Ter Inleiding
Honderd jaar na het verschijnen van Gezelles Tijdkrans eind 1893, wordt een volledige jaargang van Gezelliana. Kroniek van de Gezellestudie aan de bundel gewijd.
Drie artikels van het speciaal nummer ‘Tijdkrans 1893-1993’ concentreren zich op de bundel zelf. Jan J.M. Westenbroek (Wassenaar) belicht de structurerende technieken die de dichter bij de bundeling heeft gehanteerd. An De Vos (Centrum voor Gezellestudie, ufsia) onderzoekt de oorsprong, inhoud en functie van de motto's die Gezelle op opvallende wijze in Tijdkrans heeft aangewend. Joris Gerits (ufsia) analyseert het gedicht Resurgam!.
Volgen dan twee studies die het raakvlak onderzoeken van Gezelle met enkele auteurs die in kommentaren geregeld met Tijdkrans en Gezelles natuurpoëzie in verband worden gebracht. Piet Couttenier (Centrum voor Gezellestudie, ufsia) verkent de poëticale inzichten van John Keble in functie van een parallel met Gezelle. Hugo Roeffaers (ufsia) maakt de balans op van de verschillende aspecten waarmee een vergelijkende studie van Hopkins en Gezelle hoort rekening te houden zonder dat aan de eigenheid van hun werk (inz. dat van Hopkins) onrecht wordt gedaan.
Een laatste luik is gericht op de context van de bundel. Raymond Vervliet (Universiteit Gent) situeert Tijdkrans (en die andere mijlpaal voor de literatuur in Vlaanderen uit hetzelfde jaar, Van Nu en Straks) in het nationaal en internationaal cultureel-literair landschap van 1893. Gillis J. Dorleijn (Rijksuniversiteit Groningen) confronteert Gezelles poëzie uit Tijdkrans met de toenmalige literair-historische context in Nederland en (her)leest de bundel vanuit de normen van de Noordnederlandse literaire kritiek van eind 1893/begin 1894. Ruth Beijert (die momenteel een door het NWO ondersteund onderzoek naar de receptie van Gezelle in Nederland onderneemt) gaat het beeld na dat in de opeenvolgende literatuurgeschiedenissen in Noord-Nederland van Tijdkrans en Gezelle opgehangen wordt.
Het nummer wordt aangevuld met enkele losse bijdragen en de gekende rubrieken.