keren. Uit eigen zak betaald, als ik me niet vergis. Trouwens in hoeveel honderden boeken die tot de eerste uitrusting van de bibliotheek voor literatuurwetenschap behoorden, vond men zijn zo bekende handtekening niet terug!
In die jaren had hij, als ik me goed herinner, voor de twee licenties samen, de leiding van meer dan 50 verhandelingen. De keuze van het onderwerp gebeurde niet lukraak, was doorgaans afgestemd op leeftijd, geaardheid of belangstelling en de uitwerking ervan werd door hem met een zekere aandacht gevolgd, en, indien de eerste fase tot meer dan ieders ‘voldoening’ verliep, nadien vanuit een nabije achtergrond, tot bij de bekroning, soms ook tot bij de uitgave begeleid.
Studenten staan haast nooit verbaasd over de werkkracht die professoren aan de dag leggen - dat is een recht van de eersten, het betreft immers een plicht van de tweeden -, maar in het geval van Prof. Aerts was deze activiteit zo verbazend dat zelfs degenen die zich in de toponymie of de linguistiek hadden ingegraven, dus de niet-ingewijden, al toekijkend zich vragen moesten stellen. Intussen was Aerts immers niet alleen de professor met een hoop nevenactiviteiten, maar ook nog de hoofdredacteur van Dietsche Warande en Belfort, lid van de Academie en van talloze verenigingen en raden.
Het verrassende bij dit alles was dat hij in die jaren bij de studenten zo populair was dat de dag van zijn opname in de Academie de germanistiek van Leuven zich voor een groot stuk een aantal uren naar Brussel had verplaatst.
Er was dus Prof. Aerts, maar er was ook Albert Westerlinck, en die tweede naam, of het nu toeval is of niet, symboliseerde goed degene die, als man van de wetenschap, vervuld was van de hele cultuur van het christelijke westen. Zijn twee namen pasten hem allebei even goed. Hij was ze beide tegelijk. Man van wetenschap en kunstenaar. Oogster van het graan en breker van het brood. Dit bracht mee dat hij op vele gebieden van het intellectuele leven haast geografisch aanwezig was, maar ook dat hij - als gevolg daarvan - nergens naamloos kon ondergebracht worden.
Dit heeft ook het Genootschap ervaren. Zijn studie van Gezelle was zo fundamenteel dat, zonder hem of zonder mensen zoals hij, er nauwelijks een Genootschap denkbaar is, maar anderzijds was hij zo uniek in die studie dat met alleen mensen zoals hij,