Inleiding
Dit dubbelnummer bevat bijdragen die aspecten belichten van een centraal thema: de houding van Gezelle en enkele auteurs uit zijn omgeving tegenover de klassieke letteren en de antieke beschaving in het algemeen.
In het ontwerp van een authentieke Vlaamse esthetica en literatuur, met in West-Vlaanderen exemplarische figuren als Cracco, Gezelle en Verriest, speelden de klassieke letteren en de antieke beschaving in didactisch en poëticaal opzicht een belangrijke rol. De romantisch-christelijke emulatie tegenover de antieke modellen is daarbij een opvallend fenomeen. Tegen die achtergrond analyseert Jan Opsomer Gezelles romantische visie op de Griekse oudheid (en zijn idealiserend Homerus-beeld dat in de Gezelleliteratuur eenvoudigweg bevestigd werd) en de manier waarop Gezelle de ‘heidense Ouden’ als model in zijn eigen project integreert. Hij concentreert daarbij zijn aandacht op het aandeel van het Platonisme in het wereldbeeld van Gezelle, zijn esthetica, zijn vriendschapsopvatting en enkele metaforen uit zijn poëzie. Vooral een lectuur van Plato's Symposium leidt tot interessante resultaten.
Patrick Lateur karakteriseert Gezelles houding tegenover de Latijnse dichters, inz. Horatius. Die blijkt een mengeling te bevatten van bewondering en afstand. De Horatiaanse echo's in Gezelles werk wijzen op een selectieve lectuur in functie van een christelijk perspectief. Een ronduit positieve houding neemt Gezelle wel aan tegenover Horatius als dichter. Dit komt vooral tot uiting in enkele poëticale gedichten. Paul Claes wijst op een intertekstueel verband tussen een topos in Gezelles opdracht van zijn bundel Gedichten, Gezangen en Gebeden en een opdrachtgedicht van Catullus. Van daaruit stelt hij ook een nieuwe verklaring voor van een beroemde passage uit Dien avond en die rooze.
Dat de klassieke letteren een prominente rol konden vervullen in de cultuur van het 19de-eeuwse België en Vlaanderen hangt gedeeltelijk samen met de plaats die in het onderwijs aan de Latijnse en Griekse beschaving, taal en literatuur gegeven werd. Historisch pedagoog Marc D'hoker schetst de klassieke humaniora-opleiding, gesitueerd in de globale ontwikkeling van het middelbaar onderwijs in België van ca. 1830 tot 1860, in het bijzonder in de bisschoppelijke colleges van West-Vlaanderen. Hij peilt ook naar de repercussies van