zijn taal met zijn dichterschap. Taal was marmer en beitel tegelijk, verf en penseel en doek, partituur en snaar en klavier.
Op het recent symposium in deze stad heeft Anton van Wilderode onvergetelijk aangetoond dat Gezelle als lyricus rechtstreeks in zijn werk aanwezig is. Het werktuig dat hem daartoe in staat heeft gesteld, is de taal, het vaartuig van zijn gedachten en de onuitputtelijke voorraadkamer van zijn poëzie.
Wij behoren niet in te gaan op het ongelijksoortig taalbeeld van Gezelles verzen noch op zijn lang niet onwrikbare opvattingen daarrond. Elk kunstenaar moet zijn materiaal in volle vrijheid kunnen overstijgen, doch die vrijheid kan slechts volkomen zijn als zij steunt op meesterschap. Gezelle heeft, zijn leven lang, in tegendraadse toestanden hard en zonder ophouden aan het verwerven van dat meesterschap over de taal gewerkt. Hij hield onzeglijk veel van dat materiaal en beschouwde het als een gave Gods. In de voorrede van zijn Vlaamsche Dichtoefeningen uit 1858 staat zijn bekende belijdenis, trots en deemoedig tegelijk:
‘Mijn Vlaanderen spreekt een eigen taal;
God gaf elk land de zijne,
en, laat ze rijk zijn, laat ze kaal:
ze is Vlaamsch, en ze is de mijne!’
Het Westvlaams van zijn voorkeur bezat volgens hem ‘nog de zeggingskracht der oude, zuivere natuurtalen’. Die opborrelende bron zou evenwel vaart en diepgang hebben gemist als haar klare water onbenut ware gebleven. Gezelle immers wilde zijn taalschat niet voor zichzelf alleen. Geheel zijn volk moest eraan deelachtig worden. Daartoe heeft hij bladen gesticht zoals Rond den Heerd en Loquela. ‘De tale, schrijft Gezelle in 1881, de tale is de tale gelijk de sterren de sterren zijn: zij bestaat, zij is daar, zij leeft en zij roert nog dagelijks, en wij zoeken ze, met eerbied, te kennen en te doen kennen, in haar wezen en in hare waarheid, in hare oorbaarheid of goedheid en in haar bewonderlijke schoonheid’. Samen met zijn priesterlijke geloofsijver doordrenkt de taal de diepste gedachtenplooien van de dichter; zij is de ratio van zijn poëtische persoonlijkheid.
Daarom behoren wij in dit jubileumjaar niet alleen aandacht te schenken aan Gezelles overweldigend dichterschap maar ook aan de achtergronden die van hem een tovenaar van taalvernieuwing hebben gemaakt. Wie Gezelle leest en beluistert, soms verrast