, die naam is machtig reeds en erkend als goed door velen. Hopend dat gij mij aanstonds de verbetering dezer naar Leuven (waar ik seffens naar toe ga) zult zenden, blijve ik u eerbiedigend en toegenegen. Lauwers hoopt Gezelles naam af te drukken op ‘onzen’ boek; dan zou die uitgave zeker meer indruk maken en wellicht beter verkopen... Maar Lauwers moet eerst nog een twintigtal verzen vertaald terug krijgen, wat hij noemde ‘Andere kleenigheden’. Tot de eerste soort ‘kleenigheden’ behoort: De eerste kleenigheid is: ‘De vrienden’. Ik hebbe hier voor mij eene uwer postkaarten liggen, en daar staat geschreven: ‘In 't korte zende ik “de vrienden”’ en dat is nu reeds bijna drij maanden geleden. Op 3 oktober al had Gezelle aangestipt: ‘Met “de Vrienden” ben ik nog niet veerdig gerocht’. Nu schrijft Lauwers op 30 december en Gezelle is blijkbaar nog niet ‘veerdig gerocht’. Tijdens de drie tussenliggende maanden is er bovendien een contact geweest met Longfellow. Lauwers schrijft immers: ... en dat is nu reeds bijna drij maanden geleden. Sedert dien heeft Longfellow geschreven, gij weet wat, Mijnheer. Deze zin blijft cryptisch. Er is immers geen spoor meer van een brief in het Lauwers-archief, enkel een foto van Longfellow. Maar Lauwers schrijft ook niet dat Longfellow naar hem persoonlijk geschreven heeft. Misschien was het Algar die in de maand november of december met Longfellow correspondeerde i.v.m. de aanstaande uitgave. Algar was immers als Engelstalige leraar zeer geschikt om te schrijven en staat ook vermeld als correspondent in de bibliografie van Schriften van Dokter LauwersGa naar eindnoot24.. Ook wijlen mevrouw Em. Lauwers (jr.) vertelde mij in 1972 dat haar schoonvader een foto toegestuurd kreeg samen met een brief van Longfellow. Maar de bewuste brief werd niet teruggevonden. Algar kan hem dus bewaard hebben. Lauwers had Gezelle waarschijnlijk bij een bezoek ingelicht over de inhoud van Longfellows brief. Gezelle liet niet op zich wachten. Kreeg hij Lauwers' brief op 2 januari, dan antwoordt hij op 3 januari 1879. Het is een brief van 50 re- | |
[pagina 62]
| |
gels lang met een bijlage. Hij heeft blijkbaar het ongeduld van Lauwers aangevoeld: Groeningstrate 30 Kortrijk den 3 's jaars 1879 Lauwers krijgt dus zijn verbeterde zesde zang terug, maar Gezelle biedt ook zijn diensten aan voor zang v ‘Mondamin’: Gij zult belet hebben dat ik in het stuk Mondamin, uit de dichtoefeningen, een en ander wat gewijzigd hebbe, gij kunt het, zoo gij wilt, ook te bate nemen. Dichtoefeningen, waarin ‘Mondamin’ voorkomt, verscheen in 1878 opnieuw, volgens Baur niet voor oktober 1878Ga naar eindnoot25.. Gezelle is er blijkbaar van overtuigd dat Lauwers over deze uitgave beschikt. Op de vraag van Lauwers om Gezelles naam op zijn vertaling te mogen drukken, antwoordt Gezelle tamelijk streng: Gij spreekt van mijnen name enz. ja, en zeer geerne, op voorweerde dat ik alles wel nazie eer 't uitkomt Een dergelijk antwoord, onmiddellijk voor de uitgave, zal Lauwers wel niet hebben verwacht. Pas op 8 januari antwoordt hij op Gezelles eis. Hij had ondertussen al geschreven naar Marichal op 7 januari. Die brief werd hierboven besproken en bevatte duidelijke instructies over de uitgave. Ook aan Gezelle laat Lauwers blijken door te gaan met de uitgave, en hij wil niet dat Gezelle alles weer herleest: | |
[pagina 63]
| |
Leuven, 8 Januarius 1879. Dan volgen er 14 verzen ter vertaling, maar ook een aantal woorden. Gezelle zal alle gevraagde vertalingen boven of onder de verzen schrijven en de aangevulde brief terugsturen. Maar er is iets merkwaardigs. Lauwers vraagt bijvoorbeeld:
Hoe heet gij ‘the Wolverine’?
En Gezelle blijft het antwoord schuldig:
'k en wete!
Toch krijgen we de oplossing, maar dan op een andere brief. Hierboven was sprake van de ‘laaste gezonde verzen’: die dateerden van 2 januari en Lauwers had die nog niet teruggekregen. Nu vertaalt Gezelle die ook, opnieuw boven of onder de verzen op Lauwers' brief van 2 januari. Maar in de marge van de eerste bladzijde schrijft Gezelle van onder naar boven: | |
[pagina 64]
| |
wolverine en brant moet ik onvertaald terugzenden bij gebrek aan woordenboeken; wat is 't in 't fransch? Gezelle voegde geen brief bij de geleverde vertalingen. Hij wenste Lauwers ook geen succesvolle uitgave. Toch kwam er een ‘proefdrukje’ bij Van Der Ghinste te Ieper. Het enige bewaarde exemplaar in het Gezelle-archief vermeldt geen namen van auteurs of vertalers. Het drukwerkje vertoont enkele opvallende kenmerken: ieder vers begint met een hoofdletter en de Indiaanse namen zijn telkens met koppeltekens geschreven: b.v. O-djib-wijs, Da-co-tahs, Ta-wa-senta.
Hiermee strandde Lauwers' eerste initiatief tot uitgave. | |
Gezelle herwerkt, Lauwers kopieertOp 30 januari is er een briefkaart van Gezelle met vier vragen die toepasbaar zijn op het gepubliceerde proefdrukje. Gezelle stelt een eerste vraag: Mijn weerde Heer, Ware 't niet beter de aanvangletters geen hoofdletters maken. (sic) De tweede vraag: Hoe gaat gij de Indiaansche namen schrijven Mondamin of Mon-da-min is opnieuw toepasbaar op het proefdrukje. Want hoewel Lauwers ‘Hiawada’ schreef, splitste hij ‘Da-co-tahs’ e.a. Zijn derde vraag: Gaat gij Longfellow niet volgen in het in- en uitschuiven der versreken? wijst op drie plaatsen waar Lauwers een vers niet laat inspringen waar Longfellow dit wel deed 25. De vierde vraag ten slotte: Gaat gij de engelsche uitsprake verbeelden? slaat op de schrijfwijze van de namen. Lauwers deed een poging om | |
[pagina 65]
| |
de Engelse uitspraak in het Nederlands weer te geven b.v. Shoeshoe-ga voor Shuh-shuh-gah, Ke-te-weik voor Chetowaik. Deze vier kritische vragen kunnen echter ook naar de volledige kopij van Lauwers' vertaling verwijzen. Want daar trof Gezelle ongetwijfeld dezelfde aspecten aan. De volledige kopij vormde immers het uitgangspunt voor Lauwers' drukker. Bovendien blijkt Gezelle op 30 januari in het bezit te zijn van Lauwers' kopij. Hij schrijft immers: Gaat gij weer uitschrijven? in dat geval schrijft op enkele blaren, ongespasemd en maar al eenen kant, wijd van een; zoo is 't beter om na te zien en om van te drukken De laatste zin bewijst dat Gezelle in het bezit is van Lauwers' kopij. Hij had dit geëist op 3 januari en nu neemt hij de hele tekst door. Maar Lauwers moet de verbeterde kopij opnieuw ‘uitschrijven’ ‘zoo is 't beter om na te zien en om van te drukken’. Het plan tot uitgave bestond dus nog! Gezelle formuleert hier concrete instructies om een goeie drukkersversie op te stellen. Zo zal Gezelle identiek handelen op 7 februari: hij stuurt een briefkaart en de P.S. luidt: P.S. Hoeverre zijt gij al herschreven? Hiermêe de tweede zende. In deze briefkaart verdedigt Gezelle zijn standpunt dat Lauwers' vertaling grondig nagezien moest worden: Achtbare Heer & Vriend, 't Is wel dat het stuk nagezien wordt; gij hebt bij plaatsen 4 reken teenegâre overgeschrikkeld en onvertaald gelaten; andere reken teenemaal verkeerd verstaan, etc. etc. etc. Voor Lauwers waren dit strenge berispingen waarop hij later zal terugkeren. Maar Gezelle meldt ook hoever hij al staat met zijn revisie: | |
[pagina 66]
| |
ik ben al aan canto xv exclus tracht ievers te weten wat pemican bediedt. Gezelle had dus veertien zangen doorgenomen, nog acht en de revisie is af. Maar Gezelle plant al een tweede correctieronde: de volgende copie moet wederom deure en deure wel nagezien zijn; bij zoo verre dat men heele capitels, dweers deure luide op kan lezen zon der stooten of haperen en dat iedereen het niet alleen en verstaat, maar gesmaakt, om zoo te zeggen; dan zal 't oprecht een edel stuk zijn en de Vlamingen veel deugd doen, hope ik. Gezelle wil geen risico's lopen, het moet een goede vertaling worden. Meteen voegt hij er zijn opvatting aan toe: ‘een edel stuk’. Ook de toekomstige lezers betrekt hij hierin: ‘... de Vlamingen veel deugd doen’. Dat er binnenkort een uitgave volgt, blijkt uit het vraagje: Ik peize op een bladzij of twee voorreden met uitleg etc., wat dunkt u? Gezelle denkt dus al aan een uitgave en raadpleegt Lauwers over een mogelijke inleiding. Maar Gezelle had niet alleen aan Lauwers raad gevraagd over deze ‘voorreden’. Ook Algar moet die vraag gekregen hebben. Want op 9 februari schrijft hij aan GezelleGa naar eindnoot26.: I do not know whether it would be better to give a preface of some length to Hiawata in Flemish: but from an English point of view, no. - ‘Good wine needs no bush’, and people wish to get at a poem at once, without being kept back too long. - Toch voegde Algar er vele gegevens aan toe over het leven van Longfellow.
Kort na 9 februari stuurt Lauwers een brief of een briefkaartje aan Gezelle. Het exemplaar ging verloren bij Gezelle, maar door Lau- | |
[pagina 67]
| |
wers' kladnotitiesGa naar eindnoot27. hiervan en door Gezelles antwoord hierop kunnen we de inhoud reconstrueren. Op het klad luidt één zin als volgt: Ik schrijve uit - met geen hoofdletters enz. Lauwers houdt zich dus aan de voorschriften van Gezelle van 30 januari 1879. De ‘enz.’ wijst waarschijnlijk op een consequent gebruik in de schrijfwijze, in de insprongen per verzenblok e.d. Op de volgende regel stipt hij aan: hebbe haast gedaan Het ‘uitschrijven’ door Lauwers schiet dus goed op. Hoewel Gezelle geen reactie kreeg op zijn briefkaart van 30 januari, blijkt Lauwers ondertussen heel werkzaam geweest te zijn. Maar dan volgt nog een notitie die bijzonder interessant is: mag ik naar H.V. zenden H.V. is natuurlijk Hugo Verriest. Lauwers stelt hier voor om zijn uitgeschreven, drukklare tekst onmiddellijk naar Verriest te sturen. Maar Gezelle had in zijn vorige briefkaart geëist dat hij ‘de volgende copie deure en deure’ opnieuw wou nazien... Lauwers voelde hier niet veel voor en had wellicht liever schot in de zaken gekregen. Verriest mocht volgens hem nu de definitieve druk van start laten gaan bij Van Der Ghinste in Ieper. Maar Gezelle zal daarmee niet akkoord gaan in zijn antwoord! | |
Vertaling in handen van GezelleGezelle reageert met een vlotte brief, die zeker na 9 februari geschreven werdGa naar eindnoot28.. De inleidende zin geeft duidelijk de toon aan: Mijn weerde Heer & V. | |
[pagina 68]
| |
Wij zien hier duidelijk waar Gezelle naar toe wil: de tekst ‘drukveerdig en drukweerdig’ maken en pas daarna drukken! Lauwers' plan om het ‘nieuw’ ‘H.S.’ (= handschrift) snel aan Verriest door te spelen, gaat wat Gezelle betreft niet door. Hij wil nog meer stileren en bewerken, met ‘den kam’ van het weefgetouw en met ‘den das’ of zachte schilderkwast. Toch wil Gezelle wel een uitgave, want hij schrijft verder: De voorrede heb ik gereed maar zij is nog ongeschreven. Gezelle twijfelt dus niet meer: er komt een voorrede. Hij bezat de gegevens van Algar, had wellicht ook enkele eigen ideeën en misschien bezat hij ook al de brief, die Longfellow aan Verriest gestuurd had. Stof genoeg voor een voorrede, maar ‘zij is nog ongeschreven’. Verder deelt Gezelle nog mee: Ik en duchte geen ongemak van onze wilde Indianen. Als Gezelle over de vlucht van Pau-Puk-Kiewis (= Pauwke) schrijft, dan is hij al aan de zeventiende zang en resten er nog slechts 5 zangen te corrigeren. Lauwers moet alle verbeterde zangen uitschrijven en nadien aan Gezelle terugbezorgen. Dat zal hij ook doen op de uitdrukkelijke vraag van Gezelle in deze brief.
Baur publiceerde een brief van Lauwers in Jub. H.. 253-254 en dateerde die op ‘einde van 1879 begin 1880’. Dit klopt helemaal niet. In deze brief luiden de laatste zinnen: Zoo der nog hier of daar werk te verrichten staat aan Hiawada, dat ik ver richten kan, ik ben ued. dienstveerdig. | |
[pagina 69]
| |
Lauwers zal op 13 augustus 1879 afstand doen van zijn vertaling, in een gedichtGa naar eindnoot29.. In deze ongedateerde brief is hiervan nog geen sprake. De hierboven geciteerde zinnen wijzen duidelijk op een veel vroegere datering. Wij situeren deze brief op het einde van februari of begin maartGa naar eindnoot30.. Lauwers had zeker een contact met Verriest, voor hij deze brief schreef: Toen ik den laatsten keer geschreven hebbe naar Mr. Veriest, hadt gij nog maar hier end daar eenige verzen verbeterd; ook, hij vragende of ik mijnen naam gezwegen wilde of gekend, antwordde ik hem dat hij mijnen naam zou gezet hebben; Lauwers had dus contact gezocht met Verriest om te weten wanneer en hoe deze herwerking van zijn vertaling zou verschijnen. Verriest polste hem echter over zijn aanspraken op het ‘vertalerschap’ en waarschijnlijk ook over het toevoegen van een glossarium. Lauwers schrijft immers aan Gezelle: Ik vinde het ook zeer goed, mijn eerw. heer, achter den boek een glossarium te geven, ja zelfs noodig, zoo wel voor de onwetende, als voor de beknibbelaars Over een glossarium is in de correspondentie Lauwers-Gezelle niets te vinden; ofwel gaf Verriest deze suggestie door ofwel hadden Gezelle en Lauwers elkaar ontmoet eind februari, net voor deze brief. Op de vorige zin volgt: 'k en hebbe nog geen woorden gezien, doorgehaald in 't rood, zoo gij geschreven hebt Intrigerend is: ‘zoo gij geschreven hebt’. Nergens ontmoetten we een bemerking van Gezelle van deze aard. Toch zijn er onderstrepingen en doorhalingen in het rood aan te treffen op het herschreven net van LauwersGa naar eindnoot31.. De vraag is dan aan wie Gezelle dit geschreven had. Bij Lauwers is er geen spoor meer van een andere Gezelle-brief; bij Verriest kan dat. Hij zou die aan Lauwers getoond hebben bij zijn bezoek en achteraf deze brief hebben laten verdwijnen. Daarom is Lauwers uiterst diplomatisch in zijn brief aan Gezelle en toont hij van in de inleiding zijn inzet aan: Mijn weerde heer, Heden, zondag avond, hebbe ik het lastig | |
[pagina 70]
| |
werk volend en voltrokken, te weten 't uit schrijven van ruim drijduizend verzen. Deze zinnen bevatten verwijzingen naar Gezelles briefkaart van 7 februari (over zinnen die ontbraken en hoeveel Lauwers nu al herschreven had). Maar de andere elementen van Lauwers' brief bevatten meer gegevens dan wat Gezelle op 7 februari aanraakte. Ook hier weer zijn er verwijzingen naar een ontmoeting. Lauwers' brief bleef onbeantwoord. Verriest noch Gezelle reageerden schriftelijk. Een andere correspondent komt aan bod: J. Algar. Hij stuurde Verriest een brief voor zijn verjaardag op 1 april 1879. Bij zijn brief voegde hij zelf gemaakte ‘Hiawathian verses’ ter ere van de jarige. Eén zin uit de brief bevat relevante gegevens over de nakende uitgave van de vertaling: I hope that Your translation of Hiawatha is in the printer's hands - Mr Gezelle told me a short time ago that he had entirely rewritten it, and so the work may, I suppose, be considered to be in reality his own. Algar stuurt dus aan op het alleenrecht van Gezelles vertalerschap en hoopt dat ‘your’ (= jullie?) vertaling nu in handen is van de drukker. Het antwoord van Verriest ontbreekt. Eén maand later, op 28 april 1879 stuurt Lauwers een brief in het Latijn aan zijn vriend Marichal. Zowel Gezelle als Verriest komen aan bod: Hodie circa septimam horam, apud rev. G. Gezelle prosperavi: Hiawada jam jam in nefandis domini H.V. manibus restat. Quando surgit? Nescio. Vertaling: ‘Vandaag rond zeven uur heb ik het geluk gehad bij eerwaarde G. Gezelle te zijn: Hiawada blijft al te lang in de vreselijke handen van mijnheer H.V. Wanneer verschijnt hij? Ik weet het niet.’
Lauwers (of is het Gezelle?) schoof de schuld dus in de schoenen van Verriest. Dat zou de reden zijn dat het werk niet gepubliceerd wordt. Een andere, ongedateerde, brief aan MarichalGa naar eindnoot32. bevat een gelijkaardig verwijt: | |
[pagina 71]
| |
Mr. Verriest is hier geweest op het Davidsfonds: - 't was een flauwke, dat Davidsfonds - en mij gezeid dat hij aan Hiawada nog niet begonnen had. 't Is een schande Tijdens de grote vakantie van 1879 moet Lauwers besloten hebben afstand van de vertaling te doen. Deze stap heeft hij waarschijnlijk gezet op aanraden van Hugo Verriest. Want hij schreef op 13 augustus een gedichtje naar Gezelle, waarin hij afstand deed van de ‘geestelijke eigendom’ (Jub. H. 252): Mijn eerweerde heer, Op 14 augustus laat hij aan Verriest weten: Mijn eerweerde heer Hij herhaalt dan weer hetzelfde gedicht. Dit wijst op een afspraak tussen Verriest en LauwersGa naar eindnoot33.. Op 7 oktober laat hij aan Marichal weten: Meester Hugo komt deze week naar Inghelmunster, ik zal hem spreken van Hiawada: als deze gedrukt zal zijn, krijgt gij eenen alsook zekere andere die ik vereere of geren zie In de Vlaamsche Vlagge van Nieuwjaarmaand 1880, vi, 1, 17-18 verscheen het berichtje: | |
[pagina 72]
| |
Hiawatha. Binst het paaschverlof komt uit: De Hiawatha. Longfellows gedicht, in vlaamsche verzen gezet. Mr. E.L. heeft het Engelsch vertaald, en G.G. heeft het geheel en ghans overzien, verbeterd en somtijds herdicht. Daarom schreef E.L. alzoo: (hier volgt het gedichtje van 13 augustus) ‘Hier is een van de zangen als proefstuk. De prospectus verschijnt allichte en wij bidden al onze lezers van in te schrijven.’ (dan volgt zang zeven: Hiawada's vaart). Toch volgde er geen publikatie in 1880. De ‘uitgeschreven’ bundel van Lauwers bleef in Gezelles handen, niet in die van Verriest. Want Gezelle gebruikte die ‘ongespasemde losse bladen’ om teksten op de keerzijde ervan te schrijven. Lauwers bezat nog zijn eerste versie en bezorgde die aan Verriest om eruit te drukken in de Vlaamsche Vlagge, maar ook dit handschrift ging verlorenGa naar eindnoot34.. In 1886 verscheen de Davidsfonds-uitgave, zonder vermelding van Lauwers. Dit maakte hem ongetwijfeld wrevelig. Toch bleef er nadien tussen Lauwers en Gezelle een vriendschapsband waarbij Lauwers getuigde van grote bewondering voor Gezelle. Tot in 1898 schreven ze elkaar en er zijn veel getuigenissen van hun persoonlijke contacten in Kortrijk. Ook Verriest bleef later een goede vriend van Lauwers. In deze tweede periode van Gezelles vertaalactiviteit rond The Song of Hiawatha, valt de actieve rol van Hugo Verriest zeker op. Hij was het die de 19-jarige Lauwers met de opdracht belastte het hele epos te vertalen. Verriest betrok echter ook Gezelle hierbij en toen Gezelle dit vertaalwerk zeer ernstig en persoonlijk opvatte, zagen hij en Lauwers wellicht in dat Gezelle hiermee beter alleen verder ging. Een grondige tekstvergelijking tussen Lauwers' verbeterde versie en Gezelles definitieve versie van 1886 bewijst trouwens overduidelijk hoe onafhankelijk Gezelle geëvolueerd was t.o. het studentenwerk. Maar dit is stof voor een ander artikel. De grote verdienste van Verriest en Lauwers is dat zij Gezelle op het pad gezet hebben van een intense taal-activiteit. Dit immense werk heeft Gezelles volgende bloeiperiode zeker beïnvloed. Gezelle hield van zijn Hiawadha. ‘'t Is wonderschoone...’Ga naar eindnoot35. schreef hij aan Johan Winkler. In 1897, twee jaar voor zijn dood, schreef hij aan Amaat JoosGa naar eindnoot36.: Ben in onderhandelinge met eenen Americaander om eene andere uitgave van Hiawatha te laten drukken, met prenten. | |
[pagina 73]
| |
Dit plan ging echter niet door. Het was nochtans voor Gezelle misschien een gelegenheid geweest om toch een voetnoot aan Lauwers te wijden. | |
Chronologisch overzicht1877Januarinummer Rond den Heerd Owaïssa (= Verriest) publiceert de vertaling van de eerste zang van The Song of Hiawatha.
16 januari Lauwers wordt lid van de Société Littéraire aan het kleinseminarie te Roeselare en krijgt daarna de opdracht het hele epos te vertalen.
24 februari Verriest (met de lettergilde?) schrijft een brief aan Longfellow om toestemming te vragen The Song of Hiawatha te vertalen.
11 maart Longfellow antwoordt bevestigend aan Verriest.
Paasnummer Vlaamsche Vlagge De vertaling van de ‘Introduction’ onder de titel ‘Binnenleidinge’. Ondertekend door Owaïssa (= Emile Lauwers, maar zijn tekst werd ‘overzien’ door Verriest).
27 augustus Verriest wordt benoemd in Heule.
oktober Lauwers zit in de retorica en gaat verder met de vertaling van geheel The Song of Hiawatha. | |
187816 augustus ‘Distribution solennelle des Prix’ in het kleinseminarie; Lauwers is afgestudeerd. | |
[pagina 74]
| |
19 augustus Lauwers schrijft naar zijn vriend C. Marichal en vraagt hem te beloven mee te gaan ‘naar MM Gezelle, Verriest en Consoorten’.
eind augustus (begin september?) Een lange brief van Lauwers aan Marichal met een verslag over een reis naar het Heuvelland en Ieper. In het Ieperse college vond een ontmoeting plaats - vermoedelijk niet de eerste - met Guido Gezelle. Lauwers, Gezelle en Verriest werkten aan de vertaling van The Song of Hiawatha.
11 september Briefkaartje van Lauwers aan Marichal, waarin sprake is van ‘Guido’, waarschijnlijk is dit Guido Gezelle. Lauwers meldt dat ‘Guido’ verwittigd is van zijn komst op woensdag.
3 oktober Gezelle krijgt een briefkaart van Lauwers uit Ingelmunster. Hieraan is een antwoordluik gehecht. Gezelle gaat in op vragen over vertalingen en stuurt het antwoordluikje terug.
begin oktober - Lauwers studeert geneeskunde in Leuven; - Gezelle geeft Dichtoefeningen opnieuw uit, met de vijfde zang ‘Mondamin’ erin.
11 oktober Een tweede antwoordkaartje van Gezelle met 12 verzen.
29 oktober Lauwers krijgt 13 gevraagde verzen vertaald terug.
29 november Lauwers schrijft Marichal over de uitgave van ‘Hiawada’.
30 december Lauwers schrijft aan Gezelle dat ‘Hiawada’ bijna gereed is en binnen 14 dagen gedrukt wordt. Hij vraagt nog een 20-tal verzen vertaald terug te krijgen en de volledige zang ‘De vrienden’. Hij wacht al 3 maanden op deze zang en schrijft: ‘Sedert dien heeft Longfellow geschreven...’. | |
[pagina 75]
| |
18792 januari Lauwers doorstreept de datum op zijn brief van 30 december en wijzigt die in: 2 januari. Dan stuurt hij de brief op.
3 januari Prompt antwoord van Gezelle met de verbeterde 6de zang ‘De vrienden’ erbij en met de eis dat hij alles van de vertaling wil nazien, als er nu een uitgave zou komen.
7 januari Lauwers schrijft aan Marichal dat er maximum ‘400 afdruksels’ mogen verschijnen van de vertaling. Hij wil er zelf een tiental krijgen om ze naar Verriest en Gezelle ‘uit dankbaarheid’ te zenden.
8 januari Lauwers schrijft aan Gezelle dat hij niet wil dat Gezelle opnieuw de hele vertaling doorneemt. Hij vraagt nog met aandrang om de vertaling van enkele verzen.
30 januari Een briefkaart van Gezelle waaruit blijkt dat hij de volledige vertaling van Lauwers bewerkt. Hij stuurt die bewerking in ‘katernes’ aan Lauwers terug opdat hij die zou uitschrijven.
7 februari Opnieuw een briefkaart van Gezelle aan Lauwers met de mededeling dat hij de eerste 14 zangen doorgenomen heeft. Hij vraagt raad over een inleidende ‘voorrede’.
9 februari Algar stuurt gegevens over Longfellow aan Gezelle, om in de ‘voorrede’ te vermelden.
na 9 februari - een briefkaart van Lauwers (op te maken uit kladnotities en uit het antwoord van Gezelle, dat kort daarop volgde). Lauwers vraagt om de nieuwe kopij aan Verriest te mogen bezorgen, om te laten drukken; - een ongedateerd antwoord van Gezelle: eerst wil hij het nieuwe | |
[pagina 76]
| |
‘handschrift’ nog eens doornemen om het zoveel mogelijk ‘drukveerdig en drukweerdig’ te maken.
eind februari (begin maart?) Lauwers schrijft Gezelle over een glossarium achterin ‘den boek’ en suggereert dat zijn naam zou vermeld worden op de uitgave.
31 maart Brief van Algar aan Verriest waarin Algar hoopt dat ‘Your translation of Hiawatha is in the printer's hands’.
28 april Lauwers stuurt een briefje in het Latijn aan Marichal, waarin hij klaagt over het uitblijven van de uitgave
13 augustus Lauwers doet afstand van de ‘geestelijke eigendom’ en stuurt een gedichtje aan Gezelle waarin hij dit meldt.
14 augustus Lauwers brengt Verriest hiervan op de hoogte en stuurt hem hetzelfde gedichtje. | |
1880Nieuwjaarmaand Vlaamsche Vlagge Aankondiging van de uitgave voor het ‘paaschverlof’ en de prospectus zal ‘allichte’ verschijnen. |
|