Jubileumuitgave als uitgangspunt, gaandeweg een systematisch en documentair vooronderzoek van de bronnen. Vooral F. Baur heeft (theoretisch en praktisch) de basis gelegd voor dit strikt filologisch onderzoek, overtuigd als hij was van het feit dat een wetenschappelijke en tekstkritische studie van meetaf aan gescheiden kon verlopen van de voorkeuren en de opvattingen van de onderzoeker zelf, die bijgevolg ook op afstand kon blijven van elk ‘mythen scheppend essayisme’. Pleitbezorger in deze manier van denken is, zoals men weet, ook R.F. Lissens die steeds verdedigd heeft - en dit nog doet - dat eerst en vooral het noodzakelijk, systematisch vooronderzoek gebeuren moest, niet alleen om de ‘beschamende’ achterstand in de archivalische en bibliografische kennis omtrent Gezelle op te halen, maar ook om als fundament te dienen voor een later synthetisch ontwerp van het definitieve beeld van de dichter. Die achterstand werd in de jaren '70 nog zo groot geacht dat een nieuwe tekstkritische editie van Gezelles poëzie als een onmogelijkheid werd gezien. In die optiek is ook het project van het Verzameld dichtwerk (1980-) opgezet, waarvan de voltooiing nu nabij is, een realisatie die heel sterk de individuele stempel van de eindredacteur J. Boets draagt, en tegelijkertijd kan worden beschouwd als het resultaat van jarenlang collectief Gezelleonderzoek. Met die complete revisie van Baurs dundrukeditie (1949-51) biedt de uitgave voor het eerst een volledig beeld van het dichtwerk van Gezelle, gereconstrueerd (waar nodig) naar de definitieve versie van de auteur. Ze vormt het voorlopig hoogtepunt van de Gezellefilologie stricto sensu. Meteen geeft ze ook een idee van wat bij een continuering van een dergelijke onderneming aan loutere materiaalverzameling (van bijvoorbeeld ook het proza en de correspondentie) de filoloog nog te wachten staat. Alleen insiders en specialisten hebben een idee van wat
nu al aan materiaal over Gezelle verzameld is. De bouwstoffen van de materiële Gezellestudie hopen zich op.
Het is eigenlijk begrijpelijk dat er zich in het Gezelleonderzoek van bij het begin, parallel, maar ook enigszins met distantie van een dergelijk titanenwerk, voorstanders hebben gemanifesteerd om de interpretatie van Gezelles werk, inz. van zijn poëzie, niet uit te stellen tot het onderzoek van de ‘filologische premissen’ was voltooid. De Gezellestudie kent dan ook een hele uitgebreide interpretatieve traditie die vooral na 1960 werd gestimuleerd door een hermeneutisch geïnspireerde benaderingswijze, met het bekende accent op inleving en intuïtie, en waarbij de interpretatie veelal werd gebaseerd op ahistorische, esthetische en psychologische categorieën. De essays